„De ambtenaar die ten minste tien dienstjaren heeft vervuld, heeft recht op ouderdomspensioen. [...]”
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 6 oktober 2016
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 6 oktober 2016
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 6 oktober 2016
Uitspraak
Arrest van het Hof (Vierde kamer)
6 oktober 2016(*)
"Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van werknemers - Bij een instelling of orgaan van de Unie gedetacheerde nationale ambtenaren - Ouderdomspensioen - Keuzerecht - Onderbreking of voortzetting van de aansluiting bij de nationale pensioenregeling - Beperking van de cumulatie van het op grond van de nationale pensioenregeling verworven pensioen met het op grond van de pensioenregeling van de Unie verworven pensioen"
In zaak C‑466/15,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) bij beslissing van 8 april 2015, ingekomen bij het Hof op 3 september 2015, in de procedure
Jean-Michel Adrien e.a.
tegenPremier ministre,
Ministre des Finances et des Comptes publics,
Ministre de la Décentralisation et de la Fonction publique,
HET HOF (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: T. von Danwitz (rapporteur), kamerpresident, C. Lycourgos, E. Juhász, C. Vajda en K. Jürimäe, rechters,
advocaat-generaal: M. Wathelet,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
-
J.‑M. Adrien e.a., in personae,
-
de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas en S. Ghiandoni als gemachtigden,
-
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Martin als gemachtigde,
-
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 45 en 48 VWEU alsmede van artikel 4, lid 3, VEU.
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds J.‑M. Adrien e.a. en anderzijds de Premier ministre (Franse eerste minister), de ministre des Finances et des Comptes publics (Franse minister van Financiën en Overheidsrekeningen) en de ministre de la Décentralisation et de la Fonction publique (Franse minister van Decentralisatie en Ambtenarenzaken) over het ouderdomspensioen van verzoekers in het hoofdgeding in het kader van de nationale pensioenregeling.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3 Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie (hierna: „RAA”) zijn vastgesteld bij verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB 1968, L 56, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1240/2010 van de Raad van 20 december 2010 (PB 2010, L 338, blz. 7).
4 In artikel 77 van het Statuut wordt bepaald:
5 Artikel 83, lid 2, van het Statuut luidt als volgt:
„De ambtenaren dragen voor een derde bij in de financiering van de pensioenregeling. [...]”
6 Artikel 12, leden 1 en 2, van bijlage VIII bij het Statuut bepaalt:
„1.De ambtenaar die de 63‑jarige leeftijd nog niet heeft bereikt en wiens dienst anders dan door overlijden of wegens invaliditeit eindigt zonder dat hij aanspraak kan maken op een onmiddellijk ingaand of uitgesteld ouderdomspensioen, heeft bij zijn vertrek recht op:
een uitkering bij vertrek gelijk aan driemaal de op zijn basissalaris ingehouden pensioenbijdragen, verminderd met de bedragen die zijn betaald bij toepassing van de artikelen 42 en 112 van de [RAA], indien hij [minder dan] een jaar in dienst is geweest en geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid waarin in artikel 11, lid 2, is voorzien;
in de andere gevallen, op toepassing van artikel 11, lid 1, of op overschrijving van een bedrag gelijk aan de actuariële tegenwaarde van zijn pensioenrechten naar een particuliere verzekeringsmaatschappij of een pensioenfonds van zijn keuze, waarbij wordt gegarandeerd dat
[...]
2.In afwijking van lid 1, onder b), heeft de ambtenaar die de 63‑jarige leeftijd nog niet heeft bereikt en die sinds zijn indiensttreding ter wille van het behoud of de opbouw van zijn pensioenrechten pensioenbijdragen heeft betaald aan een nationaal pensioenstelsel, een particuliere verzekering of een pensioenfonds van zijn keuze die voldoen aan de in het vorige lid 1 genoemde voorwaarden, en wiens dienst anders dan door overlijden of invaliditeit eindigt zonder dat hij aanspraak kan maken op een onmiddellijk ingaand of een uitgesteld ouderdomspensioen, bij zijn vertrek recht op een uitkering bij vertrek gelijk aan de actuariële tegenwaarde van zijn tijdens zijn loopbaan bij de instellingen opgebouwde pensioenrechten. In dit geval worden de betalingen ten behoeve van de opbouw of het behoud van zijn pensioenrechten binnen het nationale pensioenstelsel, overeenkomstig de artikelen 42 of 112 van de [RAA], in mindering gebracht op de uitkering bij vertrek.”
