Vragen
22
Met zijn vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 314 van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat een belastingplichtige die een factuur heeft ontvangen waarop zowel melding wordt gemaakt van de winstmargeregeling als van de btw-vrijstelling, het recht weigeren om de winstmargeregeling toe te passen, indien uit een later door die autoriteiten uitgevoerde controle blijkt dat de belastingplichtige wederverkoper die de gebruikte goederen heeft geleverd die regeling niet daadwerkelijk op die levering van de goederen heeft toegepast.
23
Om te beginnen moet eraan worden herinnerd dat de regeling van de belastingheffing over de winstmarge die de belastingplichtige wederverkoper heeft gerealiseerd bij de levering van gebruikte goederen als die welke aan de orde zijn in het hoofdgeding, een bijzondere btw-regeling vormt, die afwijkt van de algemene regeling van de btw-richtlijn. Bijgevolg moet artikel 314 van die richtlijn, waarin de gevallen worden genoemd waarin deze bijzondere regeling van toepassing is, strikt worden uitgelegd (zie arrest van
19 juli 2012, Bawaria Motors, C‑160/11, EU:C:2012:492, punten 28 en 29
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
24
Zoals volgt uit de artikelen 314 en 315 van de btw-richtlijn, staat de winstmargeregeling de belastingplichtige wederverkoper toe om enkel btw toe te passen op de winstmarge die hij heeft gerealiseerd bij de wederverkoop van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten en voorwerpen voor verzamelingen die hij heeft verworven bij een van de personen die vallen onder artikel 314, onder a) tot en met d), van de btw-richtlijn, waarbij die marge overeenkomt met het verschil tussen de door de belastingplichtige wederverkoper voor het goed gevraagde verkoopprijs en de aankoopprijs.
25
Zoals volgt uit overweging 51 van de btw-richtlijn is de doelstelling van de winstmargeregeling erop gericht dubbele heffing van de belasting en verstoring van de mededinging tussen belastingplichtigen op het gebied van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten en voorwerpen voor verzamelingen te vermijden (zie in die zin arrest van
3 maart 2011, Auto Nikolovi, C‑203/10, EU:C:2011:118, punt 47
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
26
Het belasten van de totale prijs van de levering door een belastingplichtige wederverkoper van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten en voorwerpen voor verzamelingen, terwijl de prijs waartegen laatstgenoemde deze goederen heeft aangekocht, een btw-bedrag omvat dat als voorbelasting is betaald door een persoon die onder een van de categorieën van artikel 314, onder a) tot en met d), van deze richtlijn valt, en dat noch deze persoon, noch de belastingplichtige wederverkoper kon aftrekken, brengt namelijk een dergelijke dubbele belasting mee (zie in die zin arrest van
3 maart 2011, Auto Nikolovi, C‑203/10, EU:C:2011:118, punt 48
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
27
De voorwaarden waaraan moet worden voldaan om een belastingplichtige toe te staan de winstmargeregeling toe te passen, zijn neergelegd in artikel 314 van de btw-richtlijn. Dit artikel preciseert niet alleen de verschillende soorten goederen die een belastingplichtige wederverkoper met toepassing van de winstmargeregeling kan leveren, maar vermeldt, in de punten a) tot en met d) ervan, ook de lijst van personen tot wie deze belastingplichtige zich moet wenden om deze goederen die hem aldus in staat stellen deze bijzondere regeling toe te passen, te verwerven. Deze verschillende personen hebben met elkaar gemeen dat zij de voorbelasting op de aankoop van die goederen in het geheel niet hebben kunnen aftrekken en deze belasting dus geheel op hen heeft gedrukt (zie in die zin arrest van
19 juli 2012, Bawaria Motors, C‑160/11, EU:C:2012:492, punt 37
).
28
In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat op de facturen die Litdana van Handicare Auto heeft ontvangen zowel vermeldingen met betrekking tot de winstmargeregeling als vermeldingen met betrekking tot de btw-vrijstelling voorkwamen. Zo bevatte factuur nr. 96681, die in het aan het Hof verstrekte dossier is opgenomen en een typisch voorbeeld vormt van een door Handicare Auto ter zake van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederenleveringen uitgebrachte factuur, niet alleen de vermeldingen van de datum van afgifte van de factuur, het btw-identificatienummer waaronder Handicare Auto de betrokken goederenlevering heeft verricht, de volledige naam en het adres van deze onderneming, de hoeveelheid en aard van de geleverde goederen, de eenheidsprijs, de prijs „Total DKK”, het bedrag aan btw gelijk aan „0” en het bedrag „Total DKK incl. VAT”, maar ook de vermeldingen „Sections 69‑71” en „Free of VAT”.
