Home

Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 31 januari 2019

Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 31 januari 2019

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
31 januari 2019

Uitspraak

Beschikking van het Hof (Eerste kamer)

31 januari 2019(*)

"„Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal - Richtlijn 69/335/EEG - Artikelen 4 en 7 - Oprichting van een kapitaalvennootschap - Zegelrecht van kracht op 1 juli 1984 - Nadien afschaffing van dat zegelrecht en vervolgens herinvoering”"

In zaak C‑373/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Administrativo e Fiscal de Penafiel (bestuurs- en belastingrechter Penafiel, Portugal) bij beslissing van 30 mei 2018, ingekomen bij het Hof op 7 juni 2018, in de procedure

Prosa – Produtos e Serviços Agrícolas SA

tegen

Autoridade Tributária e Aduaneira,

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot (rapporteur), kamerpresident, C. Toader, A. Rosas, L. Bay Larsen en M. Safjan, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om te beslissen bij met redenen omklede beschikking, overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof,

de volgende

Beschikking

1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 7, lid 1, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB 1969, L 249, blz. 25), zoals gewijzigd bij richtlijn 85/303/EEG van de Raad van 10 juni 1985 (PB 1985, L 156, blz. 23).

2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Prosa – Produtos e Serviços Agrícolas SA (hierna: „Prosa”) en de Fazenda Pública (schatkist, Portugal) over de betaling van zegelrecht op de akte van oprichting van deze vennootschap.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3 Volgens de eerste overweging van richtlijn 69/335 beoogde deze richtlijn de bevordering van het vrije kapitaalverkeer, een voor de totstandbrenging van de interne markt essentieel geachte fundamentele vrijheid. Met het oog daarop wilde die richtlijn blijkens de zesde tot en met de achtste overweging ervan het op de inbreng in vennootschappen geheven recht in de Europese Unie harmoniseren door te voorzien in een uniform recht op het bijeenbrengen van kapitaal dat binnen de interne markt slechts eenmaal kan worden toegepast, en alle andere indirecte belastingen die dezelfde kenmerken vertonen als dit enige recht af te schaffen.

4 Met het oog daarop bepaalde artikel 1 van richtlijn 69/335:

„De lidstaten heffen een overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 9 geharmoniseerd recht op de inbreng in kapitaalvennootschappen, hierna kapitaalrecht genoemd.”

5 Bij richtlijn 85/303 zijn op een aantal punten substantiële wijzigingen in richtlijn 69/335 doorgevoerd, met name in artikel 4, lid 2, en artikel 7. De tweede en de derde overweging van richtlijn 85/303 luidden als volgt:

  • „Overwegende dat het kapitaalrecht op de hergroepering en ontwikkeling van ondernemingen een ongunstige economische weerslag heeft; dat dit in het bijzonder in de huidige conjunctuurfase het geval is, in welke fase het beslist noodzakelijk is prioriteit te geven aan een heropleving van de investeringen;

  • Overwegende dat met afschaffing van het kapitaalrecht die doeleinden het best worden gediend; dat het verlies aan ontvangsten als gevolg van een dergelijke maatregel voor enige lidstaten evenwel onaanvaardbaar blijkt te zijn; dat de lidstaten derhalve de mogelijkheid moet worden gelaten om alle of een gedeelte van de verrichtingen die binnen het toepassingsgebied van het kapitaalrecht vallen, van dit recht vrij te stellen dan wel daaraan te onderwerpen, met dien verstande dat in een zelfde lidstaat één enkel belastingtarief moet gelden”.

  • 6 Artikel 4, lid 1, onder a) en c), van richtlijn 69/335, zoals gewijzigd bij richtlijn 85/303 (hierna: „richtlijn 69/335”), bepaalde:

    „1.

    Aan het kapitaalrecht zijn de volgende verrichtingen onderworpen:

    1. de oprichting van een kapitaalvennootschap;

    [...]

    1. de vermeerdering van het vennootschappelijk kapitaal van een kapitaalvennootschap door inbreng van zaken van welke aard ook”.

    7 Artikel 7, lid 1, eerste en tweede alinea, en lid 2, van richtlijn 69/335 luidde als volgt:

    „1.

    De lidstaten stellen de verrichtingen die op 1 juli 1984 van het kapitaalrecht waren vrijgesteld of tegen een tarief van ten hoogste 0,50 % werden belast vrij met uitzondering van de in artikel 9 bedoelde verrichtingen.

    Voor de vrijstelling gelden dezelfde voorwaarden als die welke op die datum golden voor de toekenning van de vrijstelling of voor het verlenen van een tarief van ten hoogste 0,50 %.

    [...]

    2.

    De lidstaten mogen ofwel alle andere dan de in lid 1 bedoelde verrichtingen van het kapitaalrecht vrijstellen, ofwel deze aan een uniform tarief van ten hoogste 1 % onderwerpen.”

