Home

Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 2 maart 2017

Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 2 maart 2017

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
2 maart 2017

Uitspraak

Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 2 maart 2017 –
Heta Asset Resolution Bulgaria

(Zaak C‑83/16)(1)

"„Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Douanewetboek - Aangifte ten uitvoer achteraf - Begrip voldoende bewijs - Beoordeling van de toereikendheid van het bewijs”"

1. Douane-unieDouaneaangiftenRegeling uitvoerIndiening van de aangifte ten uitvoer bij het douanekantoor van de plaats waar de exporteur is gevestigdBegrip exporteurVerkoper die op het grondgebied van de Unie is gevestigd en de eigendom van de uit te voeren goederen heeft overgedragen aan een buiten de Unie gevestigde afnemerDaaronder begrepen

(Verordening nr. 2913/92 van de Raad, art. 161, lid 5; verordening nr. 2454/93 van de Commissie, zoals gewijzigd bij verordening nr. 430/2010, art. 788)

(zie punt 41, dictum 1)

2. Douane-unieDouaneaangiftenIndiening achterafRegeling uitvoerVereiste van overlegging van bewijs dat de goederen het douanegebied van de Unie hebben verlatenBewijs dat noodzakelijk is in geval van verkoop van een pleziervaartuigVerplichting voor de douaneautoriteit om het evenredigheidsbeginsel in acht te nemen

[Verordening nr. 2454/93 van de Commissie, zoals gewijzigd bij verordening nr. 430/2010, art. 795, lid 1, derde alinea, b)]

(zie punten 55‑58, dictum 2)

3. Douane-unieDouaneaangiftenIndiening achterafRegeling uitvoerVereiste van overlegging van bewijs dat de goederen het douanegebied van de Unie hebben verlatenBeoordeling van de toereikendheid van het bewijsDwingend karakter van de beoordeling door een andere douaneautoriteitGeen

(Verordening nr. 2454/93 van de Commissie, zoals gewijzigd bij verordening nr. 430/2010, art. 795 en 796, quinquies bis, lid 4)

(zie punten 62, 63, dictum 3)

Dictum

1) De gecombineerde bepalingen van artikel 161, lid 5, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek en artikel 788 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 430/2010 van de Commissie van 20 mei 2010, moeten aldus worden uitgelegd dat de binnen het douanegebied van de Europese Unie gevestigde verkoper wordt beschouwd als exporteur in de zin van eerstgenoemde bepaling, wanneer na de sluiting van een overeenkomst tot verkoop van de betrokken goederen de eigendom van deze goederen wordt overgedragen aan een buiten dat douanegebied gevestigde afnemer.

2) Artikel 795, lid 1, derde alinea, onder b), van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 430/2010, moet aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteiten van de lidstaten de mogelijkheid hebben om, naast de overeenkomst tot verkoop van een pleziervaartuig aan een in een derde staat gevestigde persoon en de schrapping van dat vaartuig uit de scheepsregisters van de betrokken lidstaat, bewijzen te verlangen mits een dergelijke vereiste in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel.

3) Artikel 795 van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 430/2010, moet aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteit die de in deze bepaling bedoelde aangifte ten uitvoer achteraf in ontvangst dient te nemen, in omstandigheden als die in het hoofdgeding niet gebonden is door de door een andere douaneautoriteit uitgevoerde beoordeling van de toereikendheid van de bewijzen bedoeld in artikel 796, quinquies bis, lid 4, van die verordening.