Home

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 6 juni 2019

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 6 juni 2019

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
6 juni 2019

Uitspraak

Arrest van het Hof (Zesde kamer)

6 juni 2019(*)

"„Prejudiciële verwijzing - Coördinatie van de socialezekerheidsstelsels - Migrerende werknemers - Verordening (EG) nr. 883/2004 - Overgangsbepalingen - Artikel 87, lid 8 - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Artikel 14 quater, onder b) - Werknemer die werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst verricht in verschillende lidstaten - Afwijkingen van het beginsel dat de wetgeving van slechts één lidstaat van toepassing is - Onderwerping aan de wetgeving van twee lidstaten - Indiening van een aanvraag om onderworpen te worden aan de wetgeving die van toepassing is op grond van verordening nr. 883/2004”"

In zaak C‑33/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de cour du travail de Liège (arbeidshof Luik, België) bij beslissing van 21 december 2017, ingekomen bij het Hof op 18 januari 2018, in de procedure

V

tegen

Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ),

Securex Integrity vzw,

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: C. Toader, kamerpresident, A. Rosas (rapporteur) en L. Bay Larsen, rechters,

advocaat-generaal: G. Pitruzzella,

griffier: V. Giacobbo-Peyronnel, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 5 december 2018,

  1. gelet op de opmerkingen van:

    • de Belgische regering, vertegenwoordigd door M. Jacobs en L. Van den Broeck als gemachtigden, bijgestaan door S. Rodrigues, advocaat,

    • de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Martin en M. Van Hoof als gemachtigden,

    • V,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 februari 2019,

het navolgende

Arrest

1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 87, lid 8, van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1, met rectificatie in PB 2004, L 200, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 (PB 2009, L 284, blz. 43) (hierna: „verordening nr. 883/2004”).

2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen V enerzijds en het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) (België) en Securex Integrity vzw (hierna: „Securex”) anderzijds, over de onderwerping van V aan de Belgische socialezekerheidswetgeving.

Toepasselijke bepalingen

Verordening nr. 1408/71

3 In het van titel II deel uitmakende artikel 14 quater, onder b), van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de gewijzigde en bijgewerkte versie van verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG) nr. 592/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 (PB 2008, L 177, blz. 1) (hierna: „verordening nr. 1408/71”), was bepaald:

„Op degene die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van verschillende lidstaten uitoefent:

[...]

  1. zijn in de in bijlage VII genoemde gevallen van toepassing:

  • de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij werkzaamheden in loondienst uitoefent waarbij, wanneer hij dergelijke werkzaamheden op het grondgebied van twee of meer lidstaten uitoefent, deze wetgeving wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 14, punt 2 of punt 3, en

  • de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent waarbij, wanneer hij dergelijke werkzaamheden op het grondgebied van twee of meer lidstaten uitoefent, deze wetgeving wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 14 bis, punt 2, punt 3 of punt 4.”

4 In bijlage VII bij deze verordening waren de gevallen opgesomd waarin op een persoon gelijktijdig de wetgeving van twee lidstaten van toepassing was overeenkomstig artikel 14 quater, onder b), van die verordening. Tot deze gevallen behoorde de in punt 1 van die bijlage vermelde „[u]itoefening van werkzaamheden anders dan in loondienst in België en van werkzaamheden in loondienst in een andere lidstaat”.

5 Verordening nr. 1408/71 is door verordening nr. 883/2004, in de oorspronkelijke versie daarvan, ingetrokken en vervangen met ingang van 1 mei 2010, de datum waarop laatstgenoemde verordening van toepassing werd.

Verordening nr. 883/2004

6 In overweging 4 van verordening nr. 883/2004 staat te lezen dat het noodzakelijk is dat de eigen kenmerken van de nationale socialezekerheidswetgevingen worden gerespecteerd en er enkel een coördinatiemethode wordt uitgewerkt.

7 Overweging 45 van deze verordening luidt:

  • „Aangezien de doelstelling van het voorgenomen optreden, namelijk coördinerende maatregelen om te waarborgen dat het recht van vrij verkeer van personen daadwerkelijk kan worden uitgeoefend, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen van dit optreden, beter op communautair niveau kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen treffen, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag. In overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel van dat artikel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen noodzakelijk is voor het bereiken van deze doelstelling.”

  • 8 Artikel 11, lid 1, van die verordening bepaalt:

    „Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.”

