Eerste vraag
27
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 175, lid 1, van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaten de afrondingsregel van deze bepaling niet hoeven toe te passen wanneer het aftrekbare gedeelte wordt berekend op basis van een van de afwijkende methoden als bedoeld in artikel 173, lid 2, van deze richtlijn.
28
In dit verband zij eraan herinnerd dat artikel 175, lid 1, van deze richtlijn alleen vermeldt dat „het aftrekbare gedeelte [...] op jaarbasis [wordt] vastgesteld, uitgedrukt in een percentage en op de hogere eenheid afgerond”.
29
Bijgevolg moet worden vastgesteld dat de eerste vraag niet aan de hand van deze bewoordingen kan worden beantwoord, aangezien zij geen enkele aanwijzing bevatten over een eventuele toepassing van de afrondingsregel van deze bepaling bij de toepassing van een van de afwijkende methoden van artikel 173, lid 2, van deze richtlijn.
30
In deze omstandigheden moet bij de uitlegging van artikel 175, lid 1, van richtlijn 2006/112 rekening worden gehouden met de context van die bepaling en met de doelstellingen van die richtlijn (zie in die zin arrest van
7 april 2016, Marchon Germany, C‑315/14, EU:C:2016:211, punt 29
).
31
Met betrekking tot de context van die bepaling moet worden opgemerkt dat artikel 175, lid 1, van richtlijn 2006/112 onderdeel uitmaakt van een subreeks van bepalingen in hoofdstuk 2, met het opschrift „Evenredige aftrek”, van titel X van die richtlijn. De bepalingen in dit hoofdstuk hebben tot doel de regeling vast te stellen voor het recht op aftrek van de voorbelasting op de verwerving van goederen en diensten voor gemengd gebruik.
32
Deze subreeks is opgebouwd rondom artikel 173, lid 1, van deze richtlijn, waarvan de eerste alinea als beginsel stelt dat de voorbelasting over dergelijke goederen en diensten gedeeltelijk aftrekbaar is. Volgens de tweede alinea van deze bepaling wordt het aftrekbare gedeelte voor het totaal van de door een belastingplichtige verrichte handelingen bepaald overeenkomstig de artikelen 174 en 175 van die richtlijn.
33
Door deze structuur kan deze subreeks van bepalingen aldus worden opgevat dat de afrondingsregel van artikel 175, lid 1, van richtlijn 2006/112 van toepassing kan zijn op iedere situatie waarin sprake is van een goed of dienst voor gemengd gebruik.
34
Artikel 173, lid 2, van deze richtlijn voorziet echter in methoden ter vaststelling van het recht op aftrek die afwijken van het bepaalde in lid 1 van dat artikel. Derhalve moet worden onderzocht of, rekening houdend met de door dit artikel 173, lid 2, nagestreefde doelstelling, het bestaan van deze afwijkingen aan de vaststelling in het vorige punt kan afdoen.
35
In dat verband staat vast dat de aldus door artikel 173, lid 2, van richtlijn 2006/112 geboden mogelijkheid af te wijken van de berekeningsmethode van het recht op aftrek van artikel 173, lid 1, van deze richtlijn, beoogt de lidstaten in staat te stellen om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de activiteiten van de belastingplichtige, teneinde de omvang van het recht op aftrek nauwkeuriger te bepalen (zie in die zin arrest van
10 juli 2014, Banco Mais, C‑183/13, EU:C:2014:2056, punt 29
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
36
De toepassing, ter vaststelling van het aftrekbare gedeelte in het geval dat gebruik wordt gemaakt van een van de mogelijkheden die artikel 173, lid 2, van richtlijn 2006/112 de lidstaten biedt, van een regel dat het berekende aftrekbare gedeelte moet worden afgerond op de hogere eenheid, zou echter tegen een dergelijke doelstelling indruisen.
37
Aangezien de lidstaten maatregelen mogen treffen om het recht op aftrek nauwkeuriger te bepalen, is het immers incoherent de lidstaten die voor dergelijke maatregelen kiezen, te dwingen gebruik te maken van de afrondingsregel van artikel 175, lid 1, van richtlijn 2006/112, waardoor zij geen andere, meer nauwkeurige of meer passende regel zouden kunnen vaststellen of toepassen, of uitsluiten dat het bereikte aftrekpercentage werd afgerond.
