Eerste vraag
28
Om de eerste vraag te beantwoorden, moet allereerst worden opgemerkt dat blijkens de informatie in de verwijzingsbeslissingen de geschillen in de hoofdgedingen hun oorsprong vinden in de omstandigheid dat de betrokken telersverenigingen in hun btw-aangiften voor de betrokken boekjaren de bedragen die elk van deze verenigingen als subsidie van de actiefondsen had ontvangen, niet als een vergoeding voor de levering van goederen aan de telers hebben beschouwd. In deze omstandigheden volstaat het, teneinde de verwijzende rechter in staat te stellen deze geschillen te beslechten, de maatstaf van heffing voor de betrokken handelingen vast te stellen met inachtneming van de algemene regel van artikel 11, A, lid 1, onder a), van de Zesde richtlijn.
29
Volgens deze regel wordt de maatstaf van heffing voor een goederenlevering of een dienst gevormd door de tegenprestatie die de belastingplichtige werkelijk verkrijgt „van de zijde van de koper, van de ontvanger of van een derde, met inbegrip van de subsidies die rechtstreeks met de prijs van de handelingen verband houden” (arrest van
20 januari 2005, Hotel Scandic Gåsabäck,
C‑412/03, EU:C:2005:47, punt 28
).
30
Artikel 11, A, lid 1, onder a), van de Zesde richtlijn, dat bepaalt dat de aan de belastingplichtigen betaalde subsidies in de in dat artikel bedoelde gevallen in de maatstaf van heffing van de btw worden opgenomen, strekt ertoe, de volledige waarde van de goederen of diensten aan de btw te onderwerpen en aldus te vermijden dat de betaling van een subsidie ertoe leidt dat de belastingopbrengsten minder hoog zijn (arrest van
15 juli 2004, Commissie/Duitsland,
C‑144/02, EU:C:2004:444, punt 26
).
31
Overeenkomstig de bewoordingen van die bepaling is deze van toepassing wanneer de subsidie rechtstreeks met de prijs van de betrokken handeling verband houdt. Daartoe moet de subsidie specifiek aan de gesubsidieerde marktdeelnemer worden betaald om een bepaald goed te leveren of om een bepaalde dienst te verrichten. Alleen in dat geval kan de subsidie worden beschouwd als een tegenprestatie voor een goederenlevering of dienstverrichting en is zij bijgevolg belastbaar (arrest van
15 juli 2004, Commissie/Duitsland,
C‑144/02, EU:C:2004:444, punten 27 en 28
).
32
Voorts moet worden nagegaan of de kopers van het goed of de ontvangers van de dienst voordeel halen uit de aan de begunstigde toegekende subsidie. Het is immers noodzakelijk dat de door de koper of de ontvanger te betalen prijs aldus is vastgesteld dat hij daalt naargelang van de aan de verkoper van het goed of de dienstverrichter toegekende subsidie, die aldus medebepalend is voor de door deze laatste gevraagde prijs. Onderzocht moet dus worden of het feit dat de verkoper of de dienstverrichter subsidie ontvangt, hem objectief gezien in staat stelt het goed te leveren of de dienst te verrichten tegen een lagere prijs dan hij zonder de subsidie zou dienen te vragen (arrest van
15 juli 2004, Commissie/Duitsland,
C‑144/02, EU:C:2004:444, punt 29
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
33
Bovendien moet de door de subsidie vertegenwoordigde tegenprestatie op zijn minst bepaalbaar zijn (arrest van
15 juli 2004, Commissie/Duitsland,
C‑144/02, EU:C:2004:444, punt 30
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
34
Aldus omvat het begrip „subsidies die rechtstreeks met de prijs verband houden” in de zin van artikel 11, A, lid 1, onder a), van de Zesde richtlijn uitsluitend de subsidies die volledig of gedeeltelijk een tegenprestatie vormen voor een goederenlevering of dienstverrichting en die door een derde aan de verkoper of dienstverrichter worden betaald (arrest van
15 juli 2004, Commissie/Duitsland,
C‑144/02, EU:C:2004:444, punt 31
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
35
Hieruit volgt dat artikel 11, A, lid 1, onder a), van de Zesde richtlijn bedoeld is om de voor een goederenlevering of dienstverrichting betaalde tegenprestatie zodanig in aanmerking te nemen dat de volledige werkelijke waarde van de levering of dienst wordt weerspiegeld. Daartoe worden volgens deze bepaling subsidies die rechtstreeks met de prijs van deze handelingen verband houden, als tegenprestatie in de maatstaf van heffing opgenomen.
