Eerste vraag
22
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 184 tot en met 187 van de btw-richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling die een herzieningsstelsel voor investeringsgoederen omvat waarbij de herziening over meerdere jaren wordt gespreid, op grond waarvan in de loop van het jaar van de ingebruikneming van het betrokken goed, dat tevens overeenkomt met het eerste jaar van herziening, het totale bedrag van de oorspronkelijk voor dat goed toegepaste aftrek in één keer wordt herzien indien bij de ingebruikneming ervan die oorspronkelijk toegepaste aftrek blijkt af te wijken van de aftrek die de belastingplichtige gerechtigd is toe te passen op basis van het werkelijke gebruik van dat goed.
23
Vooraf zij eraan herinnerd dat volgens de logica van het bij de btw-richtlijn ingevoerde stelsel de belastingen die in een eerder stadium zijn geheven over de goederen of diensten die een belastingplichtige voor zijn belaste handelingen gebruikt, kunnen worden afgetrokken. De aftrek van de voorbelasting hangt samen met de inning van belasting in een later stadium. Wanneer door een belastingplichtige ontvangen goederen of diensten worden gebruikt voor vrijgestelde handelingen of handelingen die niet binnen de werkingssfeer van de btw vallen, kan er geen sprake zijn van heffing van belasting in een later stadium of van aftrek van voorbelasting (arresten van
30 maart 2006, Uudenkaupungin kaupunki, C‑184/04, EU:C:2006:214, punt 24
, en
28 februari 2018, Imofloresmira – Investimentos Imobiliários, C‑672/16, EU:C:2018:134, punt 30
).
24
Uit de bewoordingen van artikel 168 van de btw-richtlijn blijkt dat een belanghebbende, om recht op aftrek te krijgen, in de eerste plaats „belastingplichtige” in de zin van deze richtlijn moet zijn en in de tweede plaats de betrokken goederen en diensten voor zijn belaste handelingen moet gebruiken (arresten van
15 december 2005, Centralan Property, C‑63/04, EU:C:2005:773, punt 52
, en
28 februari 2018, Imofloresmira – Investimentos Imobiliários, C‑672/16, EU:C:2018:134, punt 33
).
25
Het daadwerkelijke of voorgenomen gebruik van de goederen of diensten is bepalend voor de omvang van de oorspronkelijk toegepaste aftrek waarop de belastingplichtige recht heeft en voor de omvang van eventuele herzieningen tijdens de daaropvolgende tijdvakken (zie in die zin arresten van
15 december 2005, Centralan Property, C‑63/04, EU:C:2005:773, punt 54
en aldaar aangehaalde rechtspraak, en
18 oktober 2012, TETS Haskovo, C‑234/11, EU:C:2012:644, punt 29
).
26
Het herzieningsmechanisme maakt namelijk integrerend deel uit van de bij de btw-richtlijn ingestelde aftrekregeling en heeft tot doel de nauwkeurigheid van de btw-aftrek te vergroten ter waarborging van de fiscale neutraliteit, een grondbeginsel van het gemeenschappelijke btw-stelsel dat op dit gebied door de Uniewetgever is ingevoerd (zie in die zin arresten van
21 februari 2006, Halifax e.a., C‑255/02, EU:C:2006:121, punt 92
en aldaar aangehaalde rechtspraak, en
11 april 2018, SEB bankas, C‑532/16, EU:C:2018:228, punt 37
). Op grond van dit beginsel blijven in het vorige stadium verrichte handelingen slechts recht op aftrek geven voor zover zij worden gebruikt voor handelingen die zijn onderworpen aan btw. De btw-richtlijn beoogt dus een nauw en rechtstreeks verband te vestigen tussen het recht op aftrek van voorbelasting en het gebruik van de betrokken goederen of diensten voor belaste handelingen in een later stadium (arrest van
18 oktober 2012, TETS Haskovo, C‑234/11, EU:C:2012:644, punten 30 en 31
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
27
In dit verband moet worden opgemerkt dat de artikelen 184 en 185 van de btw-richtlijn op algemene wijze vermelden in welke omstandigheden de nationale belastingdienst herziening van de oorspronkelijk toegepaste btw-aftrek moet eisen, maar niet bepalen hoe deze herziening moet plaatsvinden (arrest van
11 april 2018, SEB bankas, C‑532/16, EU:C:2018:228, punt 26
).
