Hoofdgeding en prejudiciële vragen
8
TMD exploiteert een bloedbank. Haar activiteit bestaat erin door middel van een chemisch proces bloedplasma af te nemen bij donoren en dit vervolgens te mengen met een bloedstollingsoplossing die onder meer natriumcitraat bevat. Dit mengsel wordt daarna verder verwerkt in een centrifuge, teneinde er bepaalde bestanddelen uit te halen. Die bestanddelen worden dan verzameld en in diepgevroren toestand geleverd aan ondernemingen in de farmaceutische sector.
9
In het kader van haar activiteit heeft TMD dit type plasma geleverd aan X AG, een in Zwitserland gevestigde onderneming. Deze laatste heeft het plasma afgehaald bij TMD en het vervolgens, met het oog op de bereiding van geneesmiddelen, vervoerd naar haar verschillende productievestigingen in andere lidstaten van de Unie.
10
TMD was van mening dat het door haar aan geneesmiddelenfabrikanten geleverde plasma niet onder de vrijstelling voor de levering van menselijk bloed viel. In haar btw-aangifte voor 2008 heeft zij de belastingdienst dan ook verzocht om aftrek van de voorbelasting die zij had voldaan over handelingen in verband met haar plasmaleveringen.
11
De belastingdienst was daarentegen van mening dat plasmaleveringen naar andere lidstaten van de Unie wel waren vrijgesteld van btw en heeft de aftrek van voorbelasting derhalve geweigerd.
12
In haar aangiften voor de jaren 2009 en 2010, die door de belastingdienst zijn aanvaard, heeft TMD geen voorbelasting in mindering gebracht.
13
Op 7 december 2012 heeft TMD verzocht om rectificatie van de btw-bedragen die voor de periode tussen 2008 en 2010 waren vastgesteld. Zij vroeg om erkenning van het recht op aftrek van de voorbelasting die zij in verband met de plasmaleveringen had voldaan. Tot staving van haar verzoek betoogde zij dat de intracommunautaire plasmaleveringen in verband waarmee zij om aftrek van voorbelasting verzocht, niet waren vrijgesteld krachtens § 4, punt 17, onder a), UStG, aangezien het in feite ging om leveringen van „sourceplasma” aan farmaceutische bedrijven, bedoeld om te worden gefractioneerd voor de vervaardiging van geneesmiddelen.
14
De belastingdienst heeft de verzoeken om rectificatie verworpen bij besluit van 7 mei 2013, waartegen TMD een beroep heeft ingesteld bij de verwijzende rechter.
15
Tot staving van haar beroep betoogt TMD dat plasmaleveringen met het oog op de vervaardiging van geneesmiddelen geen leveringen van bloed in de zin van § 4, punt 17, onder a), UStG of artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 vormen.
16
In die omstandigheden heeft het Hessische Finanzgericht (belastingrechtbank van Hessen, Duitsland) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
-
Moet artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn [2006/112] aldus worden uitgelegd dat de levering van menselijk bloed ook de levering van uit menselijk bloed gewonnen plasma omvat?
-
Bij bevestigende beantwoording van de eerste vraag: geldt dit ook voor plasma dat niet rechtstreeks voor therapeutische doeleinden maar uitsluitend voor de vervaardiging van geneesmiddelen bestemd is?
-
Bij ontkennende beantwoording van de tweede vraag: komt het voor de kwalificatie als bloed slechts aan op het doel waarvoor het plasma is bestemd of ook op de theoretische gebruiksmogelijkheden?”
Verzoek om heropening van de mondelinge behandeling
17
Bij brief van 13 juni 2016 heeft TMD verzocht om heropening van de mondelinge behandeling. Zij voerde daartoe in wezen aan dat punt 49 van de conclusie van de advocaat-generaal een objectieve vergissing bevat.
