Eerste vraag in zaak C‑374/16 en eerste en tweede vraag in zaak C‑375/16
29
Met de eerste vraag in zaak C‑374/16 en met de eerste en de tweede vraag in zaak C‑375/16 wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 168, onder a), en artikel 178, onder a), van de btw-richtlijn, gelezen in samenhang met artikel 226, punt 5, van deze richtlijn, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke als voorwaarde voor de uitoefening van het recht op aftrek van de voorbelasting geldt dat op de factuur het adres is vermeld van de plaats waar de opsteller van deze factuur zijn economische activiteit uitoefent.
30
Vooraf dient eraan te worden herinnerd dat ingevolge artikel 178, onder a), van de btw-richtlijn de belastingplichtige in het bezit moet zijn van een overeenkomstig de artikelen 220 tot en met 236 en 238 tot en met 240 van deze richtlijn opgestelde factuur, wil hij het recht op aftrek uitoefenen.
31
Artikel 226 van deze richtlijn bevat een opsomming van de vermeldingen die op de factuur moeten voorkomen. Met name punt 5 van dit artikel voorziet in de verplichting om de volledige naam en het volledige adres van de belastingplichtige en zijn afnemer te vermelden.
32
Volgens de rechtspraak van het Hof dient bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen rekening te worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context ervan en de doelstellingen die worden nagestreefd met de regeling waarvan zij deel uitmaakt (zie in die zin arresten van
3 december 2009, Yaesu Europe, C‑433/08, EU:C:2009:750, punt 24
, en
6 juli 2017, Air Berlin, C‑290/16, EU:C:2017:523, punt 22
).
33
Aangaande – in de eerste plaats – de bewoordingen van artikel 226, punt 5, van de btw-richtlijn zij opgemerkt dat de verschillende taalversies van deze bepalingen uiteenlopen. Sommige taalversies van die bepaling, waaronder de Spaanse, de Engelse, de Franse of de Letse taalversie, verwijzen respectievelijk naar „nombre completo y la dirección”, „the full name and address”, „nom complet et l’adresse” of „pilns vārds vai nosaukums un adrese”, terwijl andere taalversies, waaronder de Duitse of de Italiaanse taalversie, voorzien in de verplichting tot vermelding van de „vollständigen Namen und die vollständige Anschrift” of de „nome e l’indirizzo completo”.
34
Of het bijvoeglijk naamwoord „volledig” in de formulering van dat vereiste al dan niet voorkomt, zegt evenwel niets over de vraag of het op het factuur vermelde adres moet overeenkomen met de plaats waar de opsteller van de factuur zijn economische activiteit uitoefent.
35
Bovendien zij opgemerkt dat het begrip „adres” in zijn gebruikelijke betekenis een ruime draagwijdte heeft. Zoals de advocaat-generaal in punt 36 van zijn conclusie heeft opgemerkt, verwijst deze term in zijn gebruikelijke betekenis naar om het even welk type adres, met inbegrip van een brievenbusadres, mits de betrokkene daar bereikbaar is.
36
Bovendien preciseert artikel 226 van de btw-richtlijn dat, onverminderd de bijzondere bepalingen van deze richtlijn, voor btw‑doeleinden alleen de in dat artikel opgesomde vermeldingen verplicht zijn op de overeenkomstig artikel 220 van deze richtlijn uitgereikte facturen (zie in die zin arrest van
15 september 2016, Barlis 06 – Investimentos Imobiliários e Turísticos, C‑516/14, EU:C:2016:690, punt 25
).
37
Bijgevolg moeten de verplichtingen in verband met deze vermeldingen strikt worden uitgelegd in die zin dat het de lidstaten niet vrij staat om stringentere verplichtingen op te leggen dan die welke uit de btw-richtlijn voortvloeien.
38
Daaruit volgt dat de lidstaten de uitoefening van het recht op btw-aftrek niet afhankelijk kunnen stellen van voorwaarden inzake de inhoud van de facturen waarin de btw-richtlijn niet uitdrukkelijk voorziet (arrest van
15 september 2016, Barlis 06 – Investimentos Imobiliários e Turísticos, C‑516/14, EU:C:2016:690, punt 25
).
39
Aangaande – in de tweede plaats – de context waarvan artikel 226 van de btw-richtlijn deel uitmaakt, zij eraan herinnerd dat het recht op btw-aftrek in beginsel niet kan worden beperkt (zie in die zin arrest van
15 september 2016, Senatex, C‑518/14, EU:C:2016:691, punt 37
).
40
In dat verband heeft het Hof geoordeeld dat het bezit van een factuur die de in artikel 226 van deze richtlijn genoemde vermeldingen bevat, een formele voorwaarde is voor het recht op btw-aftrek. Aftrek van voorbelasting moet echter worden toegestaan indien de materiële voorwaarden daartoe zijn vervuld, ook wanneer een belastingplichtige niet voldoet aan bepaalde formele voorwaarden (zie in die zin arrest van
15 september 2016, Senatex, C‑518/14, EU:C:2016:691, punt 38
en aldaar aangehaalde rechtspraak). Bijgevolg kan een nadere regel inzake de vermelding van het adres van de opsteller van de factuur geen voorwaarde zijn die voor de btw-aftrek van doorslaggevend belang is.
