Ten gronde
40
Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, punt 13, en artikel 3 van richtlijn 97/67 aldus dienen te worden uitgelegd dat aanbieders van postbezorgingsdiensten als die in de hoofdgedingen, die in hun hoedanigheid van houders van een nationale vergunning voor het aanbieden van deze diensten overeenkomstig de nationaalrechtelijke bepalingen verplicht zijn diensten op het gebied van betekening van stukken van rechterlijke of administratieve instanties te verrichten, moeten worden beschouwd als „aanbieders van de universele dienst” in de zin van die bepalingen, zodat deze diensten als door „openbare postdiensten” verrichte diensten van btw moeten worden vrijgesteld krachtens artikel 132, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112.
41
Om te beginnen dient in herinnering te worden gebracht dat de door openbare postdiensten verrichte diensten en daarmee gepaard gaande goederenleveringen volgens artikel 132, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112 zijn vrijgesteld van btw.
42
Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, gelden overeenkomstig artikel 131 van richtlijn 2006/112 de in de hoofdstukken 2 tot en met 9 van die richtlijn opgenomen vrijstellingen weliswaar onder de voorwaarden die de lidstaten inzonderheid stellen om een juiste en eenvoudige toepassing ervan te verzekeren en elke vorm van fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen, maar kunnen deze voorwaarden niet de materiële omschrijving van die vrijstellingen betreffen (zie in die zin arresten van
11 januari 2001, Commissie/Frankrijk, C‑76/99, EU:C:2001:12, punt 26
, en
26 mei 2005, Kingscrest Associates en Montecello, C‑498/03, EU:C:2005:322, punt 24
).
43
De vrijstellingen van artikel 132 van richtlijn 2006/112 zijn immers autonome Unierechtelijke begrippen en dienen dus uniform op het niveau van de Europese Unie te worden gedefinieerd (zie in die zin arresten van
26 mei 2005, Kingscrest Associates en Montecello, C‑498/03, EU:C:2005:322, punt 22
, en
21 januari 2016, Les Jardins de Jouvence, C‑335/14, EU:C:2016:36, punt 47
).
44
In het licht daarvan kan het antwoord op de vraag of een bepaalde handeling aan btw moet worden onderworpen dan wel daarvan moet worden vrijgesteld, niet afhangen van de kwalificatie van die handeling in het nationale recht (arresten van
26 mei 2005, Kingscrest Associates en Montecello, C‑498/03, EU:C:2005:322, punt 25
, en
14 juni 2007, Haderer, C‑445/05, EU:C:2007:344, punt 25
).
45
Daarnaast moeten volgens vaste rechtspraak van het Hof de bewoordingen waarin vrijstellingen als die van artikel 132 van richtlijn 2006/112 zijn omschreven, strikt worden uitgelegd aangezien die vrijstellingen afwijkingen zijn van het algemene beginsel dat btw wordt geheven over elke dienst die een belastingplichtige onder bezwarende titel verricht. De uitlegging van die bewoordingen dient evenwel in overeenstemming te zijn met de door bedoelde vrijstellingen nagestreefde doeleinden en dient te stroken met de eisen van het beginsel van fiscale neutraliteit, dat inherent is aan het gemeenschappelijke btw-stelsel. Deze regel van strikte uitlegging betekent dus niet dat de bewoordingen die ter omschrijving van de vrijstellingen van dat artikel 132 zijn gebruikt, aldus moeten worden uitgelegd dat zij geen effect meer sorteren (zie in die zin arresten van
21 september 2017, Aviva, C‑605/15, EU:C:2017:718, punt 30
, en
26 oktober 2017, The English Bridge Union, C‑90/16, EU:C:2017:814, punt 20
).
46
In dit verband zij erop gewezen dat artikel 132 van richtlijn 2006/112 is opgenomen in titel IX, hoofdstuk 2, dat het opschrift „Vrijstellingen voor bepaalde activiteiten van algemeen belang” draagt. Hieruit volgt dat de in dit artikel opgenomen vrijstellingen beogen bepaalde activiteiten van algemeen belang te bevorderen, zoals de door openbare postdiensten verrichte diensten in de zin van lid 1, onder a), van dit artikel.
47
Inzonderheid volgt uit de strekking van die doelstelling dat de vrijstelling niet kan gelden voor specifieke, van de diensten van algemeen belang dissocieerbare diensten, zoals diensten die beantwoorden aan bijzondere behoeften van de marktdeelnemers (zie in die zin arrest van
23 april 2009, TNT Post UK, C‑357/07, EU:C:2009:248, punt 46
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
48
Bijgevolg kunnen diensten van de openbare postdiensten die worden verricht onder voorwaarden waarover individueel is onderhandeld, niet worden geacht onder de vrijstelling van artikel 132, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112 te vallen. Dergelijke diensten beantwoorden naar hun aard aan bijzondere behoeften van de betrokken gebruikers (zie in die zin arrest van
23 april 2009, TNT Post UK, C‑357/07, EU:C:2009:248, punt 47
).