28
Daarentegen legt artikel 186 van de btw-richtlijn, met de bepaling dat de lidstaten nadere regels vaststellen voor de toepassing van de artikelen 184 en 185 van de btw-richtlijn, de taak om te bepalen onder welke voorwaarden deze herziening plaatsvindt uitdrukkelijk bij die lidstaten (zie in die zin arrest van
11 april 2018, SEB bankas, C‑532/16, EU:C:2018:228, punt 27
).
29
De artikelen 187 tot en met 192 van de btw-richtlijn bevatten enkel met betrekking tot investeringsgoederen enkele nadere regels voor de herziening van de btw-aftrek (arrest van
11 april 2018, SEB bankas, C‑532/16, EU:C:2018:228, punt 27
).
30
In de eerste plaats moet, wat het ontstaan van de herzieningsverplichting betreft, worden opgemerkt dat deze verplichting in artikel 184 van de btw-richtlijn zo ruim mogelijk wordt gedefinieerd, aangezien „[d]e oorspronkelijk toegepaste aftrek wordt herzien indien deze hoger of lager is dan die welke de belastingplichtige gerechtigd was toe te passen” (arrest van
11 april 2018, SEB bankas, C‑532/16, EU:C:2018:228, punt 32
).
31
Deze bewoordingen sluiten a priori geen enkel denkbaar geval van een ten onrechte toegepaste aftrek uit. De algemene omvang van de herzieningsplicht vindt steun in de uitdrukkelijke opsomming van de afwijkingen in artikel 185, lid 2, van de btw-richtlijn (arrest van
11 april 2018, SEB bankas, C‑532/16, EU:C:2018:228, punt 33
).
32
Krachtens artikel 185, lid 1, van deze richtlijn vindt een dergelijke herziening met name plaats indien zich na de btw-aangifte wijzigingen hebben voorgedaan in de elementen die voor het bepalen van het bedrag van deze aftrek in aanmerking zijn genomen (arrest van
18 oktober 2012, TETS Haskovo, C‑234/11, EU:C:2012:644, punt 32
).
33
Deze bepalingen vormen de toepasselijke regeling voor het ontstaan van een eventueel recht van de belastingdienst om van een belastingplichtige herziening van de btw te eisen, met inbegrip van de herziening van aftrek voor investeringsgoederen (zie in die zin arrest van
18 oktober 2012, TETS Haskovo, C‑234/11, EU:C:2012:644, punt 26
).
34
In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de belastingplichtige een uit zeven appartementen bestaand appartementencomplex heeft laten bouwen en dat zij de btw over de bouw van dit complex in aftrek heeft gebracht omdat zij het voor belaste handelingen had bestemd. Na de oplevering van dit complex, die voor de heffing van de btw een levering van goederen is in de zin van de nationale regeling die uitvoering geeft aan de mogelijkheid van artikel 14, lid 3, van de btw-richtlijn, heeft de belastingplichtige vier van deze appartementen met vrijstelling van btw verhuurd.
35
Aangezien bij de berekening van de oorspronkelijk toegepaste aftrek rekening is gehouden met de bestemming van dit complex voor belaste handelingen, heeft de van btw vrijgestelde verhuur van de vier appartementen geleid tot een wijziging in de elementen die voor het bepalen van het bedrag van deze aftrek in aanmerking moeten worden genomen, en tot gevolg gehad dat de belastingplichtige een aftrek heeft toegepast die hoger was dan die welke hij, gelet op het daadwerkelijke gebruik van het betrokken goed, gerechtigd was toe te passen.
36
Dientengevolge valt een dergelijke situatie onder de in artikel 184 en artikel 185, lid 1, van de btw-richtlijn bedoelde situaties waarin de belastingdienst van de belastingplichtige herziening van de oorspronkelijk toegepaste aftrek moet eisen.