    9 Artikel 13, lid 3, van dezelfde verordening luidt:

    „Op degene die in verschillende lidstaten werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten, is de wetgeving van toepassing van de lidstaat waar hij werkzaamheden in loondienst verricht of, indien hij dergelijke werkzaamheden verricht in twee of meer lidstaten, de overeenkomstig lid 1 vastgestelde wetgeving.”

    10 In artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 is bepaald:

    „Indien een persoon op grond van deze verordening is onderworpen aan de wetgeving van een andere lidstaat dan die waaraan die persoon op grond van titel II van [verordening nr. 1408/71] onderworpen is, blijft de betrokkene onderworpen aan deze wetgeving zolang de desbetreffende situatie voortduurt, maar in elk geval niet langer dan 10 jaar te rekenen vanaf de toepassingsdatum van deze verordening, tenzij hij een aanvraag indient om onderworpen te worden aan de wetgeving die op grond van deze verordening van toepassing is. Indien de aanvraag binnen een termijn van drie maanden vanaf de toepassingsdatum van deze verordening wordt ingediend bij het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op grond van deze verordening van toepassing is, is deze wetgeving op betrokkene van toepassing vanaf de toepassingsdatum van deze verordening. Indien de aanvraag wordt ingediend nadat deze termijn verstreken is, is genoemde wetgeving op betrokkene van toepassing vanaf de eerste dag van de volgende maand.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    11 V was van september 1980 tot en met 30 september 2007 werkzaam als advocaat en was ingeschreven bij de balie van Brussel (België). Tijdens deze periode was hij ingeschreven bij het RSVZ en aangesloten bij het Belgische socialeverzekeringsfonds Securex.

    12 Op 30 september 2007 heeft V een verzoek ingediend om zich te laten schrappen van het tableau van de Orde van Advocaten en heeft hij zijn aansluiting bij Securex dan ook opgezegd. Het advocatenkantoor waar hij werkzaam was, is dezelfde dag vereffend en V is als vereffenaar aangesteld.

    13 Sedert 1 oktober 2007 werkt V als directeur juridische zaken bij een in Luxemburg gevestigde vennootschap en is hij als werknemer aan de Luxemburgse socialezekerheidsregeling onderworpen.

    14 Op 11 juni 2010 heeft het RSVZ V verzocht om nadere informatie te verstrekken over zijn opdracht als vereffenaar. Bij schrijven van 24 juni 2010 heeft V geantwoord dat hij niet wegens de door hem als vereffenaar van het advocatenkantoor in vereffening ontvangen vergoedingen kon worden gelijkgesteld met een zelfstandige, en dat hij evenmin op grond van die vergoedingen onder het sociaal statuut van de zelfstandigen kon vallen.

    15 Op 11 december 2013 heeft het RSVZ aan Securex een beslissing tot herziening van V’s inkomsten over de jaren 2008 tot en met 2010 doen toekomen. Op 23 december 2013 heeft Securex V laten weten dat hij in het licht van de door het RSVZ verstrekte gegevens vanaf 1 oktober 2007 moest worden beschouwd als een aan de Belgische socialezekerheidsregeling onderworpen zelfstandige in bijberoep, alsook dat hij dientengevolge diende over te gaan tot betaling van een restbedrag van 35 198,42 EUR, dat bestond uit verschuldigde premies en vermeerderingen voor de periode van het vierde kwartaal van 2007 tot en met het vierde kwartaal van 2013.

    16 Op 12 maart 2014 heeft V bij de tribunal du travail de Liège (arbeidsrechtbank Luik, België) beroep ingesteld om op te komen tegen zijn onderwerping aan de Belgische socialezekerheidsregeling als zelfstandige in bijberoep en tegen het verzoek van Securex tot betaling van de sociale bijdragen.

    17 Nadat V dat beroep had ingesteld, heeft hij aan Securex een verklaring op erewoord bezorgd, waarin hij aangaf zijn opdracht als vereffenaar kosteloos uit te voeren. Bij die verklaring heeft hij de notulen van de vergadering van de vennoten-coöperanten van 24 februari 2014 van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde advocatenkantoor gevoegd, waarin onder meer was vastgesteld dat zijn opdracht als vereffenaar sinds 1 januari 2010 kosteloos was uitgevoerd en dat deze situatie tot aan de afwikkeling van de vereffening zou voortduren. Tezelfdertijd heeft V verzocht om vanaf de datum van die vergadering niet langer aan de Belgische socialezekerheidsregeling te worden onderworpen.

