Beantwoording van de prejudiciële vragen
30
Met zijn vragen, die gezamenlijk moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3 van richtlijn 68/151 en artikel 6, lid 1, onder e), van richtlijn 95/46 aldus dienen te worden uitgelegd dat de lidstaten kunnen, of zelfs moeten, toestaan dat natuurlijke personen als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder d) en j), van richtlijn 68/151 de met het houden van het vennootschapsregister belaste autoriteit verzoeken om, na een bepaalde periode na de ontbinding van de betrokken vennootschap en op basis van een beoordeling per geval, de toegang tot in dat register over hen opgenomen persoonsgegevens te beperken.
31
Vooraf moet erop worden gewezen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde zaak en de aan het Hof voorgelegde prejudiciële vragen geen betrekking hebben op de verdere verwerking van de litigieuze gegevens die in casu is verricht door de in punt 25 van het onderhavige arrest genoemde gespecialiseerde onderneming in rating, maar wel op de toegang van derden tot dergelijke gegevens in het vennootschapsregister.
32
Allereerst volgt uit artikel 2, lid 1, onder d), van richtlijn 68/151 dat de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen opdat de verplichte openbaarmaking betreffende vennootschappen tenminste plaatsvindt voor de benoeming, het aftreden, alsmede de identiteit van de personen die, als orgaan waarin de wet voorziet of als leden van een dergelijk orgaan, de bevoegdheid hebben de betrokken vennootschap ten opzichte van derden te verbinden en haar in rechte te vertegenwoordigen, of deelnemen aan het bestuur van, het toezicht of de controle op die vennootschap. Voorts moeten blijkens artikel 2, lid 1, onder j), ook de benoeming en de identiteit van de vereffenaars alsmede hun respectieve bevoegdheden openbaar worden gemaakt.
33
Volgens artikel 3, leden 1 tot en met 3, van richtlijn 68/151 moeten die gegevens in iedere lidstaat worden ingeschreven hetzij in een centraal register, hetzij in een handelsregister of vennootschapsregister (hierna gezamenlijk: „register”), en moet een volledig of gedeeltelijk afschrift van de gegevens op aanvraag verkrijgbaar zijn.
34
De gegevens die betrekking hebben op de identiteit van personen als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder d) en j), van richtlijn 68/151, zijn informatie betreffende geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke personen en daarmee aan te merken als „persoonsgegevens” in de zin van artikel 2, onder a), van richtlijn 95/46. Het is immers vaste rechtspraak van het Hof dat de omstandigheid dat die informatie behoort tot een professionele context niet afdoet aan de kwalificatie ervan als persoonsgegevens (zie arrest van
16 juli 2015, ClientEarth en PAN Europe/EFSA, C‑615/13 P, EU:C:2015:489, punt 30
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
35
Verder is het zo dat, bij het inschrijven en bewaren van die informatie in het register en het in voorkomend geval op aanvraag verstrekken daarvan aan derden, de met het houden van dat register belaste autoriteit een „verwerking van persoonsgegevens” verricht waarvoor zij de „verantwoordelijke” is in de zin van artikel 2, onder b) en d), van richtlijn 95/46.
36
Op de verwerking van persoonsgegevens die aldus plaatsvindt ter uitvoering van artikel 2, lid 1, onder d) en j), en artikel 3 van richtlijn 68/151, is richtlijn 95/46 van toepassing krachtens de artikelen 1 en 3 van die richtlijn. Dit wordt overigens thans expliciet tot uitdrukking gebracht in artikel 7 bis van richtlijn 2009/101, zoals gewijzigd bij richtlijn 2012/17, welk artikel evenwel slechts een declaratoir karakter heeft. Zoals de Europese Commissie ter terechtzitting heeft aangegeven, heeft de wetgever van de Europese Unie het immers zinvol geacht om hierop te wijzen tegen de achtergrond van de wettelijke wijzigingen die met richtlijn 2012/17 zijn doorgevoerd en die erop gericht zijn om interoperabiliteit tot stand te brengen tussen de registers in de lidstaten, aangezien er bij die wijzigingen van mocht worden uitgegaan dat de verwerking van persoonsgegevens in intensiteit zou toenemen.