49
Overigens dient te worden opgemerkt dat de algemene doelstelling die in punt 46 van het onderhavige arrest is uiteengezet, in de postsector de vorm aanneemt van de meer specifieke doelstelling om tegen lage prijzen postdiensten aan te bieden die beantwoorden aan de essentiële behoeften van de bevolking. In de huidige stand van het Unierecht valt een dergelijke doelstelling in wezen samen met de doelstelling van richtlijn 97/67 om een universele postdienst aan te bieden (zie in die zin arrest van
23 april 2009, TNT Post UK, C‑357/07, EU:C:2009:248, punten 33 en 34
).
50
In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat de „openbare postdiensten” in de zin van artikel 132, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112 moeten worden beschouwd als aanbieders, ongeacht of zij openbare dan wel particuliere dienstverrichters zijn, die de verbintenis aangaan postdiensten aan te bieden die aan de essentiële behoeften van de bevolking beantwoorden, en dus in de praktijk de gehele universele postdienst of een deel daarvan, zoals deze dienst in artikel 3 van richtlijn 97/67 is gedefinieerd, in een lidstaat te verzekeren (zie in die zin arresten van
23 april 2009, TNT Post UK, C‑357/07, EU:C:2009:248, punt 36
, en
21 april 2015, Commissie/Zweden, C‑114/14, EU:C:2015:249, punt 28
).
51
De contouren van het begrip „universele postdienst” zijn gedefinieerd in artikel 3, lid 1, van richtlijn 97/67, volgens hetwelk een dergelijke dienst inhoudt dat op alle punten van het grondgebied permanent postdiensten van een bepaalde kwaliteit worden aangeboden tegen prijzen die voor alle gebruikers betaalbaar zijn. In lid 4 van dit artikel wordt bepaald dat elke lidstaat de maatregelen treft die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de universele dienst ten minste de diensten omvat die bestaan in het ophalen, het sorteren, het vervoeren en de distributie van postzendingen en -pakketten waarvan het gewicht niet meer bedraagt dan het in deze bepaling vermelde gewicht, alsmede de diensten in verband met aangetekende zendingen en zendingen met aangegeven waarde. Artikel 2, punten 4 tot en met 6 en 9, van richtlijn 97/67 geeft aan de hand van verschillende definities nadere aanwijzingen voor wat onder een dergelijke minimumdienst dient te worden verstaan.
52
Uit de verzoeken om een prejudiciële beslissing blijkt dat de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde diensten bestaan in de betekening van stukken in het kader van gerechtelijke of administratieve procedures. Overeenkomstig de regels die voor een dergelijke betekening gelden, wordt voor het te betekenen stuk een opdracht tot betekening aan de postdienst of een soortgelijke dienstverrichter gegeven. Dit stuk wordt in een gesloten enveloppe geplaatst, samen met een van tevoren opgemaakte akte van betekening, die na betekening van dit stuk wordt teruggezonden aan de instantie die de opdracht heeft gegeven. Uit deze verzoeken blijkt ook dat de dienstverrichter die zorgt draagt voor de betekeningen, geen forfaitaire verzekering aanbiedt.
53
Uit de bewoordingen zelf van artikel 3, lid 4, van richtlijn 97/67 en met name uit de in die bepaling gebruikte term „ten minste” volgt dat een lidstaat er op zijn minst voor moet zorgen dat de daarin genoemde diensten worden verzekerd, maar dat in voorkomend geval andere postdiensten eveneens kunnen worden geacht tot de door die lidstaat gegarandeerde universele dienst te behoren.
54
Zonder dat hoeft te worden onderzocht of diensten, zoals die van DIREKTexpress Holding en JUREX, onder een van de specifieke, in artikel 3, lid 4, van richtlijn 97/67 genoemde categorieën postdiensten vallen, dient derhalve te worden opgemerkt dat deze diensten in het onderhavige geval, gezien hun specifieke kenmerken en de context waarin zij worden verricht, hoe dan ook als onderdeel van de universele dienst, zoals gedefinieerd in dat artikel, kunnen worden beschouwd.
55
In dit verband zij er allereerst aan herinnerd dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat marktpartijen die de gehele universele postdienst of een deel ervan verzorgen, onder een bijzondere juridische regeling vallen die welbepaalde verplichtingen meebrengt. Het onderscheid tussen „openbare postdiensten” en de andere marktpartijen ligt immers niet in de aard van de verrichte diensten, maar in het feit dat de partijen onder die regeling vallen (zie in die zin arrest van
21 april 2015, Commissie/Zweden, C‑114/14, EU:C:2015:249, punt 33
).