    18 Bij vonnis van 17 augustus 2016 heeft de tribunal du travail de Liège erkend dat de wettelijke rente over de in het hoofdgeding aan de orde zijnde sociale bijdragen niet verschuldigd was voor de periode van oktober 2011 tot en met september 2013, maar V’s beroep niettemin verworpen.

    19 Op 22 september 2016 heeft V tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter en hem verzocht dat vonnis te vernietigen, waarbij V onder meer aanvoerde dat het RSVZ en Securex gelet op verordening nr. 883/2004 geen betaling van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bijdragen konden eisen.

    20 Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat V vanaf 30 september 2007 – de datum waarop hij zijn werkzaamheden als advocaat heeft stopgezet – niet meer onderworpen was aan de Belgische socialezekerheidsregeling. De verwijzende rechter stelt zich dan ook de vraag of V, die op de toepassingsdatum van verordening nr. 883/2004 enkel aan de Luxemburgse socialezekerheidsregeling onderworpen was, niettemin overeenkomstig artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 binnen een termijn van drie maanden een uitdrukkelijke aanvraag moest indienen om in aanmerking te kunnen komen voor de toepassing van deze verordening.

    21 De verwijzende rechter voegt daaraan toe dat volgens de Praktische gids over de toepasselijke wetgeving in de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, die is opgesteld door de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, een eerste vereiste voor de toepassing van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 is dat iemand als gevolg van deze verordening aan de wetgeving van een andere lidstaat onderworpen zou worden dan die waaraan die persoon „onderworpen is” op grond van verordening nr. 1408/71. Het komt die rechter voor dat in die gids erop wordt gewezen dat de bepaling in kwestie van toepassing is op voorwaarde dat de betrokken persoon op 1 mei 2010, de datum waarop verordening nr. 1408/71 is ingetrokken en de toepassingsdatum van verordening nr. 883/2004, daadwerkelijk was onderworpen aan de wetgeving van de op grond van verordening nr. 1408/71 bevoegde lidstaat. Een dergelijk vereiste wordt in de bewoordingen van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 echter niet uitdrukkelijk genoemd, waardoor de uitlegging van deze bepaling een probleem oplevert.

    22 In deze omstandigheden heeft de cour du travail de Liège (arbeidshof Luik, België) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    • Moet artikel 87, lid 8, van [verordening nr. 883/2004] aldus worden uitgelegd dat iemand die vóór 1 mei 2010 werkzaamheden in loondienst in Luxemburg en werkzaamheden anders dan in loondienst in België is gaan verrichten, alleen onder de op grond van [verordening nr. 883/2004] toepasselijke wetgeving valt als hij hiertoe een uitdrukkelijke aanvraag indient, ook al was hij vóór 1 mei 2010 op geen enkele wijze onderworpen aan de Belgische wetgeving en was hij pas na het verstrijken van de termijn van drie maanden, die aanving op 1 mei 2010, met terugwerkende kracht onderworpen aan de Belgische wetgeving inzake het sociaal statuut van de zelfstandigen?

    • Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, heeft de in artikel 87, lid 8, van [verordening nr. 883/2004] genoemde aanvraag die in de hierboven beschreven omstandigheden wordt ingediend, dan tot gevolg dat de wetgeving van de [lidstaat] die op grond van [verordening nr. 883/2004] bevoegd is, met terugwerkende kracht van toepassing is met ingang van 1 mei 2010?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Ontvankelijkheid

    23 In zijn schriftelijke opmerkingen heeft het Koninkrijk België aangevoerd dat de analyse van de verwijzende rechter berust op de onjuiste feitelijke veronderstelling dat V op 1 mei 2010, de toepassingsdatum van verordening nr. 883/2004, op geen enkele wijze onderworpen was aan de Belgische wetgeving. Volgens deze lidstaat bleef V wegens zijn werkzaamheden als vereffenaar na 30 september 2007 zonder enige onderbreking onderworpen aan de Belgische socialezekerheidsregeling.

    24 Met de prejudiciële vragen zou dan ook een louter hypothetisch probleem aan de orde worden gesteld dat niet noodzakelijk is voor de beslechting van het hoofdgeding. Derhalve zijn de prejudiciële vragen niet-ontvankelijk.