37
Wat richtlijn 95/46 betreft, volgt uit artikel 1 en overweging 10 daarvan dat deze richtlijn beoogt een hoog niveau van bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen, en met name van hun privéleven, bij de verwerking van persoonsgegevens te waarborgen (zie arrest van
13 mei 2014, Google Spain en Google, C‑131/12, EU:C:2014:317, punt 66
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
38
Volgens overweging 25 van richtlijn 95/46 komen de beginselen van de bescherming waarin deze richtlijn voorziet tot uiting, enerzijds, in de verplichtingen die worden opgelegd aan de personen die de verwerkingen uitvoeren en die met name betrekking hebben op de kwaliteit van de gegevens, de technische beveiliging, de aanmelding bij de toezichthoudende autoriteit en de omstandigheden waarin de verwerking kan worden uitgevoerd en, anderzijds, in het feit dat aan personen wier gegevens het voorwerp van verwerkingen zijn, het recht wordt verleend om daarvan in kennis te worden gesteld, tot die gegevens toegang te krijgen, de rectificatie ervan te verlangen en zelfs om zich in bepaalde omstandigheden tegen verwerking te verzetten.
39
Het Hof heeft reeds geoordeeld dat richtlijn 95/46, doordat zij een regeling treft in verband met de verwerking van persoonsgegevens die afbreuk kan doen aan de fundamentele vrijheden, en inzonderheid aan het recht op eerbiediging van het privéleven, noodzakelijkerwijs moet worden uitgelegd op basis van de grondrechten die door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) worden gewaarborgd (zie arrest van
6 oktober 2015, Schrems, C‑362/14, EU:C:2015:650, punt 38
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
40
Aldus waarborgt artikel 7 van het Handvest het recht op eerbiediging van het privéleven, terwijl artikel 8 van het Handvest uitdrukkelijk het recht op bescherming van persoonsgegevens waarborgt. De leden 2 en 3 van laatstgenoemd artikel preciseren dat deze gegevens eerlijk moeten worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet, dat eenieder het recht van inzage heeft in de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan en dat een onafhankelijke autoriteit erop toeziet dat deze regels worden nageleefd. Deze vereisten zijn met name bij de artikelen 6, 7, 12, 14 en 28 van richtlijn 95/46 uitgevoerd.
41
Wat in het bijzonder de algemene voorwaarden betreft die in richtlijn 95/46 worden gesteld om te kunnen spreken van rechtmatige verwerking, is het zo dat, behoudens de op grond van artikel 13 van richtlijn 95/46 toegestane uitzonderingen, elke verwerking van persoonsgegevens, ten eerste, moet stroken met de in artikel 6 van deze richtlijn vermelde beginselen betreffende de kwaliteit van de gegevens, en, ten tweede, moet beantwoorden aan een van de in artikel 7 van deze richtlijn vermelde beginselen betreffende de toelaatbaarheid van gegevensverwerking (zie met name arrest van
13 mei 2014, Google Spain en Google, C‑131/12, EU:C:2014:317, punt 71
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
42
Zoals de advocaat-generaal in punt 52 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is de verwerking van persoonsgegevens die de met het houden van het register belaste autoriteit verricht ter uitvoering van artikel 2, lid 1, onder d) en j), en artikel 3 van richtlijn 68/151 in overeenstemming met een aantal in artikel 7 van richtlijn 95/46 neergelegde toelaatbaarheidsgronden, namelijk de onder c) genoemde grond met betrekking tot het nakomen van een wettelijke verplichting, de onder e) genoemde grond met betrekking tot de uitoefening van het openbaar gezag of de vervulling van een taak van algemeen belang, en de onder f) genoemde grond met betrekking tot de behartiging van een gerechtvaardigd belang van de voor de verwerking verantwoordelijke of van de derden aan wie de gegevens worden verstrekt.
43
Ten aanzien van met name de toelaatbaarheidsgrond van artikel 7, onder e), van richtlijn 95/46 heeft het Hof reeds geoordeeld dat bij het door een overheidsinstantie opslaan in een databank van gegevens die vennootschappen op grond van een wettelijke meldingsplicht hebben meegedeeld, het verlenen aan belanghebbenden van inzage daarin en het laten vervaardigen van kopieën voor hen sprake is van uitoefening van bevoegdheden van openbaar gezag (zie arrest van
12 juli 2012, Compass‑Datenbank, C‑138/11, EU:C:2012:449, punten 40 en 41
). Het gaat dan tevens om een taak van algemeen belang als bedoeld in die bepaling.