7 Artikel 2 van de RAA luidt:
„Als tijdelijk functionaris in de zin van deze regeling wordt aangemerkt:
[...]
het personeelslid, aangesteld om een functie te bekleden bij een persoon die een hem krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie of het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie opgedragen ambt bekleedt, of bij een gekozen voorzitter van een instelling of orgaan van de Unie, of bij een politieke fractie van het Europees Parlement of het Comité van de Regio’s, of bij een groep van het Europees Economisch en Sociaal Comité, en dat niet uit de ambtenaren van de Unie wordt gekozen;
[...]”
8 Artikel 39, lid 1, eerste alinea, van de RAA bepaalt het volgende:
„Bij beëindiging van de dienst heeft de in artikel 2 bedoelde functionaris recht op een ouderdomspensioen, op overschrijving van de actuariële tegenwaarde of op een uitkering bij vertrek onder de voorwaarden vastgesteld in titel V, hoofdstuk 3, van het statuut en in bijlage VIII bij het statuut. Wanneer de functionaris recht heeft op een ouderdomspensioen, worden zijn pensioenrechten verminderd naar evenredigheid van het bedrag van de betalingen die ingevolge artikel 42 zijn gedaan.”
9 Artikel 41 van de RAA luidt:
„Voor wat betreft de financiering van het stelsel van sociale zekerheid als bedoeld in de afdelingen B en C, zijn de artikelen 83 en 83 bis van het Statuut en de artikelen 36 en 38 van bijlage VIII van het Statuut van overeenkomstige toepassing.”
Frans recht
10 Artikel 46 ter van loi no 84‑16 du 11 janvier 1984 portant dispositions statutaires relatives à la fonction publique de l’État (wet nr. 84‑16 van 11 januari 1984 tot vaststelling van statutaire bepalingen betreffende het openbaar ambt van de Staat; hierna: „wet nr. 84‑16”), zoals gewijzigd bij loi no 2002‑73 du 17 janvier 2002 de modernisation sociale (wet nr. 2002‑73 van 17 januari 2002 tot sociale modernisering; hierna: „wet nr. 2002‑73”), bepaalt het volgende:
„De ambtenaar die bij een overheid of een instantie gevestigd op het grondgebied van een vreemde staat of bij een internationaal orgaan is gedetacheerd kan, zelfs wanneer hij aangesloten is bij een pensioenregeling verbonden aan de detacheringsfunctie, verzoeken om bij te dragen aan de regeling van het wetboek inzake burgerlijke en militaire ouderdomspensioenen. In dat geval mag het bedrag van het uit hoofde van die regeling verworven pensioen, vermeerderd met het bedrag van het pensioen dat eventueel werd verkregen uit hoofde van de tijdens de detachering verrichte prestaties, niet hoger zijn dan het pensioen dat hij verworven zou hebben wanneer hij niet zou zijn gedetacheerd, waarbij het pensioen verkregen op basis van het wetboek inzake burgerlijke en militaire ouderdomspensioenen in voorkomend geval wordt verlaagd met het bedrag van het pensioen dat werd verworven tijdens deze detachering.
De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld bij na advies van de Conseil d’État vastgesteld decreet.”