41
Aangaande – in de derde plaats – de teleologische uitlegging van artikel 226 van de btw-richtlijn, hebben de verplichte vermeldingen op een factuur tot doel, de belastingdiensten in staat te stellen te controleren of de verschuldigde belasting is betaald en, in voorkomend geval, of recht op btw-aftrek bestaat (zie in die zin arrest van
15 september 2016, Barlis 06 – Investimentos Imobiliários e Turísticos, C‑516/14, EU:C:2016:690, punt 27
).
42
Zoals de advocaat-generaal in de punten 40 en 41 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, heeft de vermelding van het adres, de naam en het btw-identificatienummer daartoe tot doel, een gegeven economische handeling en een specifieke marktdeelnemer, de opsteller van de factuur, aan elkaar te koppelen. De identificatie van de opsteller van de factuur stelt de belastingdienst in staat na te gaan of het btw-bedrag waarvoor aftrek wordt gevorderd, is aangegeven en betaald. Deze identificatie maakt het bovendien voor de belastingplichtige mogelijk na te gaan of de opsteller van de factuur belastingplichtig in de zin van de btw-regeling is.
43
In dit verband zij opgemerkt dat het btw-identificatienummer van de leverancier van de goederen of de dienstverrichter voor deze identificatie wezenlijke informatie uitmaakt. Dat nummer is voor de belastingdienst makkelijk toegankelijk en controleerbaar.
44
Zoals de advocaat-generaal in punt 43 van zijn conclusie heeft opgemerkt, moeten ondernemingen bij de aanvraag van een btw-nummer overigens een registratieprocedure doorlopen waarin zij een btw-inschrijvingsformulier samen met de nodige bewijsstukken dienen over te leggen.
45
Bijgevolg heeft de vermelding van het adres van de opsteller van de factuur, samen met zijn naam en btw-identificatienummer, tot doel de opsteller van de factuur te identificeren en dus de belastingdienst in staat te stellen de in punt 41 van dit arrest bedoelde controles te verrichten.
46
In deze context dient tevens te worden benadrukt dat het Hof heeft vastgesteld dat de aftrekregeling tot doel heeft, de ondernemer geheel te ontlasten van de in het kader van al zijn economische activiteiten verschuldigde of betaalde btw (zie met name arresten van
22 oktober 2015, Sveda, C‑126/14, EU:C:2015:712, punt 17
, en
14 juni 2017, Compass Contract Services, C‑38/16, EU:C:2017:454, punt 34
). Ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze regeling is het echter niet noodzakelijk om te voorzien in de verplichting tot vermelding van het adres van de plaats waar de opsteller van de factuur zijn economische activiteit uitoefent.
47
Bovendien vindt deze uitlegging steun in het arrest van
22 oktober 2015, PPUH Stehcemp (C‑277/14, EU:C:2015:719
), waarin het Hof heeft geoordeeld dat aftrek van de voorbelasting mogelijk was op basis van facturen die waren opgesteld door een vennootschap die de nationale rechter beschouwde als een niet-bestaande onderneming. Ofschoon de nationale rechter had vastgesteld dat het gebouw dat deze vennootschap als haar maatschappelijke zetel had opgegeven, zich in een vervallen staat bevond, heeft het Hof geoordeeld dat het feit dat op de zetel van deze vennootschap geen economische activiteit kon worden uitgeoefend, niet uitsluit dat deze activiteit op een andere plaats dan de maatschappelijke zetel kon worden uitgeoefend (zie in die zin arrest van
22 oktober 2015, PPUH Stehcemp, C‑277/14, EU:C:2015:719, punt 35
), met name wanneer de activiteit gedematerialiseerd wordt uitgeoefend met gebruik van nieuwe computertechnologieën.
48
Bovendien wordt het feit dat het voor het recht op btw-aftrek niet vereist is dat de economische activiteit van de belastingplichtige wordt uitgeoefend op het adres dat is vermeld op de door hem uitgereikte factuur, anders dan de Duitse en de Oostenrijkse regering aanvoeren, niet weerlegd door de vaststelling van het Hof in het arrest van
28 juni 2007, Planzer Luxembourg (C‑73/06, EU:C:2007:397
). De analyse van de draagwijdte van de begrippen „zetel van zijn bedrijfsuitoefening” en „vaste inrichting” voor de toepassing van de Dertiende richtlijn (86/560) is van geen belang voor de betekenis van het begrip „adres” van artikel 226, punt 5, van de btw-richtlijn.
49
Hieruit volgt dat het voor de uitoefening van het recht op btw-aftrek door de afnemer van de goederen of de dienstontvanger niet vereist is dat de economische activiteiten van de leverancier of dienstverrichter worden uitgeoefend op het adres dat is vermeld op de door hem uitgereikte factuur.
50
Derhalve dient op de eerste vraag in zaak C‑374/16 en op de eerste en de tweede vraag in zaak C‑375/16 te worden geantwoord dat artikel 168, onder a), en artikel 178, onder a), van de btw-richtlijn, gelezen in samenhang met artikel 226, punt 5, van deze richtlijn, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke als voorwaarde voor de uitoefening van het recht op aftrek van de voorbelasting geldt dat op de factuur het adres is vermeld van de plaats waar de opsteller van deze factuur zijn economische activiteit uitoefent.