44
In casu zijn partijen in het hoofdgeding het oneens over de vraag of de met het houden van het register belaste autoriteit na een bepaalde periode na het staken van de activiteiten van een vennootschap en op verzoek van de betrokkene de daarin opgenomen persoonsgegevens moet schrappen of anonimiseren, dan wel de openbaarmaking ervan moet beperken. In dit verband vraagt de verwijzende rechter zich met name af of een verplichting daartoe voortvloeit uit artikel 6, lid 1, onder e), van richtlijn 95/46.
45
Volgens artikel 6, lid 1, onder e), van richtlijn 95/46 bepalen de lidstaten dat de persoonsgegevens in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer mogen worden bewaard dan voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, noodzakelijk is. Worden die gegevens langer dan hierboven bepaald voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden bewaard, dan voorzien de lidstaten in passende waarborgen. Blijkens lid 2 van dat artikel rust op de voor de verwerking verantwoordelijke de plicht er zorg voor te dragen dat die beginselen worden nageleefd.
46
Bij niet-naleving van de in artikel 6, lid 1, onder e), van richtlijn 95/46 gestelde voorwaarde waarborgen de lidstaten de betrokkene overeenkomstig artikel 12, onder b), van die richtlijn het recht om van de voor de verwerking verantwoordelijke te verkrijgen, naargelang het geval, de uitwissing of de afscherming van de betrokken gegevens (zie in die zin arrest van
13 mei 2014, Google Spain en Google, C‑131/12, EU:C:2014:317, punt 70
).
47
Voorts kennen de lidstaten volgens artikel 14, eerste alinea, onder a), van richtlijn 95/46 de betrokkene het recht toe zich met name in de gevallen bedoeld in artikel 7, onder e) en f), van die richtlijn, te allen tijde om zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen die verband houden met zijn bijzondere situatie ertegen te verzetten dat hem betreffende gegevens het voorwerp van een verwerking vormen, behoudens andersluidende bepalingen in de nationale wetgeving. Door de afweging die in het kader van dat artikel 14, eerste alinea, onder a), moet worden gemaakt, kan dus specifieker rekening worden gehouden met alle omstandigheden van de concrete situatie van de betrokkene. In geval van gerechtvaardigd verzet mag de verwerking die is verricht door de voor de verwerking verantwoordelijke niet langer op die gegevens betrekking hebben (zie arrest van
13 mei 2014, Google Spain en Google, C‑131/12, EU:C:2014:317, punt 76
).
48
Om uit te maken of de lidstaten ingevolge artikel 6, lid 1, onder e), en artikel 12, onder b), of artikel 14, eerste alinea, onder a), van richtlijn 95/46 verplicht zijn te bepalen dat natuurlijke personen als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder d) en j), van richtlijn 68/151 de met het houden van het register belaste autoriteit mogen verzoeken om de in dat register ingeschreven persoonsgegevens na verloop van tijd uit te wissen of af te schermen, dan wel de toegang daartoe te beperken, moet om te beginnen worden nagegaan welk doel wordt nagestreefd met die inschrijving.
49
Uit de overwegingen en de titel van richtlijn 68/151 volgt dat de daarin voorgeschreven openbaarmaking met name strekt tot bescherming van de belangen van derden ten aanzien van vennootschappen op aandelen en vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, omdat deze vennootschappen aan derden geen andere waarborg bieden dan het vermogen van de vennootschap. De openbaarmaking moet derden dan ook in de gelegenheid stellen kennis te nemen van de voornaamste akten van de vennootschap en van bepaalde gegevens die haar betreffen, met name de identiteit van de personen die de bevoegdheid hebben haar te verbinden.
50
Het Hof heeft bovendien reeds verklaard dat het de bedoeling van richtlijn 68/151 is om met het oog op de verdieping van de handelsstromen tussen lidstaten als gevolg van de schepping van de interne markt de rechtszekerheid in de betrekkingen tussen de vennootschap en derden te verzekeren en dat het, zo gezien, van belang is dat eenieder die zakenrelaties met in andere lidstaten gevestigde vennootschappen wenst te vestigen en te handhaven, zonder moeite kennis kan nemen van essentiële gegevens betreffende de oprichting van een handelsvennootschap en de bevoegdheid van de personen die haar hebben te vertegenwoordigen, hetgeen vereist dat alle ter zake dienende gegevens expliciet in het register worden vermeld (zie in die zin arrest van
12 november 1974, Haaga, 32/74, EU:C:1974:116, punt 6
).