38
Uit het voorgaande vloeit voort dat, ofschoon een lidstaat de afrondingsregel van artikel 175, lid 1, van richtlijn 2006/112 mag gebruiken voor iedere berekening van het recht op aftrek van de voorbelasting over de verwerving van goederen of diensten voor gemengd gebruik, ook wanneer gebruik is gemaakt van een van de afwijkende methoden van artikel 173, lid 2, van deze richtlijn, de lidstaten vrij zijn om geen gebruik van deze regel te maken wanneer het recht op aftrek volgens een van deze afwijkende methoden is berekend.
39
Het Hof is overigens tot een soortgelijke conclusie gekomen met betrekking tot de uitlegging van artikel 17, lid 5, derde alinea, en artikel 19, lid 1, van de Zesde richtlijn, met de overweging, in punt 25 van het arrest van
18 december 2008, Royal Bank of Scotland (C‑488/07, EU:C:2008:750
), dat de lidstaten niet verplicht zijn de afrondingsregel van dit artikel 19, lid 1, toe te passen wanneer zij gebruikmaken van de berekeningsmethoden van dat artikel 17, lid 5, derde alinea, onder a), b), c) of d), maar eigen afrondingsregels kunnen vaststellen, mits zij de beginselen eerbiedigen waarop het gemeenschappelijke btw-stelsel is gebaseerd.
40
Deze rechtspraak blijft relevant aangezien, ten eerste, uit overweging 3 van richtlijn 2006/112 naar voren komt dat de vaststelling ervan geen materiële wijzigingen in de bestaande wetgeving betreffende het gemeenschappelijke btw-stelsel heeft aangebracht, met uitzondering van de gevallen van materiële wijzigingen die limitatief zijn vermeld in de bepalingen betreffende de omzetting en de inwerkingtreding van deze richtlijn, en, ten tweede, deze laatste bepalingen, vermeld in de artikelen 411 tot en met 414 van deze richtlijn, nergens verwijzen naar de artikelen 173 tot en met 175 van deze richtlijn, die in de onderhavige zaak aan de orde zijn.
41
Dientengevolge moet aan de artikelen 173 tot en met 175 van richtlijn 2006/112 een soortgelijke uitlegging worden gegeven als aan de bepalingen van de Zesde richtlijn inzake de regeling voor de aftrek van btw die van toepassing is op de goederen en diensten voor gemengd gebruik, die meer bepaald staan vermeld in artikel 17, lid 5, derde alinea, en artikel 19, lid 1, tweede alinea, van deze laatste richtlijn.
42
Uit het voorgaande vloeit voort dat op de eerste vraag moet worden geantwoord dat artikel 175, lid 1, van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaten niet verplicht zijn de afrondingsregel van deze bepaling toe te passen wanneer het aftrekbare gedeelte wordt berekend op basis van een van de afwijkende methoden als bedoeld in artikel 173, lid 2, van deze richtlijn.
Tweede vraag
43
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 184 en volgende van richtlijn 2006/112 aldus moeten worden uitgelegd dat de lidstaten verplicht zijn de afrondingsregel van artikel 175, lid 1, van deze richtlijn, toe te passen in het geval van herziening, wanneer het aftrekbare gedeelte is berekend op basis van een van de methoden als bedoeld in artikel 173, lid 2, van deze richtlijn of in artikel 17, lid 5, derde alinea, van de Zesde richtlijn.
44
In de eerste plaats zij eraan herinnerd dat, zoals in punt 41 van dit arrest is vastgesteld, de afwijkende methoden van artikel 173, lid 2, van richtlijn 2006/112 soortgelijk zijn aan die van artikel 17, lid 5, derde alinea, van de Zesde richtlijn.
45
Dientengevolge hoeft ter beantwoording van de tweede vraag geen onderscheid te worden gemaakt naargelang het aftrekbare gedeelte wordt berekend onder toepassing van een van de methoden van artikel 173, lid 2, van richtlijn 2006/112, of onder toepassing van een van de methoden van artikel 17, lid 5, derde alinea, van de Zesde richtlijn.
46
In de tweede plaats bepaalt artikel 184 van richtlijn 2006/112 dat de oorspronkelijk toegepaste aftrek wordt herzien indien deze hoger of lager is dan die welke de belastingplichtige gerechtigd was toe te passen. Volgens artikel 185, lid 1, van deze richtlijn vindt met name herziening plaats in geval van wijzigingen in de elementen die oorspronkelijk in aanmerking zijn genomen voor het bepalen van het bedrag van de aftrek.