    8 Richtlijn 85/303 moest uiterlijk op 1 januari 1986 zijn omgezet.

    9 Richtlijn 69/335 is ingetrokken bij richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB 2008, L 46, blz. 11). Deze intrekking dateert evenwel van na de feiten in het hoofdgeding.

    Portugees recht

    10 Artikel 155, onder b), van de Código do Imposto de Selo (wetboek zegelrecht), in de versie die van kracht was op 1 juli 1984, bepaalde dat de oprichting van kapitaalvennootschappen onderworpen was aan zegelrecht tegen een tarief van 1 % van het vennootschappelijk kapitaal.

    11 Bij Lei n.° 150/99 (wet nr. 150/99) van 11 september 1999 tot wijziging van dat wetboek is deze verrichting vrijgesteld van zegelrecht.

    12 Uit hoofde van punt 26.1 van de Tabela Geral do Imposto de Selo (algemene tarieftabel voor het zegelrecht), zoals gewijzigd bij Decreto-Lei n.° 322-B/2001 (wetsbesluit nr. 322-B/2001) van 14 december 2001, in werking getreden op 1 januari 2002, is deze verrichting echter opnieuw aan zegelrecht onderworpen, tegen een tarief van 0,4 %.

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    13 Bij notariële akte van 29 oktober 2004 is Prosa opgericht als naamloze vennootschap met een kapitaal van 50 000 EUR, dat in geld werd volgestort.

    14 Krachtens de in punt 12 van deze beschikking bedoelde regeling moest zij bij die gelegenheid een zegelrecht van 200 EUR betalen.

    15 Prosa heeft de vaststelling van dat zegelrecht aangevochten bij de Tribunal Administrativo e Fiscal de Penafiel (bestuurs- en belastingrechter Penafiel, Portugal) waarbij zij, zakelijk weergegeven, heeft aangevoerd dat deze vaststelling in strijd was met artikel 7, lid 1, van richtlijn 69/335.

    16 Op basis van het arrest van 21 juni 2007, Optimus – Telecomunicações (C‑366/05, EU:C:2007:366 ), voert Prosa meer bepaald aan dat de in die bepaling neergelegde verplichting eraan in de weg staat dat de Portugese Republiek belasting heft op de oprichtingsakte van een kapitaalvennootschap, aangezien de oprichting van een dergelijke vennootschap krachtens de Portugese regeling op 1 juli 1984, de datum waarnaar artikel 7, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 69/335 verwijst, weliswaar niet was vrijgesteld van zegelrecht, maar naderhand wel.

    17 Volgens de Autoridade Tributária e Aduaneira daarentegen zijn de lidstaten ingevolge artikel 7, lid 1, van richtlijn 69/335 slechts verplicht die verrichtingen van kapitaalrecht vrij te stellen die op 1 juli 1984 waren vrijgesteld of werden belast tegen een tarief van ten hoogste 0,5 %. Dat is niet het geval bij de oprichting van een kapitaalvennootschap, waarvoor op 1 juli 1984 zegelrecht verschuldigd was. Derhalve meent hij dat niets de Portugese Republiek belette dat recht opnieuw in te voeren.

    18 De Autoridade Tributária e Aduaneira voegt daaraan toe dat de verrichting die aan de orde was in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 21 juni 2007, Optimus – Telecomunicações (C‑366/05, EU:C:2007:366 ), namelijk een kapitaalvermeerdering, op 1 juli 1984 was vrijgesteld van zegelrecht, maar de oprichting van een kapitaalvennootschap niet. Volgens deze dienst is deze rechtspraak dus niet van toepassing op de feiten van het onderhavige geding.

    19 De Tribunal Administrativo e Fiscal de Penafiel heeft overwogen dat uitlegging van artikel 7, lid 1, van richtlijn 69/335 noodzakelijk is om het geding te beslechten en heeft derhalve de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

  • „Vormt punt 26.1 van de Tabela Geral do Imposto de Selo, zoals gewijzigd bij [...] Decreto-Lei n.° 322-B/2001 van 14 december 2001, voor zover dit punt voorziet in de heffing van zegelrecht in geval van oprichting van een kapitaalvennootschap (waaronder een naamloze vennootschap) waarvan het vennootschappelijk kapitaal in geld is volgestort, een schending van artikel 7, lid 1, van richtlijn [69/335]?”

  • Beantwoording van de prejudiciële vraag

    20 Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof bepaalt dat het Hof, wanneer het antwoord op de prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid of over het antwoord op een dergelijke vraag redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan, in elke stand van het geding op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, bij met redenen omklede beschikking uitspraak kan doen.