56
In het onderhavige geval blijkt uit de informatie waarover het Hof beschikt dat DIREKTexpress Holding en JUREX in de betrokken periode daadwerkelijk onderworpen waren aan regels die niet het resultaat waren van individuele onderhandelingen, maar van specifieke verplichtingen uit hoofde van de Duitse regelgeving.
57
In het bijzonder is de houder van een vergunning voor postbezorgingsdiensten op grond van die regelgeving verplicht om stukken, ongeacht het gewicht ervan, te betekenen overeenkomstig de bepalingen van het procesrecht en de wetten die de betekening in administratieve procedures regelen. Voorts dient de vergoeding van een dergelijke vergunninghouder te voldoen aan de eisen van die regelgeving en moet deze door de bevoegde nationale instantie worden goedgekeurd. Uit de informatie in het bezit van het Hof blijkt bovendien dat de betekening van rechterlijke beslissingen de beroepstermijnen doet ingaan en een overdracht van overheidstaken met zich meebrengt, in die zin dat krachtens de Duitse regelgeving aan de aanbieder van postbezorgingsdiensten die een opdracht tot betekening dient uit te voeren, bevoegdheden van openbaar gezag worden verleend teneinde hem in staat te stellen aan zijn verplichtingen te voldoen.
58
Hieruit volgt dat deze diensten niet bedoeld zijn om te voorzien in de bijzondere behoeften van marktdeelnemers of bepaalde andere specifieke gebruikers, maar om een goede rechtsbedeling te waarborgen, voor zover zij de betekening van stukken in gerechtelijke of administratieve procedures mogelijk maken.
59
Wat vervolgens de voorwaarde van artikel 3, lid 1, van richtlijn 97/67 betreft dat de universele dienst wordt verricht „voor alle gebruikers”, zijn de opdrachtgevers van betekeningen als bedoeld in de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde Duitse regelgeving, zoals de verwijzende rechter opmerkt, voornamelijk rechterlijke instanties en administratieve instanties. Dit betekent dat tot deze betekeningen niet door elke particulier opdracht kan worden gegeven, maar dat zij in wezen beschikbaar zijn voor overheidsinstanties.
60
Dat belet echter niet dat de in het vorige punt genoemde voorwaarde in dit geval als vervuld kan worden beschouwd. Meer bepaald zijn ten eerste, zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen terecht aangeeft, de „gebruikers” van postdiensten in de zin van artikel 2, punt 17, van richtlijn 97/67 niet alleen de natuurlijke of rechtspersonen die als afzender van een dergelijke dienst gebruikmaken, maar tevens de geadresseerden van deze diensten.
61
Ten tweede blijft het een feit dat, hoewel betekeningen plaatsvinden in opdracht van overheidsinstanties, de activiteit van deze instanties niet bedoeld is om in hun eigen behoeften te voorzien, maar om de goede werking te waarborgen van het gerechtelijke of administratieve systeem waarvan zij deel uitmaken. Deze activiteit wordt dus uitgeoefend namens al degenen die belang hebben bij de mogelijkheid om een stuk te betekenen volgens de in punt 52 van dit arrest bedoelde procedure.
62
Ten derde vormt de dienst van betekening van stukken, zoals de Commissie eveneens terecht benadrukt, slechts een enkel onderdeel van de universele dienst die door een lidstaat moet worden gewaarborgd, waarbij het die lidstaat bovendien vrijstaat overeenkomstig artikel 4, lid 2, van richtlijn 97/67 meerdere aanbieders aan te wijzen die zorg dragen voor verschillende onderdelen van de universele dienst of verschillende gedeelten van het nationale grondgebied bestrijken.
63
Ten slotte blijkt uit de aan het Hof overgelegde informatie dat de diensten op het gebied van de betekening van stukken, die de houder van een vergunning voor het aanbieden van postbezorgingsdiensten verplicht is te verrichten, overeenkomstig de daarop van toepassing zijnde nationale regelgeving kennelijk op alle punten van het Duitse grondgebied tegen betaalbare prijzen dienen te worden aangeboden, hetgeen evenwel aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.
64
In deze omstandigheden moeten diensten als die welke in de hoofdgedingen aan de orde zijn, worden geacht aan de essentiële behoeften van de Duitse bevolking te beantwoorden overeenkomstig de specifieke, in punt 49 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte doelstelling voor de postsector.