51
Verder volgt uit de rechtspraak van het Hof dat met de openbaarmaking van artikel 3 van richtlijn 68/151 wordt beoogd om alle derde‑belanghebbenden in te lichten, zonder dat een beschermingswaardig recht of belang hoeft te worden aangetoond. Het Hof heeft er in dit verband op gewezen dat artikel 54, lid 3, onder g), van het EEG‑Verdrag, waarop die richtlijn is gebaseerd, zelf de doelstelling van de bescherming van de belangen van derden in het algemeen vermeldt, zonder daarbij onderscheid te maken of bepaalde categorieën uit te zonderen, zodat het begrip derde in deze bepaling niet kan worden beperkt tot met name de schuldeisers van de betrokken vennootschap (zie arrest van
4 december 1997, Daihatsu Deutschland, C‑97/96, EU:C:1997:581, punten 19, 20
en 22, en beschikking van
23 september 2004, Springer, C‑435/02 en C‑103/03, EU:C:2004:552, punten 29 en 33
).
52
Wat vervolgens de vraag betreft of het ter bereiking van het doel van artikel 3 van richtlijn 68/151 in beginsel nodig is dat de persoonsgegevens van natuurlijke personen als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder d) en j), van die richtlijn ook na de beëindiging van de activiteiten en de ontbinding van de betrokken vennootschap in het register blijven staan en/of op aanvraag voor derden toegankelijk zijn, moet worden vastgesteld dat de richtlijn dienaangaande geen aanwijzingen bevat.
53
Zoals ook de advocaat-generaal in de punten 73 en 74 van zijn conclusie heeft opgemerkt, staat echter vast dat er ook na de ontbinding van een vennootschap rechten en rechtsbetrekkingen met betrekking tot die vennootschap kunnen blijven bestaan. Zo kunnen de in artikel 2, lid 1, onder d) en j), van richtlijn 68/151 genoemde gegevens nodig blijken te zijn in geschillen, met name om de rechtsgeldigheid na te gaan van een handeling die namens die vennootschap is verricht in de periode dat deze actief was, of om derden de mogelijkheid te bieden tot gerechtelijke stappen tegen de leden van de organen of tegen de vereffenaars van de vennootschap.
54
Bovendien kunnen er, met name vanwege de verschillende verjaringstermijnen die in de lidstaten worden gehanteerd, nog jaren nadat een vennootschap is opgehouden te bestaan vragen rijzen waarvoor die gegevens nodig zijn.
55
Aangezien tal van scenario’s, met mogelijkerwijs een rol voor belanghebbenden in verschillende lidstaten, denkbaar zijn en de in de verschillende nationale rechtsstelsels voor de verschillende rechtsgebieden gehanteerde verjaringstermijnen sterk uiteenlopen, hetgeen door de Commissie is benadrukt, lijkt het thans onmogelijk om te komen tot één vanaf de ontbinding van een vennootschap lopende termijn na het verstrijken waarvan de inschrijving in het register en openbaarmaking van de genoemde gegevens niet meer nodig zou zijn.
56
Derhalve kunnen de lidstaten zich niet beroepen op artikel 6, lid 1, onder e), en artikel 12, onder b), van richtlijn 95/46 om natuurlijke personen als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder d) en j), van richtlijn 68/151 het recht toe te kennen om in beginsel te verkrijgen dat na een bepaalde periode na de ontbinding van de betrokken vennootschap de hen betreffende persoonsgegevens die op grond van artikel 2, lid 1, onder d) en j), in het register zijn ingeschreven, worden uitgewist of afgeschermd voor het publiek.
57
Deze uitlegging van artikel 6, lid 1, onder e), en artikel 12, onder b), van richtlijn 95/46 leidt bovendien niet tot een onevenredige inbreuk op de grondrechten van de betrokkenen en met name hun recht op eerbiediging van het privéleven en hun recht op bescherming van persoonsgegevens als neergelegd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest.
58
Krachtens artikel 2, lid 1, onder d) en j), en artikel 3 van richtlijn 68/151 moet immers slechts een beperkt aantal persoonsgegevens openbaar worden gemaakt, namelijk de gegevens met betrekking tot de identiteit en respectieve taken van de personen die de bevoegdheid hebben de betrokken vennootschap ten opzichte van derden te verbinden en haar in rechte te vertegenwoordigen, deelnemen aan het bestuur van, het toezicht of de controle op die vennootschap, of zijn benoemd tot vereffenaar van de vennootschap.
