Derde vraag
30
Met zijn derde vraag, die als eerste onderzocht moet worden, wenst de verwijzende rechter te vernemen of GN-post 3004 aldus moet worden uitgelegd dat producten die onder het begrip „geneesmiddel” vallen in de zin van richtlijn 2001/83, automatisch onder deze post vallen.
31
Om te beginnen blijkt uit de overwegingen 2 tot en met 5 van richtlijn 2001/83 dat deze richtlijn ertoe strekt de nationale wettelijke regelingen betreffende geneesmiddelen nader tot elkaar te brengen, en tegelijkertijd beoogt de voornaamste doelstelling, namelijk de bescherming van de volksgezondheid, te verwezenlijken (zie arrest van
16 juli 2015, Abcur,
C‑544/13 en C‑545/13, EU:C:2015:481, punt 76
).
32
Voorts is voor de indeling van een product als geneesmiddel in de zin van richtlijn 2001/83 in een lidstaat niet vereist dat ditzelfde product door een andere lidstaat als geneesmiddel in de zin van andere Unierechtelijke voorschriften wordt ingedeeld (zie in die zin arrest van
3 oktober 2013, Laboratoires Lyocentre,
C‑109/12, EU:C:2013:626, punt 48
).
33
Verder volgt uit de achtste overweging van verordening nr. 2658/87 dat de bepalingen van de GN door elk van de lidstaten op identieke wijze moeten worden uitgelegd (zie in die zin arrest van
12 maart 1998, Laboratoires Sarget,
C‑270/96, EU:C:1998:103, punt 24
).
34
Tot slot volgt uit de tekst van artikel 1 van richtlijn 2001/83 dat het begrip geneesmiddel in de zin van deze richtlijn elke enkelvoudige of samengestelde substantie omvat, aangediend als hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot ziekten bij de mens, alsook elke enkelvoudige of samengestelde substantie die bij de mens kan worden gebruikt of aan de mens kan worden toegediend om hetzij fysiologische functies te herstellen, te verbeteren of te wijzigen door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen, hetzij om een medische diagnose te stellen.
35
Deze definitie stelt dus niet als dwingend vereiste dat producten die hieronder vallen aan de voorwaarde voor indeling onder hoofdstuk 30 van de GN voldoen, namelijk dat deze producten nauwkeurig omschreven therapeutische en profylactische eigenschappen hebben waarvan de werking zich op welbepaalde functies van het menselijke organisme richt, of kunnen worden gebruikt ter voorkoming of behandeling van een ziekte of een aandoening.
36
Richtlijn 2001/83 streeft immers andere doelstellingen na dan de GN. Met het oog op de coherente uitlegging van de GN en het GS, dat is vastgesteld bij een internationaal verdrag dat door de Europese Unie is ondertekend, kan het feit dat een product vergund is om als geneesmiddel in de zin van richtlijn 2001/83 in de handel te worden gebracht, niet bepalend zijn voor de beoordeling of een product onder de categorie „geneesmiddelen” valt in de zin van GN-post 3004 (zie in die zin arresten van
12 maart 1998, Laboratoires Sarget,
C‑270/96, EU:C:1998:103, punt 25
, en
4 maart 2015, Oliver Medical,
C‑547/13, EU:C:2015:139, punt 53
).
37
Gelet op alle voorgaande overwegingen dient op de derde vraag te worden geantwoord dat GN-post 3004 aldus moet worden uitgelegd dat producten die onder het begrip „geneesmiddel” in de zin van richtlijn 2001/83 vallen, niet automatisch onder deze post vallen.
Eerste en tweede vraag
38
Met zijn eerste en tweede vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de GN aldus moet worden uitgelegd dat producten als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, die algemene gezondheidsvoordelen opleveren en die als hoofdbestanddeel een werkzame stof bevatten die aanwezig is in voedingssupplementen die ingedeeld zijn onder GN-post 2106, als „producten voor menselijke consumptie” onder GN-post 3004 kunnen worden ingedeeld ook al worden zij door hun fabrikant als geneesmiddelen voorgesteld en als zodanig in de handel gebracht en verkocht, dan wel of zij eerder onder GN-post 2106 vallen.
39
Om te beginnen moet volgens vaste rechtspraak, in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdeling of het hoofdstuk zijn omschreven (zie arrest van
17 februari 2016, Salutas Pharma,
C‑124/15, EU:C:2016:87, punt 29
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
40
Bijgevolg vormen de aantekeningen op de hoofdstukken van de GN belangrijke middelen ter verzekering van een uniforme toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief en zijn zij als zodanig waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging ervan. De inhoud van deze aantekeningen moet derhalve in overeenstemming zijn met de bepalingen van de GN en mag de strekking daarvan niet wijzigen (zie arrest van
17 februari 2016, Salutas Pharma,
C‑124/15, EU:C:2016:87, punt 30
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
41
Voorts zijn de toelichtingen van de Europese Commissie op de GN en de toelichtingen van de WCO op het GS belangrijke hulpmiddelen bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten, zonder evenwel rechtens verbindend te zijn (zie arrest van
17 februari 2016, Salutas Pharma,
C‑124/15, EU:C:2016:87, punt 31
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
42
Voor de indeling van producten onder hoofdstuk 30 van de GN dient onderzocht te worden of deze producten nauwkeurig omschreven therapeutische en profylactische eigenschappen hebben waarvan de werking zich op welbepaalde functies van het menselijke organisme richt, of kunnen worden gebruikt ter voorkoming of behandeling van een ziekte of een aandoening (zie in die zin arrest van
30 april 2014, Nutricia,
C‑267/13, EU:C:2014:277, punt 20
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
43
Voor wat betreft GN-post 3004, volgt uit de bewoordingen van aanvullende aantekening 1 bij deze post dat deze eveneens producten omvat op basis van planten of op basis van actieve bestanddelen die uitputtend opgesomd zijn, met name vitaminen, mineralen, essentiële aminozuren of vetzuren, op voorwaarde dat deze producten ook voldoen aan andere vereisten om onder deze post te kunnen worden ingedeeld, met name dat hun etiket, verpakking of bijsluiter de ziekten, aandoeningen of symptomen vermeldt waartegen zij moeten worden gebruikt, de concentratie van de actieve stof of stoffen die zij bevatten, de dosering en de wijze van toediening, en dat bij producten op basis van vitaminen, essentiële aminozuren of vetzuren de aanbevolen dosis aanzienlijk hoger ligt dan de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid.