11 Artikel L. 87 van de code des pensions civiles et militaires de retraite (wetboek inzake burgerlijke en militaire ouderdomspensioenen), zoals gewijzigd bij wet nr. 2002‑73, luidt:
„Indien de ambtenaar of de militair die bij een overheid of een orgaan gevestigd op het grondgebied van een vreemd land of bij een internationaal orgaan is gedetacheerd, tijdens zijn loopbaan gekozen heeft voor de voortzetting van de inhouding zoals voorzien in artikel L. 61, mag het bedrag van het pensioen dat werd verworven op grond van dit wetboek, toegevoegd aan het bedrag van het pensioen dat eventueel werd verkregen uit hoofde van tijdens de detachering verrichte prestaties, niet hoger zijn dan het pensioen dat hij verworven zou hebben indien hij niet zou zijn gedetacheerd, en het pensioen verkregen op basis van het onderhavige wetboek wordt in voorkomend geval verlaagd met het bedrag van het pensioen dat werd verworven tijdens deze detachering.
[...]”
12 Artikel R‑74‑1 van datzelfde wetboek bepaalt:
„De in artikel 46 ter van de gewijzigde wet nr. 84‑16 van 11 januari 1984 tot vaststelling van statutaire bepalingen betreffende het openbaar ambt van de Staat bedoelde gedetacheerde ambtenaren kunnen binnen een termijn van vier maanden vanaf de datum waarop zij in kennis werden gesteld van de beslissing tot detachering of tot verlenging ervan, verzoeken bij te dragen aan de regeling van het wetboek inzake burgerlijke en militaire ouderdomspensioenen.
Het verzoek wordt schriftelijk ingediend bij de administratie van waaruit de ambtenaar is gedetacheerd.
De ambtenaar die gebruikmaakt van de in de eerste alinea bedoelde keuzemogelijkheid, is gehouden tot voldoening van de in het tweede punt van artikel L. 61 vermelde bijdrage aan de comptabele die bij besluit van de minister van Begroting is aangewezen, volgens de bij besluit vastgestelde uitvoeringsbepalingen. Door de niet-nakoming van deze betalingsverplichting wordt de aansluiting van de ambtenaar bij de onderhavige regeling onderbroken.
De ambtenaar die binnen de voorgeschreven termijn geen gebruik heeft gemaakt van zijn keuzerecht, wordt geacht af te zien van de mogelijkheid om bij te dragen aan de regeling van het wetboek inzake burgerlijke en militaire ouderdomspensioenen.
In het geval van een verlenging van de detachering, wordt de keuze die de ambtenaar heeft gemaakt betreffende de voorgaande detacheringsperiode stilzwijgend voortgezet, tenzij hij binnen de in de eerste alinea van het onderhavige artikel gestelde termijn voor de andere mogelijkheid kiest.”
13 De circulaire van 18 december 2002 preciseert ten behoeve van de betrokken overheidsdiensten de wijze van uitvoering van de regeling die is neergelegd in artikel 46 ter van wet nr. 84‑16 van 11 januari 1984 en artikel L. 87 van het wetboek inzake burgerlijke en militaire ouderdomspensioenen, zoals gewijzigd bij wet nr. 2002‑73.
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
14 Verzoekers in het hoofdgeding zijn Franse ambtenaren, die als referendaris zijn gedetacheerd bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, waar zij werkzaam zijn als tijdelijke ambtenaren. Doordat zij verplicht bijdragen aan de financiering van de pensioenregeling van de Unie, hebben zij recht op een pensioen op grond van deze regeling wanneer zij gedurende ten minste tien dienstjaren werkzaam zijn bij een instelling of orgaan van de Unie. Indien zij hun functie beëindigen vóór de voltooiing van deze periode van tien jaar, hebben zij in wezen, afhankelijk van de duur van de verrichte dienst, ofwel recht op een uitkering bij vertrek die gelijk is aan het drievoudige van de bedragen die zijn ingehouden op het basissalaris uit hoofde van de bijdrage aan het ouderdomspensioen, ofwel recht op de overdracht van de actuariële tegenwaarde van de rechten op het bij de Unie verworven ouderdomspensioen naar een particuliere verzekeringsmaatschappij of een pensioenfonds van hun keuze.
