De in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen zijn vanaf het ogenblik waarop zij worden binnengebracht aan douanetoezicht onderworpen. Zij kunnen overeenkomstig de geldende bepalingen aan douanecontroles worden onderworpen.
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 december 2016
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 december 2016
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 21 december 2016
Uitspraak
Arrest van het Hof (Vierde kamer)
21 december 2016(*)
"Prejudiciële verwijzing - Communautair douanewetboek - Verordening (EEG) nr. 2913/92 - Artikel 96 - Regeling extern douanevervoer - Begrip vervoerder - Geen aanbrenging van de goederen bij het douanekantoor van bestemming - Aansprakelijkheid - Ondervervoerder die de goederen op de parkeerplaats van het douanekantoor van bestemming heeft overhandigd aan de hoofdvervoerder en deze goederen weer heeft overgenomen voor een volgend traject"
In zaak C‑547/15,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Kúria (hoogste rechter, Hongarije) bij beslissing van 29 september 2015, ingekomen bij het Hof op 20 oktober 2015, in de procedure
Interservice d.o.o. Koper
tegenSándor Horváth,
HET HOF (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: T. von Danwitz (rapporteur), kamerpresident, E. Juhász, C. Vajda, K. Jürimäe en C. Lycourgos, rechters,
advocaat-generaal: Y. Bot,
griffier: M. A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
-
Sándor Horváth, vertegenwoordigd door J. Ocsák, ügyvéd,
-
de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door G. Koós en Z. Fehér als gemachtigden,
-
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Grønfeldt en A. Sipos als gemachtigden,
-
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 juli 2016,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 96, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992, L 302, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005 (PB 2005, L 117, blz. 13) (hierna: „douanewetboek”).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Interservice d.o.o. Koper en Sándor Horváth over de terugvordering van douanerechten die door Interservice in haar hoedanigheid van „aangever” zijn betaald aan de Sloveense douaneautoriteiten, na een onttrekking aan het douanetoezicht van de goederen die door Horváth als ondervervoerder zijn vervoerd onder de regeling extern communautair douanevervoer.
Toepasselijke bepalingen
3 Volgens artikel 4, punt 21, van het douanewetboek duidt het begrip „subject van de regeling” op „de persoon voor wiens rekening de douaneaangifte is gedaan of de persoon aan wie de uit een douaneregeling voortvloeiende rechten en verplichtingen van de eerstgenoemde persoon zijn overgedragen”.
4 Artikel 37 van het douanewetboek luidt als volgt:
„1.2.Deze goederen blijven onder douanetoezicht zolang dit nodig is om de douanestatus ervan te bepalen en wanneer het niet-communautaire goederen betreft en onverminderd artikel 82, lid 1, tot het ogenblik waarop zij hetzij een andere douanestatus krijgen, hetzij in een vrije zone of een vrij entrepot worden binnengebracht, hetzij worden wederuitgevoerd of vernietigd overeenkomstig artikel 182.”
5 Artikel 92 van het douanewetboek bepaalt:
„1.De regeling extern douanevervoer eindigt en de verplichtingen van het subject zijn nagekomen wanneer de onder de regeling geplaatste goederen samen met de vereiste documenten bij de douane worden aangebracht op het douanekantoor van bestemming overeenkomstig de bepalingen van de betrokken regeling.
2.De douaneautoriteiten zuiveren de regeling extern douanevervoer wanneer zij op grond van een vergelijking van de gegevens van het douanekantoor van vertrek met die van het douanekantoor van bestemming kunnen vaststellen dat de regeling naar behoren beëindigd is.”
6 Artikel 96 van het douanewetboek luidt:
„1.De aangever is het subject van de regeling extern communautair douanevervoer. Hij is verplicht:
de goederen binnen de gestelde termijn ongeschonden bij de douane aan te brengen op het kantoor van bestemming met inachtneming van de door de douaneautoriteiten getroffen identificatiemaatregelen;
de bepalingen betreffende de regeling communautair douanevervoer na te leven.