29
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de op de door Handicare Auto uitgebrachte facturen opgenomen vermelding betreffende de toepassing van de winstmargeregeling onjuist was, aangezien na een door de belastingautoriteiten uitgevoerde controle is gebleken dat Handicare Auto die regeling niet daadwerkelijk had toegepast op de betrokken levering van gebruikte auto’s. Voornoemde autoriteiten hebben hieruit afgeleid dat Litdana niet gerechtigd was om de winstmargeregeling toe te passen, daar niet was voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van die regeling, om welke reden zij later aan Litdana hebben verzocht om voldoening van het toepasselijke btw-bedrag.
30
In dit verband moet worden geconstateerd dat de toepassing van de in artikel 314, onder d), van de btw-richtlijn bedoelde winstmargeregeling is onderworpen aan de voorwaarde dat de in dat artikel bedoelde goederen aan de belastingplichtige worden geleverd door een andere belastingplichtige wederverkoper die deze bijzondere regeling op de levering heeft toegepast, aan welke voorwaarde in casu niet was voldaan. Uit de aanwijzingen in de verwijzingsbeslissing volgt bovendien geenszins dat de situatie in het hoofdgeding valt onder een van de andere situaties waarin de voornoemde, in dat artikel 314 voorziene, regeling van toepassing is.
31
Binnen deze context zij eraan herinnerd dat het Hof herhaaldelijk heeft geoordeeld dat de justitiabelen in geval van bedrog of misbruik geen beroep op het Unierecht kunnen doen (arrest van
18 december 2014, Schoenimport „Italmoda” Mariano Previti e.a., C‑131/13, C‑163/13 en C‑164/13, EU:C:2014:2455, punt 43
).
32
Het Hof heeft hieruit in vaste rechtspraak over het in de btw-richtlijn neergelegde recht op aftrek van de btw ten eerste afgeleid dat het aan de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties staat om dat recht te weigeren wanneer op basis van objectieve gegevens vaststaat dat aanspraak op dit recht wordt gemaakt in geval van fraude of misbruik. Het heeft vervolgens geoordeeld dat de consequentie van misbruik of fraude in beginsel ook aan het recht op vrijstelling uit hoofde van een intracommunautaire levering kleeft (zie in die zin arrest van
6 september 2012, Mecsek-Gabona, C‑273/11, EU:C:2012:547, punt 54
). Tot slot heeft het Hof bevestigd dat een eventuele weigering van een recht ontleend aan de btw-richtlijn, de afspiegeling vormt van het algemene beginsel dat niemand in geval van misbruik of bedrog aanspraak kan maken op rechten die voortvloeien uit het rechtsstelsel van de Unie, zodat het in algemene zin aan de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties staat een dergelijk recht te weigeren, om welk btw-recht het bij de betrokken fraude ook gaat, met inbegrip van het recht op teruggaaf van de btw (zie in die zin arrest van
18 december 2014, Schoenimport „Italmoda” Mariano Previti e.a., C‑131/13, C‑163/13 en C‑164/13, EU:C:2014:2455, punt 46
).
33
Volgens vaste rechtspraak geldt dit niet alleen wanneer de belastingplichtige zich zelf schuldig maakt aan belastingfraude, maar ook wanneer een belastingplichtige wist of had moeten weten dat de handeling waaraan hij deelnam, onderdeel was van btw-fraude door de leverancier of een andere ondernemer die in een eerder of later stadium van de toeleveringsketen actief was (zie, wat het recht op aftrek betreft, arrest van
6 december 2012, Bonik, C‑285/11, EU:C:2012:774, punten 38‑40
, wat het recht op vrijstelling van een intracommunautaire levering betreft, arrest van
6 september 2012, Mecsek-Gabona, C‑273/11, EU:C:2012:547, punt 54
, en, wat de teruggaaf van btw betreft, arrest van
18 december 2014, Schoenimport „Italmoda” Mariano Previti e.a., C‑131/13, C‑163/13 en C‑164/13, EU:C:2014:2455, punten 49 en 50
).