15 Volgens de in het hoofdgeding aan de orde zijnde Franse regeling moet een ambtenaar die is gedetacheerd bij een instelling of orgaan van de Unie, kiezen tussen twee mogelijkheden betreffende zijn pensioen op grond van de nationale regeling.
16 De ambtenaar kan enerzijds zijn aansluiting bij de Franse pensioenregeling onderbreken tijdens de duur van zijn detachering. In dat geval is hij voor de duur ervan uitsluitend bij de pensioenregeling van de Unie aangesloten, waarbij zijn pensioen op grond van de Franse pensioenregeling proportioneel wordt verminderd voor de jaren waarin hij niet was aangesloten. Dit pensioen zal echter volledig worden gecumuleerd met het pensioen dat voortvloeit uit de rechten die zijn verworven op grond van de aansluiting bij de pensioenregeling van de Unie.
17 Anderzijds kan de ambtenaar blijven bijdragen aan de Franse pensioenregeling en bijgevolg aangesloten blijven bij deze regeling. In dat geval verwerft hij tijdens de detachering rechten op grond van deze regeling. Het pensioen dat hij op grond hiervan zal ontvangen, kan het op grond van de Unieregeling verworven pensioen evenwel slechts aanvullen binnen de grenzen van het pensioen dat hij zou hebben verworven op grond van de nationale regeling wanneer er geen detachering zou zijn geweest (bovengrensregel). Bijgevolg wordt het nationale ouderdomspensioen verlaagd met het bedrag van het pensioen dat is verschuldigd op grond van de pensioenregeling van de Unie, zodat het gecumuleerde bedrag van de twee pensioenen de aldus vastgestelde bovengrens niet overschrijdt (aftoppingsregel). De aftopping betreft het totaalbedrag van het Franse pensioen, en niet alleen het bedrag van het pensioen dat overeenstemt met de detacheringsperiode die de aanleiding vormde voor de dubbele aansluiting.
18 Verzoekers in het hoofdgeding hebben ervoor gekozen om tijdens hun detachering aangesloten te blijven bij de Franse pensioenregeling en hebben dus tezelfdertijd bijgedragen aan zowel deze regeling als de pensioenregeling van de Unie. Zij hebben tien dienstjaren binnen een instelling van de Unie vervuld, of zullen dit doen, waardoor zij recht hebben op een pensioen op grond van de pensioenregeling van de Unie. Aangezien het Uniepensioen dat verzoekers in het hoofdgeding hebben verworven, of zullen verwerven, hoger is dan het Franse pensioen dat zij zouden hebben verworven wanneer er geen detachering zou zijn geweest, ontvangen zij, overeenkomstig de in het hoofdgeding aan de orde zijnde Franse regeling, geen pensioen op grond van de Franse pensioenregeling, of zullen zij er geen ontvangen.
19 Verzoekers in het hoofdgeding hebben bij verzoek, ingekomen op 6 maart 2012, de Franse Staat gevraagd de betrokken nationale regeling af te schaffen. Nadat dit verzoek bij een impliciete beslissing werd afgewezen op 6 mei 2012, hebben zij daartegen beroep ingesteld bij de Conseil d’État (Franse raad van state).
20 Tegen deze achtergrond heeft de Conseil d’État de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
„Is een nationale regeling die een bij een instelling van de Europese Unie gedetacheerde ambtenaar de mogelijkheid biedt om voor de duur van zijn detachering ervoor te kiezen om ofwel de betaling van bijdragen aan de pensioenregeling van zijn herkomstland te onderbreken, in welk geval zijn pensioen op basis van deze regeling volledig wordt gecumuleerd met de pensioenvoordelen verbonden aan de detacheringsfunctie, ofwel deze bijdragen te blijven betalen, in welk geval zijn pensioen op grond van die regeling wordt beperkt tot het bedrag dat nodig is om het totaalbedrag van het pensioen, met inbegrip van het pensioen verworven op grond van de aan de detacheringsfunctie verbonden regeling, op het bedrag te brengen dat hij zou hebben verkregen wanneer er geen detachering zou hebben plaatsgevonden, in strijd met de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, gelezen in het licht van artikel 48 van hetzelfde Verdrag, en met het in artikel 4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vermelde beginsel van loyale samenwerking?”