2.Onverminderd de in lid 1 bedoelde verplichtingen van de aangever, is een vervoerder of een ontvanger van goederen die de goederen aanvaardt in de wetenschap dat deze onder de regeling communautair douanevervoer zijn geplaatst, eveneens verplicht deze binnen de gestelde termijn ongeschonden bij de douane aan te brengen op het kantoor van bestemming, met inachtneming van de door de douaneautoriteiten getroffen identificatiemaatregelen.”
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
7 Friedler Spedition GmbH heeft IGAZ Trans Kft belast met het vervoer van uit China afkomstige goederen die per container in de haven van Koper, in Slovenië, waren aangekomen.
8 IGAZ Trans heeft, ten eerste, zelf Interservice, verzoekster in het hoofdgeding, belast met het vervullen van de douaneformaliteiten. Ten tweede heeft zij Horváth, verweerder in het hoofdgeding, belast met het vervoer van de betrokken goederen van Koper naar Wenen in Oostenrijk, en vervolgens, nadat de douaneformaliteiten zouden zijn vervuld, naar Rome, in Italië.
9 Interservice heeft op 11 december 2008 de procedure voor extern communautair douanevervoer ingeleid door de aangifte voor douanevervoer met het teken T elektronisch aan het douanekantoor van Koper te zenden. Zij heeft bovendien de volmacht, die nodig was opdat de douaneautoriteiten de betrokken goederen ter beschikking stellen, alsmede de CMR-vrachtbrief (vervoersdocument op basis van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg, ondertekend te Genève op 19 mei 1956, zoals gewijzigd bij het protocol van 5 juli 1978) opgesteld en aan Horváth gezonden.
10 Voor de beëindiging van de regeling extern communautair douanevervoer moesten de betrokken goederen uiterlijk 18 december 2008 worden aangebracht bij het douanekantoor van bestemming in Wenen, Oostenrijk.
11 Horváth heeft, na inontvangstneming van de betrokken goederen op het douanekantoor van Koper, deze vervoerd tot op de parkeerplaats van het op de CMR-vrachtbrief vermelde douanekantoor van Wenen, waar hij met de container die de goederen bevatte, van 12 tot 17 december 2008 is gebleven. Hij heeft aan de vertegenwoordiger van IGAZ Trans de documenten overhandigd waarmee de douaneformaliteiten konden worden vervuld. Volgens de stellingen van IGAZ Trans heeft deze vertegenwoordiger die documenten vervolgens aan Friedler Spedition overgedragen voor het vervullen van de douaneformaliteiten. Horváth is op 17 december 2008 teruggekeerd naar Hongarije en heeft die container ter plekke achtergelaten.
12 Nadat hij op 18 december 2008 naar Wenen was teruggekeerd, heeft Horváth de betrokken goederen naar hun eindbestemming in Italië vervoerd onder geleide van een nieuwe vrachtbrief die hem was overhandigd door de vertegenwoordiger van IGAZ Trans.
13 De betrokken goederen zijn niet aangebracht bij het douanekantoor van bestemming te Wenen.
14 De Sloveense douaneautoriteiten ontdekten dat Friedler Spedition en IGAZ Trans valse documenten aan hen hadden gezonden om de beëindiging van de procedure van extern douanevervoer te bewijzen. Daar zij van mening waren dat de betrokken goederen aan het douanetoezicht waren onttrokken, hebben zij Interservice, als aangever, gelast 11 196,49 EUR aan douanerechten, belasting over de toegevoegde waarde (btw) en vertragingsrente te betalen, waaraan dit bedrijf op 16 oktober 2009 heeft voldaan.
15 Interservice heeft, op basis van niet-contractuele aansprakelijkheid, beroep in rechte ingesteld tegen Horváth opdat deze veroordeeld zou worden om haar 11 196,49 EUR te betalen, naast rente en bijkomende bedragen, ter vergoeding van haar schade, met het betoog dat krachtens artikel 96, lid 2, van het douanewetboek, de vervoerder, gezamenlijk met de aangever, aansprakelijk is voor het aanbrengen van de goederen, ook al handelt hij feitelijk slechts als ondervervoerder.