59
Voorts schrijft richtlijn 68/151, zoals in punt 49 van het onderhavige arrest is aangegeven, openbaarmaking van de in artikel 2, lid 1, onder d) en j), genoemde gegevens met name voor omdat vennootschappen op aandelen en vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid aan derden geen andere waarborg bieden dan het vermogen van de vennootschap, hetgeen voor die derden een verhoogd economisch risico inhoudt. Hierop gelet lijkt het gerechtvaardigd dat natuurlijke personen die ervoor kiezen om aan het economisch verkeer deel te nemen met behulp van een dergelijke vennootschap, de gegevens met betrekking tot hun identiteit en taken binnen de vennootschap openbaar dienen te maken, temeer daar zij op de hoogte zijn van die verplichting wanneer zij dergelijke activiteiten starten.
60
Ten slotte moet wat artikel 14, eerste alinea, onder a), van richtlijn 95/46 betreft, worden vastgesteld dat uit het voorgaande weliswaar volgt dat bij de in het kader van deze bepaling te maken afweging de noodzaak de belangen van derden ten aanzien van vennootschappen op aandelen en vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid te beschermen en rechtszekerheid te bieden, de eerlijkheid van handelstransacties en dus het goede functioneren van de interne markt in beginsel prevaleren, maar dat niet valt uit te sluiten dat er uitzonderlijke situaties kunnen zijn waarin zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen die verband houden met het specifieke geval van de betrokkene, bij wijze van uitzondering rechtvaardigen dat de toegang tot de hem betreffende persoonsgegevens in het register, na verloop van een voldoende lange termijn na de ontbinding van de betrokken vennootschap, wordt beperkt tot derden die een aantoonbaar belang hebben bij inzage in die gegevens.
61
Hierbij moet er wel op worden gewezen dat artikel 14, eerste alinea, onder a), van richtlijn 95/46 wordt toegepast tenzij de nationale wetgeving andersluidende bepalingen bevat, zodat het uiteindelijk aan de nationale wetgever is om uit te maken of natuurlijke personen als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder d) en j), van richtlijn 68/151 de met het houden van het register belaste autoriteit mogen verzoeken om de toegang tot de hen betreffende persoonsgegevens op basis van een beoordeling per geval te beperken.
62
Het staat aan de verwijzende rechter om het nationale recht op dit punt te onderzoeken.
63
Mocht uit dat onderzoek blijken dat dergelijke verzoeken naar nationaal recht mogelijk zijn, dan dient de verwijzende rechter aan de hand van alle relevante omstandigheden en met inachtneming van de tijd die is verstreken sinds de ontbinding van de betrokken vennootschap te beoordelen of er mogelijkerwijs sprake is van zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen die in voorkomend geval bij wijze van uitzondering kunnen rechtvaardigen dat de toegang van derden tot de in het vennootschapsregister over Manni opgenomen gegevens, waaruit blijkt dat hij de enige bestuurder en vereffenaar van Immobiliare Salentina was, wordt beperkt. De enkele omstandigheid dat de wooneenheden van een toeristencomplex dat is gebouwd door Italiana Costruzioni, waarvan Manni thans enig bestuurder is, naar verluidt niet worden verkocht omdat geïnteresseerde kopers van de wooneenheden toegang hebben tot de gegevens in het vennootschapsregister, kan op zich geen dergelijke reden opleveren, met name gelet op het gerechtvaardigde belang van geïnteresseerde kopers om die informatie te hebben.
64
Gelet op een en ander dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 6, lid 1, onder e), artikel 12, onder b), en artikel 14, eerste alinea, onder a), van richtlijn 95/46, gelezen in samenhang met artikel 3 van richtlijn 68/151, aldus moeten worden uitgelegd dat het bij de huidige stand van het Unierecht aan de lidstaten is om te bepalen of natuurlijke personen als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder d) en j), van richtlijn 68/151 de met het houden van het register belaste autoriteit mogen verzoeken om op basis van een beoordeling per geval na te gaan of het, om zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen die verband houden met hun bijzondere situatie, bij wijze van uitzondering gerechtvaardigd is om, na verloop van een voldoende lange termijn na de ontbinding van de betrokken vennootschap, de toegang tot in dat register over hen opgenomen persoonsgegevens te beperken tot derden die een aantoonbaar belang hebben bij inzage in die gegevens.