Beantwoording van de prejudiciële vraag
21 Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 45 VWEU, gelezen in het licht van artikel 48 VWEU, en artikel 4, lid 3, VEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die van het hoofdgeding, die tot gevolg heeft dat een nationale ambtenaar die is gedetacheerd bij een instelling of orgaan van de Unie en ervoor kiest om tijdens zijn detachering aangesloten te blijven bij de nationale pensioenregeling, alle of een deel van de voordelen verliest die verbonden zijn aan zijn aansluiting bij laatstbedoelde regeling indien hij de periode van tien dienstjaren bij de Unie vervult waardoor hij recht heeft op een pensioen op grond van de pensioenregeling van de Unie.
22 Vooraf dient eraan te worden herinnerd dat, hoewel de lidstaten bevoegd blijven om hun stelsels van sociale zekerheid in te richten, zij niettemin bij de uitoefening van deze bevoegdheid het Unierecht moeten eerbiedigen, in het bijzonder de bepaling van het VWEU betreffende het vrije verkeer van werknemers (arresten van 1 april 2008, Regering van de Franse Gemeenschap en Waalse regering, C‑212/06, EU:C:2008:178, punt 43 , en 21 januari 2016, Commissie/Cyprus, C‑515/14, EU:C:2016:30, punt 38 ).
23 Bijgevolg dient te worden nagegaan of de bepalingen van het VWEU met betrekking tot het vrije verkeer van werknemers toepasselijk zijn op een situatie als die van het hoofdgeding. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden vastgesteld of een nationale regeling als van het hoofdgeding een belemmering vormt van het vrije verkeer van werknemers en voorts, indien dat het geval is, of deze belemmering gerechtvaardigd is.
24 Wat in de eerste plaats de toepasselijkheid van de bepalingen van het VWEU betreffende het vrije verkeer van werknemers betreft, blijkt uit vaste rechtspraak dat een burger van de Unie die in een andere lidstaat dan zijn land van herkomst werkt en een betrekking bij een internationale organisatie heeft aanvaard, binnen de werkingssfeer van artikel 45 VWEU valt (zie arresten van 15 maart 1989, Echternach en Moritz, 389/87 en 390/87, EU:C:1989:130, punt 11 ; 16 februari 2006, Rockler, C‑137/04, EU:C:2006:106, punt 15 , en 4 juli 2013, Gardella, C‑233/12, EU:C:2013:449, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
25 Bijgevolg kunnen burgers van de Unie die bij een instelling of orgaan ervan werkzaam zijn in een andere lidstaat dan hun land van herkomst, zoals verzoekers in het hoofdgeding, niet de rechten en sociale voordelen worden onthouden die voor hen voortvloeien uit artikel 45 VWEU (zie arresten van 15 maart 1989, Echternach en Moritz, 389/87 en 390/87, EU:C:1989:130, punt 12 , en 16 februari 2006, Rockler, C‑137/04, EU:C:2006:106, punt 16 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
26 Wat in de tweede plaats de vraag betreft of een nationale regeling als die van het hoofdgeding een belemmering vormt van het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, dient eraan te worden herinnerd dat artikel 45 VWEU in de weg staat aan elke maatregel die, zelfs wanneer hij zonder discriminatie op grond van nationaliteit van toepassing is, het gebruik van de in het VWEU gewaarborgde fundamentele vrijheden door burgers van de Unie kan belemmeren of minder aantrekkelijk kan maken (arresten van 1 april 2008, Regering van de Franse Gemeenschap en Waalse regering, C‑212/06, EU:C:2008:178, punt 45 ; 10 maart 2011, Casteels, C‑379/09, EU:C:2011:131, punt 22 , en 5 februari 2015, Commissie/België, C‑317/14, EU:C:2015:63, punt 23 ).