    25 Opgemerkt dient te worden dat de verwijzende rechter naar aanleiding van een verzoek om verduidelijking dat het Hof tot hem had gericht overeenkomstig artikel 101 van het Reglement voor de procesvoering, heeft gepreciseerd dat V op de toepassingsdatum van verordening nr. 883/2004 wegens zijn werkzaamheden als vereffenaar kon worden geacht als zelfstandige aan de Belgische wetgeving onderworpen te zijn.

    26 Gelet op de preciseringen van de verwijzende rechter in zijn antwoord heeft de Belgische regering ter terechtzitting voor het Hof dan ook verklaard dat zij niet langer aanvoerde dat het verzoek om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk is.

    27 Hoe dan ook zij eraan herinnerd dat het vaste rechtspraak is dat het Hof in beginsel verplicht is uitspraak te doen wanneer de door de nationale rechter gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van een bepaling van het Unierecht, tenzij duidelijk blijkt dat het verzoek om een prejudiciële beslissing in werkelijkheid ertoe strekt om via een kunstmatig geschil een uitspraak van het Hof uit te lokken dan wel om adviezen van het Hof te verkrijgen over algemene of hypothetische vragen, dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of dat het Hof niet beschikt over de feitelijke en juridische gegevens die nodig zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van 7 december 2010, VEBIC, C‑439/08, EU:C:2010:739, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    28 In casu komt, zoals de advocaat-generaal in punt 25 van zijn conclusie heeft opgemerkt, uit het aan het Hof overgelegde dossier naar voren dat op de beslechting van het hoofdgeding met zekerheid van invloed is of V verplicht was om overeenkomstig artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 een aanvraag in te dienen teneinde na 1 mei 2010 uitsluitend onderworpen te kunnen zijn aan de op grond van deze verordening aangewezen wetgeving, in het onderhavige geval die van Luxemburg, alsmede – indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord – welke consequenties voortvloeien uit het feit dat die aanvraag meerdere jaren na die datum wordt ingediend. Het antwoord op deze vragen heeft immers rechtstreeks gevolgen voor de vaststelling van het aantal jaren waarvoor de Belgische autoriteiten gerechtigd zijn om van V de betaling van bijdragen te eisen.

    29 Bijgevolg is het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk.

    Ten gronde

    30 Gelet op de nadere gegevens die de verwijzende rechter heeft verstrekt naar aanleiding van het verzoek om verduidelijking van het Hof, moet worden vastgesteld dat de verwijzende rechter met zijn eerste vraag wenst te vernemen of artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 aldus moet worden uitgelegd dat een persoon die op de toepassingsdatum van deze verordening werkzaamheden in loondienst verrichtte in een lidstaat en werkzaamheden anders dan in loondienst verrichtte in een andere lidstaat, zodat de socialezekerheidswetgevingen van die twee lidstaten overeenkomstig titel II van verordening nr. 1408/71 gelijktijdig op die persoon van toepassing waren, een uitdrukkelijke aanvraag moest indienen om aan de op grond van verordening nr. 883/2004 toepasselijke wetgeving onderworpen te zijn.

    31 In dit verband zij eraan herinnerd dat artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 bepaalt dat een persoon die op grond van deze verordening is onderworpen aan de wetgeving van een andere lidstaat dan die waaraan hij op grond van titel II van verordening nr. 1408/71 onderworpen was, na de toepassingsdatum van verordening nr. 883/2004 gedurende een bepaalde periode aan deze wetgeving onderworpen blijft mits de desbetreffende situatie voortduurt.

    32 Deze bepaling is dus van toepassing op voorwaarde dat ten eerste de toepasselijke wetgeving onder titel II van verordening nr. 1408/71 valt en ten tweede de desbetreffende situatie voortduurt (arrest van 11 april 2013, Jeltes e.a., C‑443/11, EU:C:2013:224, punt 50 ).

    33 Wat de eerste van die twee voorwaarden betreft, is niet in geschil dat V’s situatie op de toepassingsdatum van verordening nr. 883/2004 onder het in titel II opgenomen artikel 14 quater, onder b), van verordening nr. 1408/71 viel. Vastgesteld moet echter worden dat in artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 niet expliciet situaties worden geregeld als die waarop artikel 14 quater, onder b), van verordening nr. 1408/71 ziet, waarin de socialezekerheidswetgeving van twee lidstaten gelijktijdig van toepassing is en op grond van verordening nr. 883/2004 slechts één van beide wetgevingen van toepassing blijft.

