Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 9 juli 2020
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 9 juli 2020
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 9 juli 2020
Uitspraak
Arrest van het Hof (Zevende kamer)
9 juli 2020(*)
"„Prejudiciële verwijzing - Douane-unie - Communautair douanewetboek - Artikel 32, lid 1, onder c) - Verordening (EEG) nr. 2454/93 - Artikel 157, lid 2, artikel 158, lid 3, en artikel 160 - Vaststelling van de douanewaarde - Aanpassing - Royalty’s betreffende goederen waarvan de waarde moet worden bepaald - Royalty’s die een voorwaarde voor de verkoop vormen van de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald - Royalty’s die de koper aan zijn moedermaatschappij betaalt als tegenprestatie voor de levering van knowhow die noodzakelijk is voor de vervaardiging van eindproducten - Bij derden gekochte goederen die bestanddelen zijn die moeten worden geïntegreerd in de onder licentie vervaardigde producten”"
In zaak C‑76/19,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Varhoven administrativen sad (hoogste bestuursrechter, Bulgarije) bij beslissing van 25 oktober 2018, ingekomen bij het Hof op 31 januari 2019, in de procedure
Direktor na Teritorialna direktsiya Yugozapadna Agentsiya „Mitnitsi”, voorheen Nachalnik na Mitnitsa Aerogara Sofia,
tegen„Curtis Balkan” EOOD,
HET HOF (Zevende kamer),
samengesteld als volgt: P. G. Xuereb, kamerpresident, T. von Danwitz en A. Kumin (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: P. Pikamäe,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen ingediend door:
-
de Direktor na Teritorialna direktsiya Yugozapadna Agentsiya „Mitnitsi”, voorheen Nachalnik na Mitnitsa Aerogara Sofia, vertegenwoordigd door M. Metodiev als gemachtigde,
-
de Bulgaarse regering, vertegenwoordigd door E. Petranova en L. Zaharieva als gemachtigden,
-
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Jiménez García en M. J. García-Valdecasas Dorrego als gemachtigden,
-
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Kocjan, Y. Marinova en F. Clotuche-Duvieusart als gemachtigden,
-
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 157, lid 2, artikel 158, lid 3, en artikel 160 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1993, L 253, blz. 1). Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Direktor na Teritorialna direktsiya Yugozapadna Agentsiya „Mitnitsi” (directeur van het regiokantoor Zuidwest van de douanedienst, Bulgarije), voorheen Nachalnik na Mitnitsa Aerogara Sofia (directeur van het douanekantoor van de luchthaven Sofia, Bulgarije), en „Curtis Balkan” EOOD over de vraag of royalty’s die laatstbedoelde aan haar moederonderneming heeft betaald in aanmerking moeten worden genomen voor de vaststelling van de douanewaarde van ingevoerde goederen die werden gekocht bij derde leveranciers.Toepasselijke bepalingen
Douanewetboek
Artikel 29, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992, L 302, blz. 1; hierna: „douanewetboek”) bepaalt:Artikel 32 van het douanewetboek luidt als volgt:„De douanewaarde van ingevoerde goederen is de transactiewaarde van die goederen, dat wil zeggen de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap worden verkocht, in voorkomend geval na aanpassing overeenkomstig de artikelen 32 en 33 [...]
[...]”
„1.Voor het vaststellen van de douanewaarde met toepassing van artikel 29 wordt de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoogd met:
[...]
royalty’s en licentierechten met betrekking tot de goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald, die de koper, als voorwaarde voor de verkoop van deze goederen, hetzij direct, hetzij indirect moet betalen, voor zover deze royalty’s en licentierechten niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn begrepen;
[...]
2.Indien met toepassing van dit artikel elementen aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs worden toegevoegd, dient zulks uitsluitend op grond van objectieve en meetbare gegevens te geschieden.
3.Voor de vaststelling van de douanewaarde worden aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs geen elementen toegevoegd, met uitzondering van die welke in dit artikel zijn genoemd.
[...]”
Verordening nr. 2454/93
Volgens artikel 143, lid 1, onder e), van verordening nr. 2454/93 worden personen geacht te zijn verbonden indien een van hen de ander, rechtstreeks of zijdelings, controleert. Artikel 157 van deze verordening bepaalt:Artikel 158 van deze verordening luidt:„1.Voor de toepassing van artikel 32, lid 1, onder c), van het wetboek wordt onder royalty’s en licentierechten onder andere verstaan de betaling voor het gebruik van rechten nopens:
de vervaardiging van ingevoerde goederen (met name octrooien, tekeningen, modellen en knowhow), of
de verkoop voor uitvoer van ingevoerde goederen (met name fabrieks- of handelsmerken, gedeponeerde modellen), of
het gebruik of de wederverkoop van ingevoerde goederen (met name auteursrechten, fabricageprocedés die onafscheidelijk in het ingevoerde goed zijn belichaamd).
2.Onverminderd artikel 32, lid 5, van het wetboek worden bij de vaststelling van de douanewaarde van de ingevoerde goederen met toepassing van artikel 29 van het wetboek, de royalty of het licentierecht slechts aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs toegevoegd, indien de betaling ervan:
op de goederen waarvan de waarde wordt bepaald betrekking heeft, en
voor die goederen een verkoopvoorwaarde vormt.”