16 Daar de rechters dat beroep in eerste en in tweede aanleg hebben verworpen, met name op grond dat artikel 96, lid 2, van het douanewetboek niet van toepassing is op een ondervervoerder, heeft Interservice bij de Kúria (hoogste rechter, Hongarije) cassatieberoep ingesteld.
17 Deze rechter zet uiteen dat de beslechting van het geding afhankelijk is van de vraag of aan de douaneschuld die krachtens artikel 203 van het douanewetboek rust op Interservice als aangever, een illegale en onrechtmatige handelwijze van Horváth ten grondslag ligt. De verwijzende rechter preciseert dat Horváth de betrokken goederen heeft aanvaard in de wetenschap dat zij onder de regeling extern communautair douanevervoer waren geplaatst, maar dat hij, alvorens het vervoer ervan van Wenen naar Rome voort te zetten, zich er niettemin niet van heeft vergewist dat IGAZ Trans of Friedler Spedition deze inderdaad hadden aangebracht bij het douanekantoor van bestemming. De verwijzende rechter voegt daaraan toe dat in de bodemprocedure nergens uit blijkt dat verweerder wist dat deze goederen aan het douanetoezicht waren onttrokken.
18 Daarop heeft de Kúria de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
Moet artikel 96, lid 2, van het douanewetboek aldus worden uitgelegd dat niet alleen degene die met de verkoper een overeenkomst voor het vervoer van de goederen heeft gesloten (contractuele of hoofdvervoerder) als vervoerder van de goederen moet worden aangemerkt, maar ook degene die het vervoer geheel of gedeeltelijk verricht uit hoofde van een andere, met de contractuele of hoofdvervoerder gesloten vervoerovereenkomst (ondervervoerder)?
Dient, bij een bevestigend antwoord op de eerste vraag, artikel 96, lid 2, van het [douanewetboek] aldus te worden uitgelegd dat in een geval als in het hoofdgeding de ondervervoerder verplicht is, alvorens het vervoer van de goederen voort te zetten, zich er naar behoren van te vergewissen dat de hoofdvervoerder de goederen daadwerkelijk conform de toepasselijke voorschriften heeft aangebracht bij het douanekantoor van bestemming?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
19 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het begrip „vervoerder” op wie de in artikel 96, lid 2, van het douanewetboek bedoelde verplichting rust om de goederen ongeschonden bij het douanekantoor van bestemming aan te brengen, in die zin moet worden uitgelegd dat dit begrip duidt op elke persoon, daaronder begrepen de ondervervoerder, die het feitelijke vervoer verricht van de onder de regeling extern communautair douanevervoer geplaatste goederen.
20 Bij gebreke van een definitie van het begrip „vervoerder” in het douanewetboek, moet volgens vaste rechtspraak de draagwijdte van een bepaling van Unierecht worden bepaald door rekening te houden zowel met de bewoordingen en de context als met de doelstellingen van die bepaling (zie in die zin arrest van 16 april 2015, Angerer, C‑477/13, EU:C:2015:239, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
21 Wat de bewoordingen van artikel 96, lid 2, van het douanewetboek betreft, dient te worden opgemerkt dat aan twee voorwaarden moet zijn voldaan opdat op een „vervoerder” een verplichting kan rusten om de goederen ongeschonden bij het douanekantoor van bestemming aan te brengen in die zin van die bepaling. Ten eerste moeten de goederen zijn aanvaard, wat veronderstelt dat de goederen feitelijk zijn overgenomen en dat de betrokkene deze goederen materieel onder zich heeft, en ten tweede moet de betrokkene bij de aanvaarding weten dat zij onder de regeling extern communautair douanevervoer zijn geplaatst.
22 Wat de context en de doelstellingen van die bepaling betreft, moet worden opgemerkt dat daarbij een aansprakelijkheid van de vervoerder is ingesteld naast de in artikel 96, lid 1, van het douanewetboek bedoelde aansprakelijkheid van de aangever. Zoals de advocaat-generaal heeft uiteengezet in de punten 47 tot en met 49 van zijn conclusie, verschilt de aansprakelijkheid van de vervoerder niettemin van die van de aangever, zowel qua grondslag als qua omvang.