    34 Derhalve rijst de vraag of deze omstandigheid eraan in de weg staat dat een persoon die zich in dezelfde situatie als V bevindt, binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 valt.

    35 Volgens vaste rechtspraak moet bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet enkel rekening worden gehouden met haar bewoordingen, maar ook met de context en met de doelstellingen die worden nagestreefd met de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest van 21 maart 2018, Klein Schiphorst, C‑551/16, EU:C:2018:200, punt 34 ).

    36 Wat de bewoordingen van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 betreft, zij opgemerkt dat het om een overgangsbepaling gaat die betrekking heeft op het geval van een persoon die op grond van verordening nr. 883/2004 „is onderworpen aan de wetgeving van een andere lidstaat dan die waaraan die persoon op grond van titel II van [verordening nr. 1408/71] onderworpen is”.

    37 Uit de bewoordingen van die bepaling lijkt dus voort te vloeien dat de Uniewetgever de situatie voor ogen heeft waarin de toepassing van de wetgeving van één lidstaat wordt gevolgd door de toepassing van de wetgeving van een andere lidstaat, aangezien het adjectief „andere” verwijst naar het woord „staat”.

    38 Volgens een letterlijke uitlegging van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 lijkt de eerste zinsnede ervan dan ook uitsluitend te zien op situaties waarin een persoon vanaf de toepassingsdatum van die verordening onderworpen is aan de wetgeving van een andere lidstaat dan de staat aan de wetgeving waarvan hij voordien onderworpen was.

    39 Daarentegen zou een persoon op wie in het kader van verordening nr. 1408/71 gelijktijdig de wetgeving van twee lidstaten van toepassing was, op grond van verordening nr. 883/2004 onderworpen blijven aan de wetgeving van één van die twee lidstaten en zou de situatie van die persoon enkel wijzigen doordat de wetgeving van de andere lidstaat niet langer op hem van toepassing is.

    40 Wat betreft de context waarvan artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 deel uitmaakt, zij opgemerkt dat artikel 14 quater bij de uitbreiding van verordening nr. 1408/71 tot zelfstandigen is ingevoerd om voor het geval dat een persoon gelijktijdig werkzaamheden anders dan in loondienst verricht op het grondgebied van een lidstaat en werkzaamheden in loondienst verricht op het grondgebied van een andere lidstaat, te voorzien in een uitzondering op de regel dat slechts één wetgeving van toepassing is. In de in bijlage VII bij verordening nr. 1408/71 genoemde gevallen was die persoon in dat geval onderworpen aan de wetgeving van elk van die twee lidstaten.

    41 Zoals het Hof reeds heeft opgemerkt, heeft verordening nr. 883/2004 volgens de overwegingen 4 en 45 ervan tot doel de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten te coördineren om de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vrij verkeer van personen te waarborgen. Bij die verordening zijn de voorschriften van verordening nr. 1408/71 gemoderniseerd en vereenvoudigd zonder dat de doelstelling van laatstgenoemde verordening is gewijzigd (zie in die zin arrest van 21 maart 2018, Klein Schiphorst, C‑551/16, EU:C:2018:200, punt 31 ).

    42 Artikel 11, lid 1, van verordening nr. 883/2004 bevestigt opnieuw het beginsel dat slechts één wetgeving van toepassing is, op grond van welk beginsel degenen op wie die verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen zijn. Dit beginsel beoogt aldus de uit de gelijktijdige toepassing van verschillende nationale wetgevingen mogelijkerwijs voortvloeiende verwikkelingen te voorkomen en de verschillen in behandeling op te heffen die zich binnen de Unie verplaatsende personen zouden ondervinden bij gedeeltelijke of volledige cumulatie van de toepasselijke wetgevingen (zie in die zin arrest van 9 maart 2006, Piatkowski, C‑493/04, EU:C:2006:167, punt 21 ).

    43 Overeenkomstig het beginsel dat slechts één wetgeving van toepassing is, bepaalt artikel 13, lid 3, van verordening nr. 883/2004 dat op degene die in een lidstaat werkzaamheden in loondienst en in een andere lidstaat werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten, de wetgeving van toepassing is van de lidstaat waar hij werkzaamheden in loondienst verricht.