36
In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissingen dat de betalingen uit de actiefondsen zijn verricht aan de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde telersverenigingen voor de levering van investeringsgoederen en dat zij ten goede zijn gekomen aan de betrokken telers.
37
De in de hoofdgedingen aan de orde zijnde telersverenigingen hebben de prijs die aan de telers in ruil voor de levering van die goederen in rekening werd gebracht, immers verlaagd met het precieze bedrag van de betalingen uit de actiefondsen. Aldus is er sprake van een rechtstreeks verband tussen de levering van die goederen en de werkelijk ontvangen tegenprestatie. Deze telersverenigingen hebben als tegenprestatie voor de levering van die goederen naast een betaling van de telers een betaling ontvangen die door het betrokken actiefonds voor die levering werd uitgekeerd. De betalingen uit de actiefondsen werden dus uitsluitend verricht met het oog op de levering van deze investeringsgoederen en vormen dan ook betalingen die rechtstreeks met de prijs verband houden.
38
Voorts moet worden opgemerkt dat de betalingen uit de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde actiefondsen „subsidies” van „een derde” in de zin van artikel 11, A, lid 1, onder a), van de Zesde richtlijn vormen. Ten eerste hebben dergelijke fondsen immers, zoals de verwijzende rechter heeft aangegeven, rechtsbevoegdheid en, ten tweede, mag de betrokken telersvereniging de activa van deze fondsen niet voor persoonlijke doeleinden gebruiken, aangezien de betrokken fondsen uitsluitend worden gebruikt voor de financiering van operationele programma’s die door de bevoegde nationale instanties overeenkomstig artikel 15 van verordening nr. 2200/96 zijn goedgekeurd.
39
Ten slotte zij erop gewezen, zoals de Duitse regering aanvoert, dat de in de punten 35 tot en met 38 van het onderhavige arrest opgenomen uitlegging van artikel 11, A, lid 1, onder a), van de Zesde richtlijn ervoor zorgt dat de fiscale neutraliteit wordt gehandhaafd. Als een teler voor zijn bedrijf een bepaald goed rechtstreeks van een fabrikant verwerft, zonder tussenkomst van de telersvereniging waarvan hij lid is en zonder uitkering van het door die telersvereniging opgerichte actiefonds, zou die levering immers volledig aan de btw zijn onderworpen. Zou daarentegen de btw op de aankoop van een dergelijk goed worden verlaagd in verhouding tot het uit dit actiefonds gefinancierde gedeelte, dan zou de teler die een goed via de betrokken telersvereniging koopt, aan een lagere belasting worden onderworpen dan de teler die een overeenkomstig goed koopt zonder tussenkomst van die vereniging. Aldus zou er sprake zijn van een met het beginsel van fiscale neutraliteit strijdige ongelijke behandeling.
40
Uit één en ander volgt dat het antwoord op de eerste vraag dient te luiden dat artikel 11, A, lid 1, onder a), van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin een „telersvereniging” in de zin van artikel 11 van verordening nr. 2200/96 goederen van toeleveranciers koopt, deze goederen aan haar aangesloten leden levert en van hen een betaling ontvangt die de aankoopprijs niet dekt, het bedrag dat een actiefonds als bedoeld in artikel 15 van die verordening aan deze telersvereniging voor de levering van die goederen aan de telers betaalt, deel uitmaakt van de tegenprestatie voor die levering en moet worden beschouwd als een door een derde betaalde subsidie die rechtstreeks met de prijs van die handeling verband houdt.