Ontvankelijkheid
23
In zijn schriftelijke opmerkingen heeft het Koninkrijk België aangevoerd dat de analyse van de verwijzende rechter berust op de onjuiste feitelijke veronderstelling dat V op 1 mei 2010, de toepassingsdatum van verordening nr. 883/2004, op geen enkele wijze onderworpen was aan de Belgische wetgeving. Volgens deze lidstaat bleef V wegens zijn werkzaamheden als vereffenaar na 30 september 2007 zonder enige onderbreking onderworpen aan de Belgische socialezekerheidsregeling.
24
Met de prejudiciële vragen zou dan ook een louter hypothetisch probleem aan de orde worden gesteld dat niet noodzakelijk is voor de beslechting van het hoofdgeding. Derhalve zijn de prejudiciële vragen niet-ontvankelijk.
25
Opgemerkt dient te worden dat de verwijzende rechter naar aanleiding van een verzoek om verduidelijking dat het Hof tot hem had gericht overeenkomstig artikel 101 van het Reglement voor de procesvoering, heeft gepreciseerd dat V op de toepassingsdatum van verordening nr. 883/2004 wegens zijn werkzaamheden als vereffenaar kon worden geacht als zelfstandige aan de Belgische wetgeving onderworpen te zijn.
26
Gelet op de preciseringen van de verwijzende rechter in zijn antwoord heeft de Belgische regering ter terechtzitting voor het Hof dan ook verklaard dat zij niet langer aanvoerde dat het verzoek om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk is.
27
Hoe dan ook zij eraan herinnerd dat het vaste rechtspraak is dat het Hof in beginsel verplicht is uitspraak te doen wanneer de door de nationale rechter gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van een bepaling van het Unierecht, tenzij duidelijk blijkt dat het verzoek om een prejudiciële beslissing in werkelijkheid ertoe strekt om via een kunstmatig geschil een uitspraak van het Hof uit te lokken dan wel om adviezen van het Hof te verkrijgen over algemene of hypothetische vragen, dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of dat het Hof niet beschikt over de feitelijke en juridische gegevens die nodig zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van
7 december 2010, VEBIC, C‑439/08, EU:C:2010:739, punt 42
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
28
In casu komt, zoals de advocaat-generaal in punt 25 van zijn conclusie heeft opgemerkt, uit het aan het Hof overgelegde dossier naar voren dat op de beslechting van het hoofdgeding met zekerheid van invloed is of V verplicht was om overeenkomstig artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 een aanvraag in te dienen teneinde na 1 mei 2010 uitsluitend onderworpen te kunnen zijn aan de op grond van deze verordening aangewezen wetgeving, in het onderhavige geval die van Luxemburg, alsmede – indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord – welke consequenties voortvloeien uit het feit dat die aanvraag meerdere jaren na die datum wordt ingediend. Het antwoord op deze vragen heeft immers rechtstreeks gevolgen voor de vaststelling van het aantal jaren waarvoor de Belgische autoriteiten gerechtigd zijn om van V de betaling van bijdragen te eisen.
29
Bijgevolg is het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk.
Ten gronde
30
Gelet op de nadere gegevens die de verwijzende rechter heeft verstrekt naar aanleiding van het verzoek om verduidelijking van het Hof, moet worden vastgesteld dat de verwijzende rechter met zijn eerste vraag wenst te vernemen of artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 aldus moet worden uitgelegd dat een persoon die op de toepassingsdatum van deze verordening werkzaamheden in loondienst verrichtte in een lidstaat en werkzaamheden anders dan in loondienst verrichtte in een andere lidstaat, zodat de socialezekerheidswetgevingen van die twee lidstaten overeenkomstig titel II van verordening nr. 1408/71 gelijktijdig op die persoon van toepassing waren, een uitdrukkelijke aanvraag moest indienen om aan de op grond van verordening nr. 883/2004 toepasselijke wetgeving onderworpen te zijn.
31
In dit verband zij eraan herinnerd dat artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 bepaalt dat een persoon die op grond van deze verordening is onderworpen aan de wetgeving van een andere lidstaat dan die waaraan hij op grond van titel II van verordening nr. 1408/71 onderworpen was, na de toepassingsdatum van verordening nr. 883/2004 gedurende een bepaalde periode aan deze wetgeving onderworpen blijft mits de desbetreffende situatie voortduurt.