    44 Daarnaast moet, zoals de advocaat-generaal in punt 35 van zijn conclusie heeft benadrukt, worden vastgesteld dat bij verordening nr. 883/2004 een einde is gemaakt aan alle in verordening nr. 1408/71 neergelegde uitzonderingen op het beginsel dat de wetgeving van slechts één lidstaat van toepassing is.

    45 Aan een uitlegging van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 waarbij rekening wordt gehouden met de context waarvan deze bepaling deel uitmaakt, kan dan ook geen argument worden ontleend om een afwijkingsregeling te handhaven op grond waarvan een persoon aan de wetgeving van twee lidstaten onderworpen is, hetgeen niet strookt met het bij die verordening ingevoerde stelsel, dat gebaseerd is op het beginsel dat de wetgeving van slechts één lidstaat van toepassing is.

    46 Zoals de advocaat-generaal in punt 36 van zijn conclusie opmerkt, is het doel van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 – blijkens de Praktische gids over de toepasselijke wetgeving in de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte en Zwitserland – om talrijke wijzigingen van de toepasselijke wetgeving bij de overgang naar verordening nr. 883/2004 te voorkomen en om met betrekking tot de toepasselijke wetgeving voor een zogenaamde „zachte landing” van de betrokkenen te zorgen indien er een verschil bestaat tussen de op grond van verordening nr. 1408/71 toepasselijke wetgeving en de wetgeving die van toepassing is op grond van de voorschriften van verordening nr. 883/2004.

    47 Met deze overgangsbepaling heeft de Uniewetgever dus willen zorgen voor de nodige aanpassingsperiode voor werknemers, met name om hen in staat te stellen kennis te nemen van de voor hen nieuwe wetgeving van een andere lidstaat.

    48 Uit punt 39 van dit arrest blijkt echter dat de toepassing van verordening nr. 883/2004 niet tot gevolg heeft dat op een persoon die werkzaamheden verricht en die in het kader van verordening nr. 1408/71 gelijktijdig onderworpen was aan de wetgeving van twee lidstaten, de – bijgevolg nieuwe – wetgeving van een andere lidstaat wordt toegepast, maar enkel met zich meebrengt dat de situatie van die persoon wijzigt doordat de tot dan op hem toepasselijke wetgeving van één van de twee lidstaten niet langer op hem van toepassing is.

    49 Gelet op een en ander en zonder dat de tweede in punt 32 van dit arrest vermelde voorwaarde hoeft te worden onderzocht, moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 niet van toepassing is op een situatie als die van V, die op de toepassingsdatum van verordening nr. 883/2004 gelijktijdig aan de wetgeving van twee lidstaten onderworpen was op grond van artikel 14 quater, onder b), van verordening nr. 1408/71.

    50 Hieruit volgt dat vanaf 1 mei 2010 een persoon die zich bevindt in een situatie als die van het hoofdgeding, niet verplicht is de in artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 bedoelde aanvraag in te dienen opdat hij uitsluitend onderworpen is aan de op grond van verordening nr. 883/2004 aangewezen wetgeving, in casu namelijk de op grond van artikel 13, lid 3, van deze verordening toepasselijke Luxemburgse wetgeving.

    51 Bijgevolg dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 aldus moet worden uitgelegd dat een persoon die op de toepassingsdatum van deze verordening werkzaamheden in loondienst verrichtte in een lidstaat en werkzaamheden anders dan in loondienst verrichtte in een andere lidstaat, zodat de socialezekerheidswetgevingen van die twee lidstaten gelijktijdig op die persoon van toepassing waren, geen uitdrukkelijke aanvraag hoefde in te dienen om aan de op grond van verordening nr. 883/2004 toepasselijke wetgeving onderworpen te zijn.

    52 Gelet op het antwoord op de eerste vraag hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

    Kosten

    53 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

    Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

    Artikel 87, lid 8, van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009, moet aldus worden uitgelegd dat een persoon die op de toepassingsdatum van deze verordening werkzaamheden in loondienst verrichtte in een lidstaat en werkzaamheden anders dan in loondienst verrichtte in een andere lidstaat, zodat de socialezekerheidswetgevingen van die twee lidstaten gelijktijdig op die persoon van toepassing waren, geen uitdrukkelijke aanvraag hoefde in te dienen om aan de wetgeving onderworpen te zijn die van toepassing is op grond van verordening nr. 883/2004, zoals gewijzigd bij verordening nr. 988/2009.

    ondertekeningen