18
In dit verband moet in herinnering worden geroepen dat het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Reglement voor de procesvoering van het Hof niet voorzien in de mogelijkheid voor partijen om opmerkingen in te dienen in antwoord op de conclusie van de advocaat-generaal (beschikking van
4 februari 2000, Emesa Sugar, C‑17/98, EU:C:2000:69, punt 2
, en arrest van
6 september 2012, Döhler Neuenkirchen, C‑262/10, EU:C:2012:559, punt 29
).
19
Het is juist dat het Hof, zoals uit artikel 83 van zijn Reglement voor de procesvoering blijkt, in elke stand van het geding, de advocaat-generaal gehoord, de heropening van de mondelinge behandeling kan gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht of wanneer een partij na afsluiting van deze behandeling een nieuw feit aanbrengt dat van beslissende invloed kan zijn voor de beslissing van het Hof, of wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.
20
In casu is het Hof, de advocaat-generaal gehoord, evenwel van oordeel dat het over alle gegevens beschikt die het nodig heeft om in de onderhavige zaak uitspraak te doen.
21
Gelet op een en ander ziet het Hof geen aanleiding om de heropening van de mondelinge behandeling te gelasten.
Beantwoording van de prejudiciële vragen
22
Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat onder leveringen van menselijk bloed, waarvoor de lidstaten krachtens deze bepaling vrijstelling moeten verlenen, ook de leveringen van uit menselijk bloed verkregen plasma vallen, wanneer dit plasma niet rechtstreeks voor therapeutische doeleinden maar uitsluitend voor de vervaardiging van geneesmiddelen is bestemd.
23
Volgens artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 verlenen de lidstaten vrijstelling voor de levering van menselijke organen, menselijk bloed en moedermelk.
24
Om te beginnen moet in herinnering worden geroepen dat de begrippen uit dit artikel 132 volgens vaste rechtspraak van het Hof autonome begrippen van Unierecht zijn, die tot doel hebben verschillen in de toepassing van het btw-stelsel tussen de lidstaten te voorkomen (arrest van
26 februari 2015, VDP Dental Laboratory e.a., C‑144/13, C‑154/13 en C‑160/13, EU:C:2015:116, punt 44
).
25
Van het in artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 vermelde begrip „menselijk bloed” wordt in richtlijn 2006/112 evenwel geen definitie gegeven.
26
Bijgevolg moeten de betekenis en de strekking van dit begrip worden bepaald in overeenstemming met zijn in de omgangstaal gebruikelijke betekenis, met inachtneming van de context waarin dit begrip wordt gebruikt en de doelstellingen die worden nagestreefd door de regeling waarvan het deel uitmaakt (zie in die zin arrest van
25 oktober 2012, Ketelä, C‑592/11, EU:C:2012:673, punt 51
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
27
Wat de gebruikelijke betekenis van het begrip „menselijk bloed” betreft, moet worden opgemerkt dat dit begrip verwijst naar een onderdeel van het menselijk lichaam dat is samengesteld uit meerdere niet-autonome, complementaire bestanddelen, waarvan de synergetische werking de doorbloeding van alle organen en weefsels mogelijk maakt.
28
Een van deze complementaire bestanddelen is het plasma, te weten de vloeistof die dient om andere bestanddelen van het menselijk bloed door het lichaam te transporteren.
29
Wat allereerst de algemene context betreft, moet in herinnering worden gebracht dat het krachtens artikel 3, lid 2, onder c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verboden is om het menselijk lichaam en de bestanddelen daarvan als zodanig als bron van financieel voordeel aan te wenden.