Artikel 160 van verordening nr. 2454/93 luidt als volgt:„1.Wanneer de ingevoerde goederen louter een ingrediënt of bestanddeel van in de Gemeenschap vervaardigde goederen zijn, mag aanpassing van de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs slechts geschieden indien de royalty of het licentierecht op die goederen betrekking heeft.
[...]
3.Indien de royalty’s of licentierechten gedeeltelijk op de ingevoerde goederen en gedeeltelijk op andere ingrediënten of bestanddelen die aan de goederen na hun invoer worden toegevoegd of op verrichtingen of diensten na invoer betrekking hebben, worden deze slechts aan de hand van objectieve en meetbare gegevens, overeenkomstig de in bijlage 23 opgenomen noot voor de interpretatie op artikel 32, lid 2, van het wetboek, toegedeeld.”
Artikel 161 van deze verordening bepaalt:„Wanneer de koper een royalty of een licentierecht aan een derde betaalt, worden de in artikel 157, lid 2, bedoelde voorwaarden geacht slechts vervuld te zijn indien de verkoper of een met deze verbonden persoon die betaling van de koper verlangt.”
De in bijlage 23 bij verordening nr. 2454/93 opgenomen noot voor de interpretatie van de douanewaarde bepaalt met betrekking tot artikel 32, lid 2, van het douanewetboek:„Wanneer de wijze waarop het bedrag van een royalty of licentierecht wordt berekend, verband houdt met de prijs van het ingevoerde goed, wordt, behoudens bewijs van het tegendeel, verondersteld dat de betaling van die royalty of dat licentierecht op het goed waarvan de waarde wordt bepaald betrekking heeft.
Wanneer echter het bedrag van een royalty of licentierecht onafhankelijk van de prijs van het ingevoerde goed wordt berekend, kan de betaling van die royalty of dat licentierecht niettemin op het goed waarvan de waarde wordt bepaald betrekking hebben.”
Met betrekking tot artikel 143, lid 1, onder e), van verordening nr. 2454/93 preciseert die interpretatieve noot:„De transactiewaarde kan worden vastgesteld met toepassing van de bepalingen van artikel 32, indien objectieve en meetbare gegevens met betrekking tot de vereiste bijtellingen die moeten worden verricht ingevolge de bepalingen van artikel 29, niet bestaan. Een voorbeeld hiervan is het geval dat een royalty wordt betaald op basis van de prijs bij verkoop in het invoerende land van een liter van een bepaald product, dat werd ingevoerd per kilogram en na de invoer omgezet in een oplossing. Indien de royalty gedeeltelijk gebaseerd is op de ingevoerde goederen en gedeeltelijk op andere factoren die geen betrekking hebben op de ingevoerde goederen (bijvoorbeeld, wanneer ingevoerde goederen met binnenlandse bestanddelen worden vermengd en niet langer afzonderlijk kunnen worden geïdentificeerd of wanneer de royalty niet kan worden onderscheiden van bijzondere financiële regelingen tussen de koper en de verkoper), zou het niet gepast zijn te pogen een bijtelling voor de royalty te doen. Indien evenwel het bedrag van de royalty slechts is gebaseerd op de ingevoerde goederen en zich gemakkelijk laat kwantificeren, kan een bijtelling bij de werkelijk betaalde of te betalen prijs worden gedaan.”
„Een persoon wordt geacht een andere persoon te controleren, indien de eerstgenoemde wettelijk of feitelijk in staat is om ten opzichte van laatstgenoemde dwang of leiding uit te oefenen.”
Commentaren van het Comité Douanewetboek
Commentaar nr. 3 (afdeling douanewaarde) betreffende de opneming van royalty’s en licentierechten in de douanewaarde, zoals die is vastgesteld door het Comité Douanewetboek dat is ingesteld bij artikel 247 bis van dat wetboek (hierna: „Comité Douanewetboek”), bepaalt:Commentaar nr. 11 (afdeling douanewaarde) over de toepassing van artikel 32, lid 1, onder c), van het douanewetboek in verband met royalty’s en licentierechten die overeenkomstig artikel 160 van verordening nr. 2454/93 aan een derde worden betaald, zoals die is vastgesteld door het Comité Douanewetboek, luidt als volgt:„[...]
8.Het is duidelijk dat wanneer de ingevoerde goederen zelf het voorwerp zijn van de licentieovereenkomst (bijvoorbeeld wanneer deze goederen de in licentie vervaardigde producten zijn) de invloed van de royalty’s en licentierechten op de douanewaarde moet worden onderzocht. Dit is echter ook noodzakelijk wanneer de ingevoerde goederen bestanddelen of ingrediënten zijn van het onder licentie staande product of wanneer met de ingevoerde goederen zelf (bijvoorbeeld gespecialiseerde productiemachines of industriële installaties) onder licentie vallende producten worden vervaardigd.
