Opmerkingen vooraf
20
Artikel 202, lid 1, onder a), van het douanewetboek bepaalt dat, wanneer goederen op onregelmatige wijze worden binnengebracht, een douaneschuld ontstaat. Volgens diezelfde bepaling wordt het binnenbrengen van goederen als onregelmatig beschouwd indien die goederen niet bij de douane zijn aangebracht overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 38 tot en met 41 van dit wetboek.
21
Voorts worden in artikel 202, lid 3, van het douanewetboek de schuldenaren bepaald van een douaneschuld die is ontstaan door het op onregelmatige wijze binnenbrengen van goederen op het grondgebied van de Europese Unie, met als algemeen doel de financiële belangen van de Unie te beschermen.
22
Daartoe wordt in de bepalingen onder de drie gedachtestreepjes van artikel 202, lid 3, van dit wetboek de „betrokkenheid” omschreven van de persoon die als schuldenaar moet wordt aangemerkt naargelang de mate waarin hij aan het op onregelmatige wijze binnenbrengen van goederen heeft deelgenomen. Zo wijst het eerste streepje als schuldenaar de persoon aan die de goederen op onregelmatige wijze heeft binnengebracht, dat wil zeggen degene die normalerwijs de inklaringshandelingen had moeten verrichten en de douaneverplichtingen van de aangever had moeten vervullen. Het tweede en het derde streepje wijzen de personen aan die, hoewel zij krachtens het douanewetboek niet verantwoordelijk zijn voor de inklaringshandelingen, niettemin daarbij betrokken zijn, hetzij vóór dan wel onmiddellijk na het tijdstip waarop de goederen op onregelmatige wijze zijn binnengebracht.
23
Tegen de achtergrond van deze overwegingen dienen de prejudiciële vragen te worden beantwoord.
Eerste vraag
24
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 202, lid 3, eerste streepje, van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat een rechtspersoon als douaneschuldenaar kan worden aangemerkt wanneer het gedrag van een van zijn werknemers, die niet zijn wettelijke vertegenwoordiger is, ten grondslag ligt aan het op onregelmatige wijze binnenbrengen van de goederen in het douanegebied van de Unie.
25
Ten eerste volgt uit de tekst van artikel 202, lid 3, van dit wetboek dat de Uniewetgever een brede definitie heeft willen geven van de kring van personen die douaneschuldenaar kunnen zijn bij het op onregelmatige wijze binnenbrengen van goederen waarover douanerechten moeten worden betaald, en dat hij eveneens de voorwaarden ter bepaling van de schuldenaren van de douaneschuld volledig heeft willen vaststellen (zie arresten van
23 september 2004, Spedition Ulustrans, C‑414/02, EU:C:2004:551, punten 25 en 39
;
3 maart 2005, Papismedov e.a., C‑195/03, EU:C:2005:131, punt 38
, en
17 november 2011, Jestel, C‑454/10, EU:C:2011:752, punten 12 en 13
).
26
Het Hof heeft ook reeds verklaard dat artikel 202, lid 3, eerste streepje, van dit wetboek doelt op de „persoon” die de goederen op onregelmatige wijze heeft binnengebracht, zonder evenwel te preciseren of het een natuurlijke persoon of een rechtspersoon betreft. Elke „persoon” in de zin van deze bepaling kan dus als schuldenaar van de douaneschuld worden aangemerkt, dit wil zeggen degene wiens gedrag kan worden geacht ten grondslag te liggen aan het op onregelmatige wijze binnenbrengen van de goederen (zie arresten van
23 september 2004, Spedition Ulustrans, C‑414/02, EU:C:2004:551, punt 26
, en
3 maart 2005, Papismedov e.a., C‑195/03, EU:C:2005:131, punt 39
).
27
Volgens de verwijzingsbeslissing zijn de goederen op het grondgebied van de Unie binnengebracht door de stuurman van het schip die ze, in opdracht van de exportverantwoordelijke van de onderneming die hen beide tewerkstelt, naar een rivierhaven op dit grondgebied heeft gebracht. Het is deze stuurman die volgens artikel 40 van het douanewetboek de goederen bij de douane had moeten aanbrengen onder verwijzing naar de summiere aangifte of douaneaangifte waarin dat artikel voorziet.
28
Door het nalaten daarvan heeft de stuurman van het schip op onregelmatige wijze goederen binnengebracht in het douanegebied van de Unie, waardoor hij volgens artikel 202, lid 3, eerste streepje, van dit wetboek schuldenaar van de hierdoor ontstane douaneschuld is geworden.
29
Het feit dat een werknemer op onregelmatige wijze goederen binnenbrengt in het douanegebied van de Unie volstaat op zich evenwel niet om uit te sluiten dat de natuurlijke of rechtspersoon die hem tewerkstelt, op grond van artikel 202, lid 3, eerste streepje, van dit wetboek kan worden aangemerkt als schuldenaar van de douaneschuld die door het op onregelmatige wijze binnenbrengen is ontstaan.
30
In dat verband dient te worden opgemerkt dat indien een werknemer, in een situatie zoals die in het hoofdgeding, goederen op onregelmatige wijze binnenbrengt waarbij hij binnen de grenzen van de hem door zijn werkgever toevertrouwde taken handelt en hij de instructies opvolgt van een andere werknemer van deze onderneming die hiertoe in het kader van zijn eigen functies bevoegd is, de eerste werknemer volledig binnen het kader van de uitoefening van zijn bevoegdheden in naam en voor rekening van zijn werkgever handelt.