34
Derhalve is het niet in strijd met het Unierecht, te eisen dat een marktdeelnemer te goeder trouw handelt en alles doet wat redelijkerwijs kan worden verlangd om te zorgen dat hij door de handeling die hij verricht niet betrokken geraakt bij belastingfraude (arrest van
6 september 2012, Mecsek-Gabona, C‑273/11, EU:C:2012:547, punt 48
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
35
Daarentegen is het niet verenigbaar met de in de btw-richtlijn vastgestelde regeling van het recht op aftrek om door de weigering van dit recht een belastingplichtige te straffen die niet wist of niet kon weten dat de betrokken handeling deel uitmaakte van fraude door de leverancier of dat een andere handeling uit de toeleveringsketen die voorafgaat aan of volgt op de door deze belastingplichtige verrichte handeling, btw-fraude uitmaakte. Een regeling van onvoorwaardelijke aansprakelijkheid invoeren, zou immers verder gaan dan noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten van de schatkist (arrest van
6 december 2012, Bonik, C‑285/11, EU:C:2012:774, punten 41 en 42
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
36
Hieruit volgt dat ook indien niet aan alle materiële voorwaarden voor vrijstelling van btw over een intracommunautaire levering of voor aftrek van btw is voldaan, het Hof heeft geoordeeld dat dit recht niet kan worden geweigerd aan een belastingplichtige die te goeder trouw heeft gehandeld en alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om te zorgen dat hij door de handeling die hij verricht niet betrokken geraakt bij belastingfraude (zie in die zin arresten van
27 september 2007, Teleos e.a., C‑409/04, EU:C:2007:548, punt 68
, en
6 september 2012, Mecsek-Gabona, C‑273/11, EU:C:2012:547, punten 47‑50 en 55
).
37
De in de punten 32 tot en met 35 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte overwegingen zijn relevant in geval van weigering door de nationale autoriteiten of rechterlijke instanties van het recht om de in artikel 314 van de btw-richtlijn bedoelde winstmargeregeling toe te passen, iets waarover alle partijen en belanghebbenden die opmerkingen hebben ingediend bij het Hof het eens zijn.
38
Volgens de rechtspraak van het Hof hangt het voornamelijk van de omstandigheden van het concrete geval af, welke maatregelen in een bepaald geval redelijkerwijs kunnen worden verlangd van een belastingplichtige die een door de btw-richtlijn verleend recht wenst uit te oefenen, om ervoor te zorgen dat zijn handelingen geen deel uitmaken van fraude door een marktdeelnemer in een eerder stadium (zie naar analogie arresten van
21 juni 2012, Mahagében en Dávid, C‑80/11 en C‑142/11, EU:C:2012:373, punten 53, 54 en 59
, en
6 september 2012, Mecsek-Gabona, C‑273/11, EU:C:2012:547, punt 53
).
39
Wanneer er aanwijzingen van onregelmatigheden of fraude zijn, kan een bedachtzame marktdeelnemer, naargelang van de omstandigheden van het geval ertoe verplicht zijn om inlichtingen in te winnen over een andere marktdeelnemer van wie hij voornemens is goederen of diensten te kopen om zich te vergewissen van diens betrouwbaarheid (zie naar analogie arrest van
21 juni 2012, Mahagében en Dávid, C‑80/11 en C‑142/11, EU:C:2012:373, punt 60
).
40
De belastingdienst kan echter niet op algemene wijze vereisen dat de belastingplichtige die de winstmargeregeling wenst toe te passen, nagaat of de opsteller van de factuur voor de goederen en diensten waarvoor om uitoefening van dat recht wordt verzocht, zijn verplichtingen ter zake van btw-aangifte en ‑betaling was nagekomen, om zich ervan te vergewissen dat er geen sprake was van onregelmatigheden of fraude door de marktdeelnemers in een eerder stadium, dan wel dat die belastingplichtige over documenten dienaangaande beschikt (zie naar analogie arrest van
21 juni 2012, Mahagében en Dávid, C‑80/11 en C‑142/11, EU:C:2012:373, punt 61
).
41
In beginsel staat het immers aan de belastingautoriteiten om bij de belastingplichtigen de nodige controles uit te voeren om onregelmatigheden en btw-fraude op te sporen en sancties op te leggen aan de belastingplichtige die deze onregelmatigheden heeft begaan of deze fraude heeft gepleegd (zie naar analogie arrest van
21 juni 2012, Mahagében en Dávid, C‑80/11 en C‑142/11, EU:C:2012:373, punt 62
).
42
Derhalve moet de vraag of Litdana te goeder trouw heeft gehandeld en alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar kon worden verlangd om te zorgen dat de handelingen die zij heeft verricht geen deel uitmaakten van belastingfraude, door de verwijzende rechter worden beoordeeld aan de hand van de in de punten 37 tot en met 41 van het onderhavige arrest vermelde beginselen.
43
Een van de feitelijke elementen en omstandigheden die de verwijzende rechter daarbij in aanmerking kan nemen is met name het feit dat niet is aangetoond dat Litdana wist dat Handicare Auto op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde leveringen niet daadwerkelijk de winstmargeregeling had toegepast. Dit blijkt in elk geval niet uit de verwijzingsbeslissing.