32
Deze bepaling is dus van toepassing op voorwaarde dat ten eerste de toepasselijke wetgeving onder titel II van verordening nr. 1408/71 valt en ten tweede de desbetreffende situatie voortduurt (arrest van
11 april 2013, Jeltes e.a., C‑443/11, EU:C:2013:224, punt 50
).
33
Wat de eerste van die twee voorwaarden betreft, is niet in geschil dat V’s situatie op de toepassingsdatum van verordening nr. 883/2004 onder het in titel II opgenomen artikel 14 quater, onder b), van verordening nr. 1408/71 viel. Vastgesteld moet echter worden dat in artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 niet expliciet situaties worden geregeld als die waarop artikel 14 quater, onder b), van verordening nr. 1408/71 ziet, waarin de socialezekerheidswetgeving van twee lidstaten gelijktijdig van toepassing is en op grond van verordening nr. 883/2004 slechts één van beide wetgevingen van toepassing blijft.
34
Derhalve rijst de vraag of deze omstandigheid eraan in de weg staat dat een persoon die zich in dezelfde situatie als V bevindt, binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 valt.
35
Volgens vaste rechtspraak moet bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet enkel rekening worden gehouden met haar bewoordingen, maar ook met de context en met de doelstellingen die worden nagestreefd met de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest van
21 maart 2018, Klein Schiphorst, C‑551/16, EU:C:2018:200, punt 34
).
36
Wat de bewoordingen van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 betreft, zij opgemerkt dat het om een overgangsbepaling gaat die betrekking heeft op het geval van een persoon die op grond van verordening nr. 883/2004 „is onderworpen aan de wetgeving van een andere lidstaat dan die waaraan die persoon op grond van titel II van [verordening nr. 1408/71] onderworpen is”.
37
Uit de bewoordingen van die bepaling lijkt dus voort te vloeien dat de Uniewetgever de situatie voor ogen heeft waarin de toepassing van de wetgeving van één lidstaat wordt gevolgd door de toepassing van de wetgeving van een andere lidstaat, aangezien het adjectief „andere” verwijst naar het woord „staat”.
38
Volgens een letterlijke uitlegging van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 lijkt de eerste zinsnede ervan dan ook uitsluitend te zien op situaties waarin een persoon vanaf de toepassingsdatum van die verordening onderworpen is aan de wetgeving van een andere lidstaat dan de staat aan de wetgeving waarvan hij voordien onderworpen was.
39
Daarentegen zou een persoon op wie in het kader van verordening nr. 1408/71 gelijktijdig de wetgeving van twee lidstaten van toepassing was, op grond van verordening nr. 883/2004 onderworpen blijven aan de wetgeving van één van die twee lidstaten en zou de situatie van die persoon enkel wijzigen doordat de wetgeving van de andere lidstaat niet langer op hem van toepassing is.
40
Wat betreft de context waarvan artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 deel uitmaakt, zij opgemerkt dat artikel 14 quater bij de uitbreiding van verordening nr. 1408/71 tot zelfstandigen is ingevoerd om voor het geval dat een persoon gelijktijdig werkzaamheden anders dan in loondienst verricht op het grondgebied van een lidstaat en werkzaamheden in loondienst verricht op het grondgebied van een andere lidstaat, te voorzien in een uitzondering op de regel dat slechts één wetgeving van toepassing is. In de in bijlage VII bij verordening nr. 1408/71 genoemde gevallen was die persoon in dat geval onderworpen aan de wetgeving van elk van die twee lidstaten.
41
Zoals het Hof reeds heeft opgemerkt, heeft verordening nr. 883/2004 volgens de overwegingen 4 en 45 ervan tot doel de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten te coördineren om de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vrij verkeer van personen te waarborgen. Bij die verordening zijn de voorschriften van verordening nr. 1408/71 gemoderniseerd en vereenvoudigd zonder dat de doelstelling van laatstgenoemde verordening is gewijzigd (zie in die zin arrest van
21 maart 2018, Klein Schiphorst, C‑551/16, EU:C:2018:200, punt 31
).
42
Artikel 11, lid 1, van verordening nr. 883/2004 bevestigt opnieuw het beginsel dat slechts één wetgeving van toepassing is, op grond van welk beginsel degenen op wie die verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen zijn. Dit beginsel beoogt aldus de uit de gelijktijdige toepassing van verschillende nationale wetgevingen mogelijkerwijs voortvloeiende verwikkelingen te voorkomen en de verschillen in behandeling op te heffen die zich binnen de Unie verplaatsende personen zouden ondervinden bij gedeeltelijke of volledige cumulatie van de toepasselijke wetgevingen (zie in die zin arrest van
9 maart 2006, Piatkowski, C‑493/04, EU:C:2006:167, punt 21
).