23 De aansprakelijkheid van de aangever berust immers op zijn hoedanigheid van „subject” van de regeling douanevervoer, dat in artikel 4, punt 21, van het douanewetboek is omschreven als de persoon voor wiens rekening de douaneaangifte is gedaan of aan wie de uit een douaneregeling voortvloeiende rechten en verplichtingen van die persoon zijn overgedragen. In zijn hoedanigheid van subject van de regeling douanevervoer is de aangever krachtens artikel 96, lid 1, onder b), van het douanewetboek verantwoordelijk voor de naleving van alle bepalingen betreffende die regeling.
24 Daarentegen berust de in artikel 96, lid 2, van het douanewetboek bedoelde aansprakelijkheid van de vervoerder op het feit dat hij de goederen materieel onder zich heeft en dat hij weet dat zij onder de regeling communautair douanevervoer zijn geplaatst. Deze bepaling verplicht de vervoerder die de goederen aanvaardt in de wetenschap dat deze onder die regeling zijn geplaatst, in zijn hoedanigheid van degene die deze goederen materieel onder zich heeft, om deze binnen de gestelde termijn ongeschonden bij het douanekantoor van bestemming aan te brengen, met inachtneming van de door de douaneautoriteiten getroffen identificatiemaatregelen.
25 In dit verband doet de vraag of de persoon die de goederen materieel onder zich heeft, deze vervoert krachtens een onderaannemingsovereenkomst met de hoofdvervoerder, niet ter zake. Elke andere uitlegging zou toelaten dat personen hun uit deze bepaling voortvloeiende aansprakelijkheid ontlopen op grond dat zij krachtens een onderaannemingsovereenkomst handelen terwijl zij de betrokken goederen wel materieel onder zich hebben en weten dat deze onder de regeling douanevervoer zijn geplaatst.
26 Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat het begrip „vervoerder” op wie de in artikel 96, lid 2, van het douanewetboek bedoelde verplichting rust om de goederen ongeschonden bij het douanekantoor van bestemming aan te brengen, in die zin moet worden uitgelegd dat het duidt op elke persoon, daaronder begrepen de ondervervoerder, die het feitelijke vervoer van de onder de regeling extern communautair douanevervoer geplaatste goederen verricht en dit vervoer heeft aanvaard in de wetenschap dat deze goederen onder die regeling waren geplaatst.
Tweede vraag
27 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 96, lid 2, van het douanewetboek in die zin moet worden uitgelegd dat een ondervervoerder, zoals aan de orde in het hoofdgeding, die, ten eerste, de goederen, samen met het document voor douanevervoer, op de parkeerplaats van het douanekantoor van bestemming heeft overhandigd aan de hoofdvervoerder en, ten tweede, de goederen weer heeft overgenomen voor een volgend traject, verplicht was zich ervan te vergewissen dat zij bij het douanekantoor van bestemming waren aangebracht en aansprakelijk kan worden gesteld voor het feit dat zij niet waren aangebracht.
28 In dit verband moet worden vastgesteld dat een ondervervoerder, zoals die in het hoofdgeding, op grond van artikel 96, lid 2, van het douanewetboek slechts aansprakelijk kan worden gesteld voor het feit dat de goederen niet bij het douanekantoor van bestemming zijn aangebracht indien deze ondervervoerder, op grond van het feit dat hij de goederen heeft aanvaard en wist dat zij onder de regeling communautair douanevervoer waren geplaatst in de zin van die bepaling, verplicht is te verzekeren dat zij waren aangebracht.
29 Voor zover in casu, blijkens de verwijzingsbeslissing, Horváth de goederen die in het hoofdgeding aan de orde zijn, aanvankelijk had aanvaard in de wetenschap dat zij onder de regeling extern communautair douanevervoer waren geplaatst, volgt uit het antwoord op de eerste vraag dat hij verplicht was deze goederen bij het douanekantoor van bestemming aan te brengen in verband met het vervoer ervan van Koper naar Wenen.