27 Het primaire recht van de Unie kan een verzekerde weliswaar niet waarborgen dat verplaatsing naar een andere lidstaat voor de sociale zekerheid, onder meer voor de prestaties bij ziekte en ouderdomspensioen, neutraal zal zijn, aangezien een dergelijke verplaatsing, rekening houdend met de verschillen tussen de stelsels en de wettelijke regelingen van de lidstaten op dit gebied, naargelang van het geval, op het gebied van de sociale bescherming voor de betrokken persoon meer of minder voordelig of onvoordelig kan zijn, maar dit neemt niet weg dat indien een nationale wettelijke regeling minder voordelig is, een dergelijke regeling volgens vaste rechtspraak enkel conform het Unierecht is indien deze nationale wettelijke regeling de betrokken werknemer met name niet benadeelt ten opzichte van diegenen die al hun werkzaamheden uitoefenen in de lidstaat waar zij van toepassing is of indien zij niet zonder meer ertoe leidt dat sociale bijdragen worden betaald zonder dat er een prestatie tegenover staat (arresten van 18 april 2013, Mulders, C‑548/11, EU:C:2013:249, punt 45 , en 21 januari 2016, Commissie/Cyprus, C‑515/14, EU:C:2016:30, punt 40 ).
28 Zo heeft het Hof reeds meermaals geoordeeld dat sprake was van belemmeringen bij maatregelen die tot gevolg hebben dat de werknemers als gevolg van de uitoefening van hun recht van vrij verkeer socialezekerheidsvoordelen verliezen die hun door de wettelijke regeling van een lidstaat worden toegekend, met name wanneer deze voordelen de tegenprestatie vormen voor de door hen betaalde bijdragen (zie arresten van 21 oktober 1975, Petroni, 24/75, EU:C:1975:129, punt 13 ; 1 april 2008, Regering van de Franse Gemeenschap en Waalse regering, C‑212/06, EU:C:2008:178, punt 46 , en 18 april 2013, Mulders, C‑548/11, EU:C:2013:249, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
29 Met betrekking tot de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling dient te worden vastgesteld dat indien een ambtenaar die is gedetacheerd bij een instelling of orgaan van de Unie, tijdens zijn detachering aangesloten blijft bij zijn nationale pensioenregeling, deze nationale regeling het pensioen dat voortvloeit uit deze aansluiting onderwerpt aan een bovengrensregel en een aftoppingsregel. Volgens deze regels mag het pensioenbedrag dat de ambtenaar zal ontvangen op grond van de nationale pensioenregeling, het pensioen dat hij verkrijgt op grond van de pensioenregeling van de Unie slechts aanvullen binnen de grenzen van het nationale pensioen dat hij verworven zou hebben wanneer er geen detachering zou zijn geweest, en wordt het nationale pensioen verminderd met het pensioen dat verschuldigd is op grond van de Unieregeling, zodat het gecumuleerde bedrag van de beide pensioenen de aldus vastgestelde bovengrens niet overschrijdt.
30 Deze bovengrens‑ en aftoppingsregels hebben tot gevolg dat een ambtenaar die is gedetacheerd bij een instelling of orgaan van de Unie en tijdens zijn detachering aangesloten blijft bij de nationale pensioenregeling, alle of een deel van de voordelen verliest die verbonden zijn aan zijn aansluiting bij deze laatste regeling indien hij de periode van tien dienstjaren bij de Unie vervult waardoor hij recht heeft op een pensioen op grond van de pensioenregeling van de Unie. In dergelijke omstandigheden betaalt de ambtenaar die aangesloten blijft bij de nationale pensioenregeling, bijdragen zonder dat er een prestatie tegenover staat. Deze regels kunnen dus voor een dergelijke ambtenaar het gebruik van zijn door artikel 45 VWEU gewaarborgde vrijheid belemmeren of minder aantrekkelijk maken.