37
In de tweede plaats moet dan ook worden bepaald of de herziening van de oorspronkelijk toegepaste aftrek op de datum van de ingebruikneming van het betrokken goed, wanneer op dat tijdstip blijkt dat deze aftrek hoger was dan die welke de belastingplichtige gelet op het daadwerkelijke gebruik van dat goed gerechtigd was toe te passen, valt onder de nadere regels voor de toepassing van de artikelen 184 en 185 van de btw-richtlijn die de lidstaat krachtens artikel 186 van deze richtlijn moet vaststellen, dan wel onder de nadere regels die in artikel 187 van de btw-richtlijn zijn vastgesteld met betrekking tot investeringsgoederen.
38
In dat verband stelt artikel 187 van de btw-richtlijn, dat is geformuleerd in bewoordingen die geen twijfel laten bestaan over het verbindende karakter ervan (zie in die zin arrest van
30 maart 2006, Uudenkaupungin kaupunki, C‑184/04, EU:C:2006:214, punt 26
, en beschikking van
5 juni 2014, Gmina Międzyzdroje, C‑500/13, EU:C:2014:1750, punt 24
), in lid 1, eerste alinea, voor investeringsgoederen een herzieningsperiode van vijf jaar vast, het jaar van verkrijging of vervaardiging van het goed daaronder begrepen. Niettemin kunnen de lidstaten op grond van artikel 187, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn de herziening baseren op een periode van vijf volle jaren te rekenen vanaf de ingebruikneming van dat goed. Artikel 187, lid 1, derde alinea, bepaalt dat de herzieningsperiode voor onroerende investeringsgoederen tot maximaal twintig jaar kan worden verlengd.
39
Artikel 187, lid 2, eerste alinea, van de btw-richtlijn bepaalt dat de herziening voor elk jaar slechts betrekking heeft op eenvijfde deel of, indien de herzieningsperiode is verlengd, op het overeenkomstige gedeelte van de btw op de investeringsgoederen. Volgens artikel 187, lid 2, tweede alinea, van deze richtlijn geschiedt die herziening op basis van de wijzigingen in het recht op aftrek die zich in de loop van de volgende jaren ten opzichte van het jaar van verkrijging, vervaardiging of, in voorkomend geval, eerste gebruik van de goederen hebben voorgedaan.
40
Uit artikel 187, lid 1, tweede en derde alinea, van deze richtlijn komt naar voren dat de betrokken lidstaat kan beslissen dat het beginpunt van de herzieningsperiode, die voor een onroerend investeringsgoed tot maximaal twintig jaar kan duren, bestaat in de ingebruikneming van het betrokken investeringsgoed.
41
Derhalve moet in het geval waarin een lidstaat van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, krachtens artikel 187, lid 2, van de btw-richtlijn voor elk verstreken jaar tot aan het einde van de herzieningsperiode worden nagegaan of het recht op aftrek is gewijzigd ten opzichte van het recht op aftrek voor het jaar van het eerste gebruik van dat investeringsgoed en, zo ja, worden overgegaan tot herziening van het overeenkomende gedeelte van de btw waarmee dat investeringsgoed is belast.
42
Hieruit volgt dat in een dergelijk geval wordt uitgegaan van het recht op aftrek dat betrekking heeft op het jaar van ingebruikneming van het betrokken investeringsgoed en dat de in artikel 187 van de btw-richtlijn bedoelde gespreide herziening is bedoeld voor de wijzigingen die zich na die ingebruikneming hebben voorgedaan ten opzichte van het recht op aftrek met betrekking tot het jaar van die ingebruikneming.
43
Artikel 187 van de btw-richtlijn bevat echter geen nadere regels voor de herziening die moeten worden toegepast indien het recht op aftrek op het tijdstip van ingebruikneming hoger of lager is dan de oorspronkelijk toegepaste aftrek.
44
Een dergelijke uitlegging vindt steun in het doel en de strekking van de in de artikelen 187 en volgende van de btw-richtlijn bedoelde herziening.