    21 Die bepaling dient op de onderhavige zaak te worden toegepast.

    22 Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4, lid 1, onder a), en artikel 7, lid 1, van richtlijn 69/335 zich verzetten tegen een nationale regeling, zoals in het hoofdgeding aan de orde, waarbij een lidstaat opnieuw een zegelrecht heeft ingevoerd op de oprichting van een kapitaalvennootschap, die op 1 juli 1984 aan een zegelrecht was onderworpen, maar nadien daarvan is vrijgesteld.

    23 In casu blijkt uit de prejudiciële vraag dat de oprichting van een kapitaalvennootschap als in het hoofdgeding op 1 juli 1984 krachtens de nationale wettelijke regeling aan een zegelrecht van 1 % was onderworpen. Nadat in de loop van 1991 van dit kapitaalrecht was afgezien, is het met ingang van 1 januari 2002 opnieuw ingevoerd tegen een tarief van 0,40 % bij de regeling waarvan de verenigbaarheid met het recht van de Unie door de nationale rechter in twijfel wordt getrokken.

    24 Zoals blijkt uit de rechtspraak van het Hof strekt richtlijn 69/335 ertoe het kapitaalrecht in te perken of zelfs af te schaffen. De lidstaten die geen afstand hadden gedaan van het kapitaalrecht, konden dat recht slechts handhaven wegens de begrotingsproblemen waarmee zij in geval van afschaffing ervan te kampen zouden krijgen (zie in die zin arrest van 12 juni 2014, Ascendi Beiras Litoral e Alta, Auto Estradas das Beiras Litoral e Alta, C‑377/13, EU:C:2014:1754, punt 49 ).

    25 Het Hof heeft reeds geoordeeld dat de verwijzing naar 1 juli 1984 in artikel 7, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 69/335 voor de lidstaten die de betrokken verrichtingen op die datum aan een kapitaalrecht van meer dan 0,50 % onderwierpen, geen machtiging kan vormen om dat recht opnieuw in te voeren na er eerst van af te hebben gezien. De wetgever van de Unie wilde het kapitaalrecht immers afschaffen. De mogelijkheid dat recht te handhaven was enkel een uitzondering die voortkwam uit de vrees dat de lidstaten aan ontvangsten zouden inboeten. Het verlies aan begrotingsontvangsten kon dus de handhaving van het kapitaalrecht na 1 juli 1984 binnen de in artikel 7, lid 2, van die richtlijn uiteengezette grenzen rechtvaardigen, maar niet de herinvoering van dat recht (arrest van 12 juni 2014, Ascendi Beiras Litoral e Alta, Auto Estradas das Beiras Litoral e Alta, C‑377/13, EU:C:2014:1754, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    26 In de onderhavige zaak onderscheidt de prejudiciële vraag zich van de vraag waarop het Hof heeft geantwoord in het arrest van 12 juni 2014, Ascendi Beiras Litoral e Alta, Auto Estradas das Beiras Litoral e Alta (C‑377/13, EU:C:2014:1754 ), doordat het litigieuze kapitaalrecht niet wordt geheven over de vermeerdering van het vennootschappelijk kapitaal van een kapitaalvennootschap maar op de oprichting van een dergelijke vennootschap, verrichtingen die worden geregeld in respectievelijk punt c) en punt a) van artikel 4, lid 1, van richtlijn 69/335. Een dergelijk verschil kan er niet toe leiden dat het Hof afwijkt van zijn uitlegging in dat arrest.

    27 De verplichtingen voor de lidstaten die voortvloeien uit artikel 7 van richtlijn 69/335, met name de in punt 25 van deze beschikking genoemde verplichting, gelden namelijk voor alle verrichtingen die binnen de werkingssfeer van die richtlijn vallen en derhalve voor alle verrichtingen die onder artikel 4 van die richtlijn vallen (zie arrest van 12 juni 2014, Ascendi Beiras Litoral e Alta, Auto Estradas das Beiras Litoral e Alta, C‑377/13, EU:C:2014:1754, punt 51 ).

    28 Bijgevolg moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 4, lid 1, onder a), en artikel 7, lid 1, van richtlijn 69/335 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling waarbij een lidstaat opnieuw een kapitaalrecht heeft ingevoerd op de oprichting van een kapitaalvennootschap zoals bedoeld in de eerste van die bepalingen, die op 1 juli 1984 aan een dergelijk recht was onderworpen maar nadien daarvan is vrijgesteld.

    Kosten

    29 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

    Artikel 4, lid 1, onder a), en artikel 7, lid 1, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal, zoals gewijzigd bij richtlijn 85/303/EEG van de Raad van 10 juni 1985, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling waarbij een lidstaat opnieuw een kapitaalrecht heeft ingevoerd op de oprichting van een kapitaalvennootschap zoals bedoeld in de eerste van die bepalingen, die op 1 juli 1984 aan een dergelijk recht was onderworpen maar nadien daarvan is vrijgesteld.

    ondertekeningen