65
In het licht van het voorgaande dient te worden vastgesteld dat marktdeelnemers als DIREKTexpress Holding en JUREX, die, zoals blijkt uit de aan het Hof overgelegde informatie, waarvan het evenwel aan de verwijzende rechter staat om deze te verifiëren, elk van beide houder waren van een vergunning om postbezorgingsdiensten aan te bieden, en die dus verplicht waren op alle punten van het Duitse grondgebied diensten op het gebied van de betekening van stukken aan te bieden volgens de in punt 57 van het onderhavige arrest genoemde specifieke voorwaarden, gedeeltelijk de „universele postdienst” verzekeren in de zin van artikel 3 van richtlijn 97/67. Zoals blijkt uit punt 50 van het onderhavige arrest dienen dergelijke marktdeelnemers, doordat die diensten behoren tot de universele dienst, als „openbare postdiensten” in de zin van artikel 132, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112 te worden beschouwd wanneer zij de betrokken diensten aanbieden, zodat deze overeenkomstig deze bepaling van btw moeten worden vrijgesteld.
66
Aan deze overwegingen kan niet worden afgedaan door het feit dat de betrokken diensten krachtens de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde nationale regelgeving niet als onderdeel van de universele dienst worden beschouwd. Zoals blijkt uit de punten 42 tot en met 44 van het onderhavige arrest kan de kwalificatie van een bepaalde handeling naar nationaal recht immers niet tot gevolg hebben dat zij aan btw wordt onderworpen, terwijl er op grond van het Unierecht een btw-vrijstelling op van toepassing is.
67
Hetzelfde geldt voor het door de Finse regering in haar schriftelijke opmerkingen benadrukte feit dat de Commissie, in strijd met de verplichting van artikel 4, lid 2, van richtlijn 97/67, niet in kennis is gesteld van de identiteit van DIREKTexpress Holding en JUREX als aanbieders van een deel van de universele postdienst.
68
Met name kan de niet-nakoming van deze kennisgevingsverplichting – als die wordt aangetoond – op zich niet tot gevolg hebben dat de lidstaten naar eigen goeddunken de toepasselijkheid van de vrijstelling van artikel 132, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112 kunnen verhinderen, ook al gaat het om diensten die behoren tot de universele postdienst. Als een dergelijke mogelijkheid voor de lidstaten wordt erkend, bestaat het risico dat niet alleen afbreuk wordt gedaan aan de in de punten 42 tot en met 44 van het onderhavige arrest uiteengezette rechtspraak, maar eveneens aan het beginsel van fiscale neutraliteit, dat zich ertegen verzet dat marktdeelnemers die dezelfde handelingen verrichten, verschillend worden behandeld ter zake van btw-heffing (zie in dit laatste verband arrest van
28 juni 2007, JP Morgan Fleming Claverhouse Investment Trust en The Association of Investment Trust Companies, C‑363/05, EU:C:2007:391, punt 46
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
69
Aan de overwegingen in punt 65 van het onderhavige arrest wordt evenmin afgedaan door artikel 3, lid 7, van richtlijn 97/67, dat bepaalt dat de universele dienst zowel nationale als grensoverschrijdende diensten omvat.
70
Hoewel deze bepaling tot gevolg heeft dat grensoverschrijdende postdiensten vallen onder het begrip „universele dienst”, zoals omschreven in artikel 3 van richtlijn 97/67, kan zij niet om die reden alleen aldus worden uitgelegd dat nationale diensten als die welke in de hoofdgedingen aan de orde zijn, van de werkingssfeer van dit begrip zijn uitgesloten op grond dat de door de betrokken aanbieder verleende diensten geen grensoverschrijdende diensten omvatten. Hier kan immers worden volstaan met de opmerking dat, zoals uit punt 62 van het onderhavige arrest blijkt, het feit dat het een lidstaat vrijstaat meerdere aanbieders aan te wijzen die zorg dragen voor verschillende onderdelen van de universele dienst of verschillende gedeelten van het grondgebied bestrijken, impliceert dat die lidstaat kan beslissen een bepaalde marktdeelnemer slechts te belasten met de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde dienst van betekening van stukken, die uitsluitend het grondgebied van de betrokken lidstaat bestrijkt.
71
Gelet op één en ander luidt het antwoord op de voorgelegde vragen dat artikel 2, punt 13, en artikel 3 van richtlijn 97/67 aldus dienen te worden uitgelegd dat aanbieders van postbezorgingsdiensten als die welke in de hoofdgedingen aan de orde zijn, die in hun hoedanigheid van houders van een nationale vergunning voor het aanbieden van deze diensten, overeenkomstig de nationaalrechtelijke bepalingen verplicht zijn diensten op het gebied van de betekening van stukken van rechterlijke of administratieve instanties te verrichten, moeten worden beschouwd als „aanbieders van de universele dienst” in de zin van die bepalingen, zodat de betrokken diensten als door „openbare postdiensten” verrichte diensten van btw moeten worden vrijgesteld krachtens artikel 132, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112.