47
Uit de gezamenlijke lezing van deze bepalingen komt naar voren dat, ten eerste, wanneer, naar aanleiding van de wijziging van een van de elementen die oorspronkelijk in aanmerking zijn genomen om de aftrek te berekenen, herziening noodzakelijk blijkt, de berekening van het bedrag van deze herziening erin moet resulteren dat het bedrag van de uiteindelijk toegepaste aftrek overeenkomt met datgene dat de belastingplichtige had mogen toepassen indien oorspronkelijk met deze wijziging rekening was gehouden. Ten tweede houdt de berekening van dit bedrag in dat rekening wordt gehouden met dezelfde elementen als die welke oorspronkelijk in aanmerking waren genomen, met uitzondering van het element dat is gewijzigd.
48
De afrondingsregel van artikel 175, lid 1, van richtlijn 2006/112 vormt een element dat in aanmerking is genomen om het oorspronkelijke bedrag van de aftrek vast te stellen (zie in die zin arrest van
9 juni 2016, Wolfgang en Wilfried Rey Grundstücksgemeinschaft, C‑332/14, EU:C:2016:417, punt 46
).
49
In het geval echter, waarin het aftrekbare gedeelte wordt vastgesteld door toepassing van een van de afwijkende methoden van artikel 173, lid 2, van die richtlijn, moet eraan worden herinnerd dat, zoals blijkt uit punt 38 van dit arrest, de lidstaten niet verplicht zijn deze afrondingsregel toe te passen om het oorspronkelijke bedrag van de aftrek vast te stellen.
50
Dientengevolge zijn de lidstaten alleen in het geval dat zij deze regel hebben toegepast om het oorspronkelijke bedrag van de aftrek vast te stellen, verplicht om bij herziening de afrondingsregel van artikel 175, lid 1, van richtlijn 2006/112 toe te passen, onverminderd het geval waarin het element waarvan de wijziging noopt tot deze herziening, bestaat in de invoering van de toepassing van de berekeningsmethode van artikel 173, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn of van deze afrondingsregel.
51
Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat de artikelen 184 en volgende van richtlijn 2006/112 aldus moeten worden uitgelegd dat de lidstaten, wanneer het aftrekbare gedeelte krachtens hun nationale wettelijke regeling is berekend op basis van een van de methoden als bedoeld in artikel 173, lid 2, van deze richtlijn of in artikel 17, lid 5, derde alinea, van de Zesde richtlijn, de afrondingsregel van artikel 175, lid 1, van richtlijn 2006/112 bij herziening enkel hoeven toe te passen in het geval dat deze regel is toegepast om het oorspronkelijke bedrag van de aftrek te bepalen.
Derde vraag
52
Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 175, lid 1, van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaten, krachtens de artikelen 184 tot en met 192 van deze richtlijn, de aftrek die is verricht onder toepassing van de afrondingsregel van dit artikel 175, op zodanige wijze moeten herzien dat het te herziene aftrekbare gedeelte ten gunste van de belastingplichtige wordt afgerond op het hogere of lagere percentage.
53
Ten eerste komt uit de gegevens in het dossier waarover het Hof beschikt naar voren dat, in het hoofdgeding, het aftrekbare gedeelte is berekend volgens een van de afwijkende methoden van artikel 173, lid 2, van richtlijn 2006/112 en dat het Duitse recht voor deze berekening niet voorziet in een verplichte afronding.
54
Ten tweede komt uit de verwijzingsbeslissing naar voren dat de wijziging van de elementen die in aanmerking zijn genomen bij de vaststelling van het bedrag van de aftrek, welke wijziging de reden is voor de herziening die aan de orde is in het hoofdgeding, voortvloeit uit het feit dat de Kreissparkasse geen gebruik heeft gemaakt van de regeling voor de belastingvrijstelling voor haar commerciële transacties met haar zakelijke klanten, en niet uit het besluit van de betrokken lidstaat om voortaan de berekeningsmethode van artikel 173, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn of de in artikel 175, lid 1, van richtlijn 2006/112 genoemde afrondingsregel toe te passen.
55
Gelet op hetgeen is overwogen in punt 47 van dit arrest, hoeft in een zaak als die aan de orde in het hoofdgeding, in het geval van herziening dus geen toepassing te worden gemaakt van de in artikel 175, lid 1, van richtlijn 2006/112 genoemde afrondingsregel.
56
In die omstandigheden behoeft de derde vraag niet te worden beantwoord.