31 Voor zover de Franse regering betoogt dat voortzetting van de aansluiting bij de nationale pensioenregeling een door de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling geboden mogelijkheid vormt en geen verplichting, dient te worden vastgesteld dat een dergelijke regeling als gevolg van deze omstandigheid het vrije verkeer van werknemers daarom niet minder belemmert.
32 Het feit dat voortzetting van de aansluiting bij de nationale pensioenregeling facultatief is, doet immers niet af aan het feit dat de bovengrens‑ en aftoppingsregels die van toepassing zijn in het geval van uitoefening van deze mogelijkheid, tot gevolg hebben dat de ambtenaar die gebruiktmaakt van deze mogelijkheid, bijdragen heeft betaald zonder dat er een prestatie tegenover staat indien hij de periode van tien dienstjaren bij de Unie vervult waardoor hij recht krijgt op een pensioen op grond van de pensioenregeling van de Unie. Wanneer een nationale pensioenregeling ambtenaren toestaat om aangesloten te blijven, moet deze mogelijkheid echter zo worden geconcipieerd dat geen dergelijk gevolg ontstaat, daar anders sprake zou zijn van een belemmering van het vrije verkeer van werknemers.
33 Aan het feit dat het vrije verkeer van werknemers wordt belemmerd door een nationale regeling als die van het hoofdgeding, wordt evenmin afgedaan door het betoog van de Franse regering dat een dergelijke regeling de gedetacheerde ambtenaren niet benadeelt in vergelijking met diegenen die hun hele loopbaan vervullen in hun lidstaat van herkomst.
34 Een dergelijke regeling benadeelt immers een gedetacheerde ambtenaar die bij zowel de pensioenregeling van de Unie als de nationale pensioenregeling is aangesloten, in vergelijking met een ambtenaar die in de lidstaat van herkomst is gebleven en alleen bij deze laatste regeling is aangesloten, aangezien uitsluitend eerstbedoelde ambtenaar, die tegelijkertijd heeft bijgedragen aan beide regelingen, alle of een deel van de voordelen verliest die verbonden zijn aan zijn aansluiting bij de nationale pensioenregeling indien hij pensioenrechten verkrijgt op grond van de pensioenregeling van de Unie.
35 Wat in de derde en laatste plaats het bestaan van een eventuele rechtvaardiging betreft, dient te worden vastgesteld dat de verwijzende rechter geen melding maakt van een grond die een rechtvaardiging kan bieden voor de belemmering van het vrije verkeer van werknemers die voortvloeit uit een regeling als die van het hoofdgeding. In haar bij het Hof ingediende opmerkingen heeft de Franse regering evenmin een rechtvaardiging voor deze regeling aangevoerd.
36 In deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat een regeling als die van het hoofdgeding een ongerechtvaardigde belemmering vormt van het door artikel 45 VWEU gewaarborgde vrije verkeer van werknemers.
37 Bijgevolg behoeft geen uitspraak te worden gedaan over de uitlegging van artikel 48 VWEU en van artikel 4, lid 3, VEU.
38 Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 45 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die van het hoofdgeding, die tot gevolg heeft dat een nationale ambtenaar die is gedetacheerd bij een instelling of orgaan van de Unie en ervoor kiest om tijdens zijn detachering aangesloten te blijven bij de nationale pensioenregeling, alle of een deel van de voordelen verliest die verbonden zijn aan zijn aansluiting bij laatstbedoelde regeling indien hij de periode van tien dienstjaren bij de Unie vervult waardoor hij recht heeft op een pensioen op grond van de pensioenregeling van de Unie.
Kosten
39 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Artikel 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die van het hoofdgeding, die tot gevolg heeft dat een nationale ambtenaar die is gedetacheerd bij een instelling of orgaan van de Europese Unie en ervoor kiest om tijdens zijn detachering aangesloten te blijven bij de nationale pensioenregeling, alle of een deel van de voordelen verliest die verbonden zijn aan zijn aansluiting bij laatstbedoelde regeling indien hij de periode van tien dienstjaren bij de Unie vervult waardoor hij recht heeft op een pensioen op grond van de pensioenregeling van de Unie.
ondertekeningen