44
Aangezien de producten die in het hoofdgeding aan de orde zijn, culturen van micro-organismen als basis hebben, vallen zij niet onder GN-post 3004, ongeacht of zij aan andere indelingsvereisten voldoen die in aanvullende aantekening 1 bij deze post zijn vermeld.
45
Het feit dat de betrokken producten als geneesmiddelen worden voorgesteld en in de handel gebracht doet geen afbreuk aan de in het vorige punt gedane vaststelling. Het staat immers vast dat noch in de bewoordingen van GN-post 3004 noch in de aantekeningen aan het begin van hoofdstuk 30 van de GN wordt gerefereerd aan de wijze waarop het product wordt voorgesteld, die dus geen beslissende waarde heeft voor de GN-indeling ervan (zie beschikking van
9 januari 2007, Juers Pharma,
40/06, EU:C:2007:2, punt 29
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
46
Bijgevolg moet overeenkomstig de in de punten 39 tot en met 41 van dit arrest in herinnering gebrachte rechtspraak worden vastgesteld dat producten als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, door aanvullende aantekening 1 bij GN-post 3004 van deze post worden uitgesloten.
47
Voorts dient onderzocht te worden of producten die in het hoofdgeding aan de orde zijn, onder GN-post 2106 vallen, aangezien voedingssupplementen die onder deze post ingedeeld worden, op grond van aantekening 1, onder a), op hoofdstuk 30 van de GN van dit hoofdstuk uitgesloten zijn.
48
In dit verband dient vastgesteld te worden dat GN-post 2106 „producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen”, omvat en dat deze post eveneens preparaten omvat die vaak „voedingssupplementen” worden genoemd en die aangeboden worden in verpakkingen met de vermelding dat zij bestemd zijn om het organisme gezond te houden (zie in die zin arrest van
17 december 2009, Swiss Caps,
C‑410/08–C‑412/08, EU:C:2009:794, punt 31
).
49
Voorts is het vaste rechtspraak dat een indelingsverordening een algemene strekking heeft daar zij niet voor één bepaalde marktdeelnemer geldt, maar van toepassing is op alle producten die identiek zijn aan het product dat door het Comité douanewetboek is onderzocht. Om in het kader van de uitlegging van een indelingsverordening de werkingssfeer daarvan vast te stellen, moet onder meer rekening worden gehouden met de motivering ervan (zie arrest van
4 maart 2015, Oliver Medical,
C‑547/13, EU:C:2015:139, punt 55
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
50
Verordening nr. 1264/98 en uitvoeringsverordening nr. 727/2012 zijn niet rechtstreeks van toepassing op de producten die aan de orde zijn in het hoofdgeding. Deze producten zijn immers niet identiek aan die waarop deze verordening van toepassing is, aangezien zij daarvan verschillen op het gebied van hun hulpstoffen en de concentraties van micro-organismen.
51
Een analoge toepassing van een indelingsverordening, zoals verordening nr. 1264/98 en uitvoeringsverordening nr. 727/2012, op soortgelijke producten als die waarop deze verordeningen betrekking hebben, bevordert evenwel een coherente uitlegging van de GN en een gelijke behandeling van ondernemers (zie in die zin arrest van
4 maart 2015, Oliver Medical,
C‑547/13, EU:C:2015:139, punt 57
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
52
Uit de bewoordingen van punt 5 van de bijlage bij verordening nr. 1264/98 en de formulering van de bijlage bij uitvoeringsverordening nr. 727/2012 volgt dat producten die uit meerdere bacteriekoloniën en hulpstoffen bestaan, onder GN-post 2106 ingedeeld moeten worden, gelet op de algemene regels voor de interpretatie van de GN, op de bewoordingen van aantekening 1, onder a), bij hoofdstuk 30 en op de GN-posten 2106, 2106 90 en 2106 90 98. Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat de producten die in het hoofdgeding aan de orde zijn dezelfde werkzame stof hebben als de door verordening nr. 1264/98 en uitvoeringsverordening nr. 727/2012 ingedeelde producten en dat beide enkel van elkaar verschillen op het gebied van de concentratie van micro-organismen en de gebruikte hulpstoffen.
53
Hieruit volgt dat producten, zoals die welke aan de orde zijn in het hoofdgeding, waarvan het hoofdbestanddeel een werkzame stof is die aanwezig is in voedingssupplementen die onder GN-post 2106 zijn ingedeeld en die algemene gezondheidsvoordelen opleveren, onder GN-post 2106 vallen.
54
Gelet op de voorgaande overwegingen dient op de eerste en de tweede vraag te worden geantwoord dat de GN aldus moet worden uitgelegd dat producten, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, die algemene gezondheidsvoordelen opleveren en waarvan het hoofdbestanddeel een werkzame stof is die aanwezig is in voedingssupplementen die onder GN-post 2106 zijn ingedeeld, onder deze post vallen ook al worden zij door hun fabrikant als geneesmiddelen voorgesteld en als zodanig in de handel gebracht en verkocht.