31
Indien het op onregelmatige wijze binnenbrengen van goederen in het douanegebied van de Unie door een werknemer in naam en voor rekening van zijn werkgever wordt verricht, moet deze laatste worden aangemerkt als de persoon wiens gedrag ten grondslag ligt aan het onregelmatige binnenbrengen (zie in die zin arrest van
23 september 2004, Spedition Ulustrans, C‑414/02, EU:C:2004:551, punt 29
).
32
In een situatie zoals die in het hoofdgeding kan een werkgever dus op grond van artikel 202, lid 3, eerste streepje, van het douanewetboek worden aangemerkt als de schuldenaar van een douaneschuld die ontstaan is doordat op onregelmatige wijze goederen zijn binnengebracht.
33
Het feit dat noch de werknemer wiens gedrag ten grondslag lag aan het op onregelmatige wijze binnenbrengen van de goederen noch de werknemer wiens ondergeschikte hij is en in wiens opdracht hij heeft gehandeld, de wettelijke vertegenwoordiger is van de rechtspersoon die hen tewerkstelt, laat deze vaststelling onverlet aangezien er voor de toepassing van artikel 202, lid 3, eerste streepje, van dit wetboek jegens de werkgever van de betrokken werknemer wiens gedrag ten grondslag ligt aan het op onregelmatige wijze binnenbrengen, geen andere voorwaarden gelden dan dat deze werkgever een „persoon” moet zijn in de zin van deze bepaling.
34
Gelet op het voorgaande dient op de eerste prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 202, lid 3, eerste streepje, van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat een rechtspersoon wiens werknemer, die niet zijn wettelijke vertegenwoordiger is, het op onregelmatige wijze binnenbrengen van goederen in het douanegebied van de Unie heeft teweeg gebracht, als schuldenaar kan worden aangemerkt van de door dit binnenbrengen ontstane douaneschuld indien deze werknemer de betrokken goederen heeft binnengebracht binnen de grenzen van de hem door zijn werkgever opgedragen taken en in uitvoering van de instructies die hem hiertoe zijn gegeven door een andere werknemer van deze onderneming die daartoe in het kader van zijn eigen functies bevoegd is, en de voornoemde werknemer dus binnen het kader van de uitoefening van zijn taken in naam en voor rekening van zijn werkgever heeft gehandeld.
35
Gelet op het antwoord op de eerste vraag, behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.
Derde vraag
36
Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 212 bis van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat, om een bepaalde handeling ten aanzien van een werkgever-rechtspersoon als frauduleus handelen of manifeste nalatigheid in de zin van dit artikel te kwalificeren, niet alleen de werkgever zelf in aanmerking moet worden genomen maar aan deze werkgever ook het gedrag dient te worden toegerekend van de bij deze rechtspersoon in dienst zijnde werknemer of werknemers die in het kader van hun respectieve functies belast waren met het binnenbrengen van goederen in het douanegebied van de Unie.
37
Volgens artikel 212 bis van dit wetboek is de gunstige tariefbehandeling of de gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de in- of uitvoerrechten van de douaneregeling eveneens van toepassing in de gevallen waarin op grond van de artikelen 202 tot en met 205 van dit wetboek een douaneschuld ontstaat, indien het gedrag van de belanghebbende niet van frauduleus handelen of van manifeste nalatigheid getuigt en deze laatste aantoont dat is voldaan aan „de overige voorwaarden” voor de toekenning van de gunstige tariefbehandeling of de vrijstelling.
38
Gelet op de bewoordingen van artikel 212 bis van het douanewetboek moet het begrip „belanghebbende” in de zin van dit artikel aldus worden begrepen dat het betrekking heeft op elke natuurlijke of rechtspersoon die op grond van een van de artikelen 202 tot en met 205 van dit wetboek als schuldenaar van een douaneschuld wordt aangemerkt, met name doordat het gedrag van deze persoon ten grondslag lag aan het op onregelmatige wijze binnenbrengen van goederen in het douanegebied van de Unie.
39
In omstandigheden zoals die in het hoofdgeding moet bij de beoordeling of er sprake is van frauduleus handelen of manifeste nalatigheid vanwege een werkgever die een rechtspersoon is, niet alleen worden uitgegaan van de werkgever zelf, maar moet ook het gedrag in aanmerking worden genomen van de werknemer of werknemers die – binnen de grenzen van de hun door hun werkgever toevertrouwde taken en dus binnen het kader van hun respectieve bevoegdheden in naam en voor rekening van hun werkgever handelend – , het op onregelmatige wijze binnenbrengen van goederen hebben teweeg gebracht.
40
Tevens moet erop worden gewezen dat het feit dat de betrokken werknemers geen organen of wettelijke vertegenwoordigers zijn van de rechtspersoon die hen tewerkstelt, geen afbreuk doet aan de vaststelling dat – in de in het vorige punt van dit arrest beschreven omstandigheden – het gedrag van deze werknemers eveneens in aanmerking moet worden genomen bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van frauduleus handelen of manifeste nalatigheid vanwege een werkgever-rechtspersoon.
41
Gelet op het voorgaande dient op de derde prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 212 bis van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat, om een bepaalde handeling ten aanzien van een werkgever-rechtspersoon als frauduleus handelen of manifeste nalatigheid in de zin van dit artikel te kwalificeren, niet alleen de werkgever zelf in aanmerking moet worden genomen maar aan deze werkgever ook het gedrag dient te worden toegerekend van de bij deze rechtspersoon in dienst zijnde werknemer of werknemers die – binnen de grenzen van de hun door hun werkgever opgedragen taken en dus binnen het kader van de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden in naam en voor rekening van hun werkgever handelend – het op onregelmatige wijze binnenbrengen van goederen hebben teweeg gebracht.