45
De in artikel 187 van de btw-richtlijn voor investeringsgoederen bepaalde herzieningsperiode en gespreide herziening worden namelijk onder meer verklaard en gerechtvaardigd doordat deze goederen over een periode van meerdere jaren worden gebruikt, in de loop waarvan de bestemming ervan kan veranderen (zie in die zin arresten van
15 december 2005, Centralan Property, C‑63/04, EU:C:2005:773, punt 55
, en
30 maart 2006, Uudenkaupungin kaupunki, C‑184/04, EU:C:2006:214, punt 25
, en beschikking van
5 juni 2014, Gmina Międzyzdroje, C‑500/13, EU:C:2014:1750, punt 20
).
46
Zo maakt de periode voor herziening van de aftrek overeenkomstig artikel 187 van de btw-richtlijn het mogelijk onjuistheden in de berekening van de aftrek en ongerechtvaardigde voor- of nadelen voor de belastingplichtige te vermijden, met name wanneer zich na de aangifte of, in voorkomend geval, na de ingebruikneming wijzigingen voordoen in de elementen die oorspronkelijk in aanmerking zijn genomen voor het bepalen van het bedrag van de aftrek (zie in die zin arrest van
30 maart 2006, Uudenkaupungin kaupunki, C‑184/04, EU:C:2006:214, punt 25
, en beschikking van
5 juni 2014, Gmina Międzyzdroje, C‑500/13, EU:C:2014:1750, punt 20
).
47
Zoals de advocaat-generaal in punt 47 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, verschilt de logica achter de herziening die moet plaatsvinden wanneer de wijzigingen in de elementen die oorspronkelijk voor het bepalen van het bedrag van de aftrek in aanmerking zijn genomen, zich voordoen tijdens het gebruik van het betrokken investeringsgoed, van de logica achter de herziening die moet worden toegepast wanneer de oorspronkelijk toegepaste aftrek lager of hoger is dan die waarop de belastingplichtige recht heeft op het tijdstip van ingebruikneming van dat goed, gelet op het daadwerkelijke gebruik ervan.
48
Bijgevolg valt de vaststelling van de nadere regels inzake de herziening van de oorspronkelijk toegepaste aftrek op de datum van de ingebruikneming van het betrokken investeringsgoed, wanneer blijkt dat die aftrek op dat tijdstip hoger was dan die welke de belastingplichtige gerechtigd was toe te passen, gelet op het daadwerkelijke gebruik van dat goed, niet onder artikel 187 van de btw-richtlijn maar onder de nadere regels voor de toepassing van de artikelen 184 en 185 van de btw-richtlijn, die de lidstaten krachtens artikel 186 van de btw-richtlijn moeten vaststellen.
49
In dat verband moet er, in de derde plaats, aan worden herinnerd dat de lidstaten in de uitoefening van hun beoordelingsbevoegdheid bij de vaststelling van de nadere regels voor de toepassing van de artikelen 184 en 185 van de btw-richtlijn rekening moeten houden met het doel en de systematiek van deze richtlijn en in het bijzonder met het beginsel van fiscale neutraliteit waarop het gemeenschappelijke btw-stelsel berust (zie naar analogie arresten van
13 maart 2008, Securenta, C‑437/06, EU:C:2008:166, punten 35 en 36
, en
25 juli 2018, Gmina Ryjewo, C‑140/17, EU:C:2018:595, punt 58
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
50
Er zij evenwel opgemerkt dat een nationale regeling die, zoals de nationale regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, uitgaat van het tijdstip van ingebruikneming van een investeringsgoed als referentiedatum om te beoordelen of de oorspronkelijk toegepaste btw-aftrek overeenkomt met de aftrek die de belastingplichtige gerechtigd was toe te passen, gelet op het daadwerkelijke gebruik van dat goed, en die bepaalt dat de belastingplichtige op die datum de te veel afgetrokken belasting verschuldigd wordt wanneer de oorspronkelijk toegepaste aftrek hoger was dan die welke hij gerechtigd was toe te passen, in overeenstemming is met het beginsel van fiscale neutraliteit, zoals in punt 26 van dit arrest in herinnering is geroepen, aangezien dit beginsel gebiedt dat ten onrechte toegepaste aftrek in elk geval wordt herzien (zie in die zin arrest van
11 april 2018, SEB bankas, C‑532/16, EU:C:2018:228, punt 38
).