30 Derhalve moet worden onderzocht, ten eerste, of Horváth aan deze verplichting heeft voldaan door die goederen, samen met het document voor douanevervoer, op de parkeerplaats van het douanekantoor van bestemming in Wenen te overhandigen aan de vertegenwoordiger van de hoofdvervoerder IGAZ Trans, en ten tweede, zo ja, of de nieuwe overname van de goederen bij het volgende vervoer ervan van Wenen naar Rome, hem opnieuw aan die verplichting heeft onderworpen.
31 Wat de vraag betreft of Horváth zich had bevrijd van de verplichting om de goederen aan te brengen bij het douanekantoor van bestemming door de goederen die in het hoofdgeding aan de orde zijn, op de parkeerplaats van het douanekantoor van bestemming in Wenen te overhandigen aan de vertegenwoordiger van de hoofdvervoerder IGAZ Trans, blijkt uit het antwoord op de eerste prejudiciële vraag dat de in artikel 96, lid 2, van het douanewetboek bedoelde aansprakelijkheid van de vervoerder haar grondslag vindt in het feit dat hij de goederen materieel onder zich heeft. Bijgevolg bevrijdt de vervoerder die deze controle over de goederen overdraagt aan een andere vervoerder door hem de goederen te overhandigen, zich in beginsel van deze verplichting uit hoofde van die bepaling, mits deze andere vervoerder weet dat de goederen onder de regeling communautair douanevervoer zijn geplaatst.
32 Hoewel de onderwerping van goederen aan douanetoezicht in de zin van artikel 37 van het douanewetboek zich ertegen verzet dat de vervoerder zich zou kunnen bevrijden van de krachtens artikel 96, lid 2, van dat wetboek op hem rustende aansprakelijkheid door de goederen aan ongeacht welke andere persoon te overhandigen, kan die vervoerder zich niettemin van deze aansprakelijkheid bevrijden door de goederen te overhandigen aan een andere persoon op wie overeenkomstig genoemd artikel 96 een verplichting rust om de goederen naar behoren aan te brengen bij het douanekantoor van bestemming, zoals een andere vervoerder die de goederen aanvaardt in de wetenschap dat deze onder de regeling communautair douanevervoer zijn geplaatst.
33 In casu blijkt uit de vaststellingen van de verwijzende rechter dat Horváth de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen heeft vervoerd tot op de parkeerplaats van het douanekantoor van bestemming in Wenen. Hij is vervolgens weer naar Hongarije vertrokken en heeft de container waarin zich de goederen bevonden op die parkeerplaats achtergelaten, na het document voor douanevervoer onder geleide waarvan het vervoer plaatsvond, te hebben overhandigd aan de vertegenwoordiger van de hoofdvervoerder IGAZ Trans. Volgens de stellingen van IGAZ Trans heeft haar vertegenwoordiger dat document vervolgens voor de afhandeling van de douaneformaliteiten overhandigd aan Friedler Spedition. Onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, lijkt Horváth zich aldus, zoals de advocaat‑generaal in punt 52 van zijn conclusie heeft opgemerkt, van zijn verplichting uit hoofde van artikel 96, lid 2, van het douanewetboek te hebben bevrijd op het moment waarop hij die goederen, vergezeld van het document voor douanevervoer, heeft overhandigd aan de vertegenwoordiger van de hoofdvervoerder IGAZ Trans. De omstandigheid dat IGAZ Trans dat document vervolgens aan Friedler Spedition heeft overhandigd, doet in dit verband niet ter zake.
34 Mocht blijken dat Horváth zich inderdaad heeft bevrijd van zijn aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 96, lid 2, van het douanewetboek door de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen samen met het document voor douanevervoer te overhandigen aan de vertegenwoordiger van IGAZ Trans, dan kan op grond van zijn eerdere hoedanigheid van „vervoerder” in de zin van deze bepaling geen enkele verplichting op hem rusten om zich ervan te vergewissen dat, na deze overhandiging en vóór de nieuwe overname van die goederen voor het vervoer ervan naar hun eindbestemming in Rome, die goederen naar behoren en ongeschonden bij het douanekantoor van bestemming in Wenen waren aangebracht.