30
Wat vervolgens de doelstelling van artikel 132 van richtlijn 2006/112 in zijn geheel betreft, moet eraan worden herinnerd dat dit artikel ertoe strekt bepaalde activiteiten van algemeen belang vrij te stellen van btw, teneinde de toegang tot bepaalde prestaties en de levering van bepaalde goederen te vergemakkelijken door de verhoogde kosten te vermijden die zouden ontstaan indien de betrokken prestaties en goederenleveringen aan de btw werden onderworpen (zie in die zin arrest van
26 februari 2015, VDP Dental Laboratory e.a., C‑144/13, C‑154/13 en C‑160/13, EU:C:2015:116, punten 43 en 45
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
31
Wat tot slot artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 betreft, moet worden opgemerkt dat deze bepaling, net als de punten b), c), en e), van datzelfde lid, betrekking heeft op handelingen die rechtstreeks verband houden met de gezondheidszorg of een therapeutisch doel hebben.
32
Derhalve moet worden aangenomen dat de in artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 bedoelde vrijstelling voor leveringen van menselijk bloed tot doel heeft te vermijden dat de levering van producten die bijdragen aan de gezondheidszorg of een therapeutisch doel hebben, ontoegankelijk zou worden als gevolg van de hogere prijs die deze producten zouden hebben indien zij aan de btw werden onderworpen (zie naar analogie arrest van
26 februari 2015, VDP Dental Laboratory e.a., C‑144/13, C‑154/13 en C‑160/13, EU:C:2015:116, punt 46
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
33
Gelet op een en ander moet de levering van menselijk bloed, met inbegrip van de levering van het plasma dat er een bestanddeel van vormt, vallen onder de uitsluiting van artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 wanneer deze levering rechtstreeks bijdraagt aan activiteiten van algemeen belang, te weten wanneer het geleverde plasma rechtstreeks wordt gebruikt voor gezondheidszorg of voor een therapeutisch doel.
34
Evenwel moet ook in herinnering worden gebracht dat de bewoordingen waarin de in artikel 132 van richtlijn 2006/112 bedoelde vrijstellingen zijn omschreven, strikt moeten worden uitgelegd, aangezien zij afwijken van het algemene beginsel dat btw wordt geheven over elke dienst die een belastingplichtige onder bezwarende titel verricht (zie in die zin met name arresten van
28 juli 2011, Nordea Pankki Suomi, C‑350/10, EU:C:2011:532, punt 23
, en
22 oktober 2015, Hedqvist, C‑264/14, EU:C:2015:718, punt 34
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
35
Hieruit volgt dat het zogenaamde „industriële” plasma, te weten het plasma waarvan de levering niet rechtstreeks bijdraagt aan activiteiten van algemeen belang, daar het bestemd is om te worden geïntegreerd in een industriële productie, met name voor de vervaardiging van geneesmiddelen, daarentegen niet onder de vrijstelling van artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 kan vallen.
36
Bijgevolg valt enkel plasma dat daadwerkelijk bestemd is voor rechtstreeks therapeutisch gebruik onder de vrijstelling van artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112.
37
Aangezien enkel aanspraak kan worden gemaakt op de vrijstelling indien het plasma bestemd is voor een bepaald type activiteit van algemeen belang, kan het feit dat voor industrieel gebruik bestemd plasma theoretisch gezien het voorwerp van rechtstreeks therapeutisch gebruik kan uitmaken – gesteld al dat dit zou zijn aangetoond – er niet toe leiden dat het valt onder de vrijstellingsregeling die ertoe strekt om alleen de kosten van plasma dat daadwerkelijk voor rechtstreeks therapeutisch gebruik wordt bestemd, te beperken.
38
Uit het aan het Hof overgelegde dossier blijkt dat plasma als in het hoofdgeding aan de orde is, niet bestemd is voor gezondheidszorg of voor therapeutische doeleinden, maar uitsluitend voor farmaceutische doeleinden.
39
Derhalve kan dergelijk plasma niet onder de vrijstelling van artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 vallen.
40
Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 132, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat onder leveringen van menselijk bloed, waarvoor de lidstaten krachtens deze bepaling vrijstelling moeten verlenen, niet de leveringen van uit menselijk bloed gewonnen plasma vallen, wanneer dit plasma niet voor rechtstreeks therapeutisch gebruik maar uitsluitend voor de vervaardiging van geneesmiddelen bestemd is.