44
Wat de vraag betreft of Litdana alles heeft gedaan om ervoor te zorgen dat de handelingen die zij heeft verricht geen deel uitmaakten van belastingfraude, kan de verwijzende rechter, in het kader van zijn globale beoordeling, met name het feit in aanmerking nemen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde leveringen lijken te passen binnen een al heel lang bestaande handelsrelatie tussen Litdana en Handicare Auto, in het kader waarvan Litdana in het verleden ervoor zorg heeft gedragen bij de belastingautoriteiten de betekenis te verifiëren van de vermelding „Sections 69‑71” op de door Handicare Auto uitgebrachte facturen, en van die autoriteiten de bevestiging heeft ontvangen dat de facturen waarop deze vermelding was opgenomen voldoende bewijs opleverden om haar toe te staan de winstmargeregeling toe te passen. In dergelijke omstandigheden zou het in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel om van de belastingplichtige te eisen dat hij systematisch met betrekking tot elke levering verifieert of de leverancier daadwerkelijk de winstmargeregeling heeft toegepast, zeker wanneer er geen enkele aanwijzing is om het bestaan van onregelmatigheden of fraude, in de zin van punt 39 van het onderhavige arrest, te vermoeden.
45
Wat de vraag betreft of er in het hoofdgeding aanwijzingen zijn om het bestaan van onregelmatigheden of fraude te vermoeden, moet worden opgemerkt dat de Litouwse regering ter terechtzitting in antwoord op een vraag van het Hof heeft toegegeven dat de loutere opname van de vermelding „Sections 69‑71” op de door Litdana ontvangen facturen, op zichzelf genomen, geen aanwijzing vormt die bij Litdana vermoedens had moeten oproepen met betrekking tot het bestaan van onregelmatigheden of fraude. Voor deze regering vormt het feit dat op de facturen gelijktijdig de vermeldingen „Sections 69‑71” en „Free of VAT” waren opgenomen een aanwijzing voor het bestaan van onregelmatigheden of fraude, in de zin van punt 39 van het onderhavige arrest.
46
Hoewel die dubbele vermelding niet ondubbelzinnig is, aangezien zij zowel lijkt te verwijzen naar de regels inzake de belastingheffing over de levering op basis van de winstmarge van de wederverkoper, als naar de regels die de levering vrijstellen van btw, dient, in navolging van de Europese Commissie, te worden opgemerkt dat het niet vanzelfsprekend is dat voornoemde dubbele vermelding bij een bedachtzame marktdeelnemer, die evenwel geen btw-expert is, vermoedens oproept over het bestaan van onregelmatigheden of fraude die door een marktdeelnemer in een eerder stadium zijn verricht. Het is immers niet uitgesloten dat de belastingplichtige die dubbele vermelding ziet als een bevestiging van het feit dat de levering krachtens artikel 314, onder d), van de btw-richtlijn is verricht door een andere belastingplichtige verkoper, voor zover de levering door die andere belastingplichtige onderworpen is geweest aan de btw overeenkomstig de winstmargeregeling. Zowel de vermelding betreffende de vrijstelling van de btw als die betreffende de winstmargeregeling, die beide op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde facturen zijn opgenomen, zouden door de belastingplichtige, zoals Litdana ter terechtzitting terecht heeft opgemerkt, ook kunnen worden geïnterpreteerd als de bevestiging van het feit dat enkel de winstmarge werd belast, en de waarde van de betrokken goederen vrijgesteld is gebleven, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.
47
Bovendien, en behoudens verificatie door de verwijzende rechter, zou de op die facturen opgenomen vermelding „Free of VAT”, in combinatie met de vermeldingen „Sections 69‑71” en „Total DKK incl. VAT”, door de belastingplichtige ook kunnen worden geïnterpreteerd als een bevestiging dat deze belastingplichtige, binnen het kader van de toepassing van de winstmargeregeling, overeenkomstig artikel 323 van de btw-richtlijn, de in een eerder stadium bij de aankoop van de betrokken goederen voldane belasting niet kan aftrekken, of dat het gaat om leveringen die zijn onderworpen aan voornoemde regeling, in het kader waarvan krachtens artikel 325 van de btw-richtlijn de door de belastingplichtige wederverkoper uitgereikte facturen de btw over de goederenleveringen niet afzonderlijk mogen vermelden.
48
Gelet op het voorgaande moet op de prejudiciële vragen worden geantwoord dat artikel 314 van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat een belastingplichtige die een factuur heeft ontvangen waarop zowel melding wordt gemaakt van de winstmargeregeling als van de btw-vrijstelling, het recht weigeren om de winstmargeregeling toe te passen, ook indien uit een later door die autoriteiten uitgevoerde controle blijkt dat de belastingplichtige wederverkoper die de gebruikte goederen heeft geleverd, deze regeling niet daadwerkelijk op die levering van die goederen heeft toegepast, tenzij door de bevoegde autoriteiten wordt vastgesteld dat de belastingplichtige niet te goeder trouw heeft gehandeld of niet alle hem ter beschikking staande redelijke maatregelen heeft genomen om te zorgen dat hij door de handeling die hij verrichtte, niet betrokken raakt bij belastingfraude, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.