35 Wel moet in dat geval de verwijzende rechter nog nagaan of Horváth opnieuw aansprakelijk is geworden uit hoofde van artikel 96, lid 2, van het douanewetboek door de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen over te nemen voor hun vervoer van Wenen naar Rome.
36 Zoals de advocaat-generaal in punt 61 van zijn conclusie heeft opgemerkt, indien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen onder de regeling extern communautair douanevervoer geplaatst waren gebleven op het tijdstip waarop Horváth deze opnieuw heeft overgenomen om dat vervoer te verrichten, en indien hij daarvan op de hoogte was, zou hij immers mogelijkerwijs weer aan de voorwaarden van artikel 96, lid 2, van het douanewetboek voldoen waardoor de in deze bepaling bedoelde verplichting weer op hem zou rusten.
37 In het hoofdgeding kon, daar blijkens de verwijzingsbeslissing de betrokken goederen niet bij het douanekantoor van bestemming in Wenen waren aangebracht, de regeling extern communautair douanevervoer niet zijn beëindigd op de overeenkomstig artikel 92 van het douanewetboek vastgestelde datum en kan niet worden uitgesloten dat zij nog steeds onder die regeling waren geplaatst toen Horváth ze op 18 december 2008 opnieuw heeft overgenomen om ze naar hun eindbestemming in Rome te vervoeren. Voorts kan op basis van de gegevens waarover het Hof beschikt niet met zekerheid worden vastgesteld of Horváth er eventueel van op de hoogte was dat deze goederen onder de regeling douanevervoer geplaatst waren gebleven.
38 Het staat derhalve aan de verwijzende rechter om na te gaan of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen onder de regeling extern communautair douanevervoer geplaatst waren gebleven op het tijdstip waarop Horváth deze opnieuw heeft overgenomen en of Horváth daarvan op de hoogte was. Zo niet, dan kan er niet van uit worden gegaan dat vanwege het feit dat hij de goederen weer heeft overgenomen, opnieuw een verplichting op hem rust om zich ervan te vergewissen dat deze goederen naar behoren bij het douanekantoor van bestemming zijn aangebracht.
39 Gelet op een en ander dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 96, lid 2, van het douanewetboek in die zin moet worden uitgelegd dat een ondervervoerder, zoals die in het hoofdgeding, die, ten eerste, de goederen, samen met het document voor douanevervoer, op de parkeerplaats van het douanekantoor van bestemming heeft overhandigd aan de hoofdvervoerder en, ten tweede, de goederen weer heeft overgenomen voor een volgend traject, slechts verplicht was zich ervan te vergewissen dat zij bij het douanekantoor van bestemming waren aangebracht en slechts aansprakelijk kan worden gesteld voor het feit dat zij niet waren aangebracht, indien hij, toen hij de goederen opnieuw heeft overgenomen, wist dat de regeling douanevervoer niet regelmatig was beëindigd. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.
Kosten
40 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
-
Het begrip „vervoerder” op wie de in artikel 96, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005, bedoelde verplichting rust om de goederen ongeschonden bij het douanekantoor van bestemming aan te brengen, moet in die zin worden uitgelegd dat het duidt op elke persoon, daaronder begrepen de ondervervoerder, die het feitelijke vervoer van de onder de regeling extern communautair douanevervoer geplaatste goederen verricht en dit vervoer heeft aanvaard in de wetenschap dat deze goederen onder die regeling waren geplaatst.
-
Artikel 96, lid 2, van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 648/2005, moet in die zin worden uitgelegd dat een ondervervoerder, zoals die in het hoofdgeding, die, ten eerste, de goederen, samen met het document voor douanevervoer, op de parkeerplaats van het douanekantoor van bestemming heeft overhandigd aan de hoofdvervoerder en, ten tweede, de goederen weer heeft overgenomen voor een volgend traject, slechts verplicht was zich ervan te vergewissen dat zij bij het douanekantoor van bestemming waren aangebracht en slechts aansprakelijk kan worden gesteld voor het feit dat zij niet waren aangebracht, indien hij, toen hij de goederen opnieuw heeft overgenomen, wist dat de regeling douanevervoer niet regelmatig was beëindigd. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.
ondertekeningen