51
Voorts staat deze nationale regeling niet in de weg aan de gespreide herziening van de wijzigingen die zich na het eerste gebruik van het goed hebben voorgedaan, zoals is bepaald in artikel 187 van de btw-richtlijn.
52
Uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt immers dat de ondernemer overeenkomstig artikel 13 van de Uitvoeringsbeschikking, na het eerste herzieningsjaar, aan het einde van elk van de negen daarop volgende boekjaren op basis van de voor dat latere boekjaar geldende gegevens moet nagaan of zich wijzigingen hebben voorgedaan in het gebruik van het betrokken investeringsgoed ten opzichte van het eerste herzieningsjaar en dat, indien dat het geval is, deze herziening betrekking heeft op een tiende deel van de btw over de verwerving van dat investeringsgoed die deze ondernemer in rekening is gebracht.
53
In de vierde en laatste plaats moet worden opgemerkt dat aan de conclusie dat de nadere regels voor de herziening van de oorspronkelijk toegepaste aftrek op de datum van de ingebruikneming van het investeringsgoed, wanneer op die datum blijkt dat deze oorspronkelijk toegepaste aftrek hoger was dan die welke de belastingplichtige gerechtigd was toe te passen, gelet op het daadwerkelijke gebruik van dat goed, niet onder artikel 187 van de btw-richtlijn vallen, niet wordt afgedaan door de overwegingen in de beschikking van
5 juni 2014, Gmina Międzyzdroje (C‑500/13, EU:C:2014:1750
).
54
Het Hof heeft in die beschikking inderdaad geoordeeld dat artikel 187 van de btw-richtlijn zich verzet tegen een regeling op grond waarvan de aftrek over een periode van minder dan vijf jaar kan worden herzien en dus ook tegen een regeling met een herziening in één keer, zoals die waarop de verzoekster zich beriep in het hoofdgeding in de zaak die tot die beschikking heeft geleid (beschikking van
5 juni 2014, Gmina Międzyzdroje, C‑500/13, EU:C:2014:1750, punt 27
).
55
Zoals de advocaat-generaal in punt 61 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is het Hof evenwel tot deze conclusie gekomen in een andere juridische en feitelijke context dan die welke voortvloeit uit de toepassing van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling. In de zaak die heeft geleid tot de beschikking van
5 juni 2014, Gmina Międzyzdroje, C‑500/13 (EU:C:2014:1750
), was het betrokken investeringsgoed namelijk eerst bestemd voor de uitoefening van een activiteit waarvoor geen recht op btw-aftrek bestond, en vervolgens voor de uitoefening van een activiteit waarvoor dat recht wel bestond. Voorts vond de wijziging in de bestemming van dat goed plaats toen het reeds werd gebruikt voor activiteiten waarvoor geen recht op aftrek bestond (beschikking van
5 juni 2014, Gmina Międzyzdroje, C‑500/13, EU:C:2014:1750, punten 12 en 13
).
56
Dat is echter niet het geval in het hoofdgeding, waarin de bestemming van het betrokken onroerend goed is gewijzigd bij de ingebruikneming ervan.
57
Zoals blijkt uit de punten 51 en 52 van het onderhavige arrest, staat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling bovendien niet in de weg aan de gespreide herziening op basis van de wijzigingen die zich na de ingebruikneming van het goed hebben voorgedaan, zoals is bepaald in artikel 187 van de btw-richtlijn.
58
Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat de artikelen 184 tot en met 187 van de btw-richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling die een herzieningsstelsel voor investeringsgoederen omvat waarbij de herziening over meerdere jaren wordt gespreid en op grond waarvan in de loop van het jaar van de ingebruikneming van het betrokken goed, dat tevens overeenkomt met het eerste jaar van herziening, het totale bedrag van de oorspronkelijk voor dat goed toegepaste aftrek in één keer wordt herzien indien bij de ingebruikneming ervan die oorspronkelijk toegepaste aftrek blijkt af te wijken van de aftrek die de belastingplichtige gerechtigd is toe te passen op basis van het werkelijke gebruik van dat goed.