43
Overeenkomstig het beginsel dat slechts één wetgeving van toepassing is, bepaalt artikel 13, lid 3, van verordening nr. 883/2004 dat op degene die in een lidstaat werkzaamheden in loondienst en in een andere lidstaat werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten, de wetgeving van toepassing is van de lidstaat waar hij werkzaamheden in loondienst verricht.
44
Daarnaast moet, zoals de advocaat-generaal in punt 35 van zijn conclusie heeft benadrukt, worden vastgesteld dat bij verordening nr. 883/2004 een einde is gemaakt aan alle in verordening nr. 1408/71 neergelegde uitzonderingen op het beginsel dat de wetgeving van slechts één lidstaat van toepassing is.
45
Aan een uitlegging van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 waarbij rekening wordt gehouden met de context waarvan deze bepaling deel uitmaakt, kan dan ook geen argument worden ontleend om een afwijkingsregeling te handhaven op grond waarvan een persoon aan de wetgeving van twee lidstaten onderworpen is, hetgeen niet strookt met het bij die verordening ingevoerde stelsel, dat gebaseerd is op het beginsel dat de wetgeving van slechts één lidstaat van toepassing is.
46
Zoals de advocaat-generaal in punt 36 van zijn conclusie opmerkt, is het doel van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 – blijkens de Praktische gids over de toepasselijke wetgeving in de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte en Zwitserland – om talrijke wijzigingen van de toepasselijke wetgeving bij de overgang naar verordening nr. 883/2004 te voorkomen en om met betrekking tot de toepasselijke wetgeving voor een zogenaamde „zachte landing” van de betrokkenen te zorgen indien er een verschil bestaat tussen de op grond van verordening nr. 1408/71 toepasselijke wetgeving en de wetgeving die van toepassing is op grond van de voorschriften van verordening nr. 883/2004.
47
Met deze overgangsbepaling heeft de Uniewetgever dus willen zorgen voor de nodige aanpassingsperiode voor werknemers, met name om hen in staat te stellen kennis te nemen van de voor hen nieuwe wetgeving van een andere lidstaat.
48
Uit punt 39 van dit arrest blijkt echter dat de toepassing van verordening nr. 883/2004 niet tot gevolg heeft dat op een persoon die werkzaamheden verricht en die in het kader van verordening nr. 1408/71 gelijktijdig onderworpen was aan de wetgeving van twee lidstaten, de – bijgevolg nieuwe – wetgeving van een andere lidstaat wordt toegepast, maar enkel met zich meebrengt dat de situatie van die persoon wijzigt doordat de tot dan op hem toepasselijke wetgeving van één van de twee lidstaten niet langer op hem van toepassing is.
49
Gelet op een en ander en zonder dat de tweede in punt 32 van dit arrest vermelde voorwaarde hoeft te worden onderzocht, moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 niet van toepassing is op een situatie als die van V, die op de toepassingsdatum van verordening nr. 883/2004 gelijktijdig aan de wetgeving van twee lidstaten onderworpen was op grond van artikel 14 quater, onder b), van verordening nr. 1408/71.
50
Hieruit volgt dat vanaf 1 mei 2010 een persoon die zich bevindt in een situatie als die van het hoofdgeding, niet verplicht is de in artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 bedoelde aanvraag in te dienen opdat hij uitsluitend onderworpen is aan de op grond van verordening nr. 883/2004 aangewezen wetgeving, in casu namelijk de op grond van artikel 13, lid 3, van deze verordening toepasselijke Luxemburgse wetgeving.
51
Bijgevolg dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 aldus moet worden uitgelegd dat een persoon die op de toepassingsdatum van deze verordening werkzaamheden in loondienst verrichtte in een lidstaat en werkzaamheden anders dan in loondienst verrichtte in een andere lidstaat, zodat de socialezekerheidswetgevingen van die twee lidstaten gelijktijdig op die persoon van toepassing waren, geen uitdrukkelijke aanvraag hoefde in te dienen om aan de op grond van verordening nr. 883/2004 toepasselijke wetgeving onderworpen te zijn.
52
Gelet op het antwoord op de eerste vraag hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.