9.Wanneer uit hoofde van een licentieovereenkomst knowhow wordt overgedragen, worden dikwijls ontwerpen, recepten, formules en basisinstructies met betrekking tot het gebruik van het onder licentie staande product meegeleverd. Is dergelijke knowhow op de ingevoerde goederen van toepassing, dan moet worden nagegaan of de daarvoor als royalty’s of licentierechten betaalde bedragen in de douanewaarde moeten worden opgenomen. Sommige licentieovereenkomsten (bijvoorbeeld bij franchising) voorzien echter in het verlenen van bepaalde diensten zoals de opleiding van het personeel van de licentienemer voor de vervaardiging van het onder licentie vallende product of het gebruik van machines of apparatuur. Ook technische bijstand op het gebied van management, administratie, marketing, boekhouding en dergelijke kan hierbij zijn inbegrepen. In dergelijke gevallen worden de voor deze dienstverlening betaalde royalty’s of licentierechten niet in de douanewaarde opgenomen.
[...]
Royalty’s en licentierechten die van toepassing zijn op de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald
11.Voor het antwoord op de vraag of royalty’s betrekking hebben op de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald, is het voornaamste element niet de wijze waarop de royalty is berekend, maar de reden waarom deze wordt betaald, dat wil zeggen hetgeen de licentienemer feitelijk ontvangt in ruil voor het betaalde bedrag [...]. Zo kan bij de invoer van componenten of ingrediënten van het onder licentie vallende product of van productiemachines of apparatuur een op de afzet van het onder licentie vallende product gebaseerde royalty-betaling volledig, ten dele of in het geheel niet gerelateerd zijn aan de ingevoerde goederen.
Royalty’s en licentierechten die worden betaald ingevolge de voorwaarden verbonden aan de verkoop van de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald
12.In dit geval moet een antwoord worden gegeven op de vraag of de verkoper bereid zou zijn de goederen te verkopen indien geen royalty’s of licentierechten worden betaald. Dit kan een expliciete of een impliciete voorwaarde zijn. Meestal is in de licentieovereenkomst bepaald of de betaling van royalty’s of licentierechten een voorwaarde is voor de verkoop van de ingevoerde goederen. Een dergelijke bepaling is evenwel niet essentieel.
13.Wanneer goederen van een bepaalde persoon worden betrokken en aan een andere persoon een royalty of licentierecht moet worden betaald, kan deze betaling in bepaalde omstandigheden niettemin als een voorwaarde van de verkoop van de goederen worden beschouwd (zie artikel 160 van [verordening nr. 2454/93]). [...]”
„[...]
Zelfs indien in het contract tussen koper en verkoper niet uitdrukkelijk is vermeld dat de koper royalty’s moet betalen, kan de betaling van royalty’s een stilzwijgende verkoopvoorwaarde zijn indien de koper de goederen niet van de verkoper kon kopen en de verkoper niet bereid was de goederen aan de koper te verkoper indien de koper geen royalty’s aan de licentiegever betaalt.
[...]
In de context van artikel 160 [van verordening nr. 2454/93] wordt de betaling van royalty’s aan een partij die rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over de fabrikant (wat betekent dat zij verbonden partijen zijn in de zin van artikel 143 [van deze verordening]) beschouwd als een verkoopvoorwaarde. Volgens bijlage 23 [bij deze verordening] [...] [wordt] „[e]en persoon [...] geacht een andere persoon te controleren, indien de eerstgenoemde wettelijk of feitelijk in staat is om ten opzichte van laatstgenoemde dwang of leiding uit te oefenen”.
De volgende elementen moeten in aanmerking worden genomen om te bepalen of er sprake is van zeggenschap:
de licentiegever kiest de fabrikant en verplicht de koper bij deze te kopen;
de licentiegever heeft rechtstreeks een productie-overeenkomst gesloten met de verkoper;
de licentiegever heeft rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap over de fabricage (wat productieplaatsen en/of productiemethodes betreft);
de licentiegever heeft rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap over de logistiek en de verzending van de goederen aan de koper;
de licentiegever bepaalt aan wie de producent de goederen wel of niet mag verkopen;
de licentiegever stelt voorwaarden vast wat de prijs betreft waartegen de fabrikant/verkoper de goederen verkoopt of wat de prijs betreft waartegen de importeur/koper de goederen wederverkoopt;
de licentiegever heeft het recht de boekhouding van de fabrikant of de koper in te zien;
de licentiegever bepaalt de productiemethoden/welke ontwerpen worden gebruikt enz.;
de licentiegever bepaalt waar materialen/onderdelen wel of niet moeten worden aangekocht;
de licentiegever beperkt de door de fabrikant te produceren hoeveelheden;
de licentiegever staat niet toe dat de koper rechtstreeks aankoopt bij de fabrikant maar moet dit doen bij de eigenaar van het handelsmerk (licentiegever) die ook als inkoopagent van de importeur kan optreden;
de fabrikant mag geen concurrerende (niet onder de licentie vallende) producten maken zonder toestemming van de licentiegever;
de geproduceerde goederen zijn specifiek voor de licentiegever (wat betreft het ontwerp/merk);
de licentiegever stelt de kenmerken van de goederen en de te gebruiken technieken vast.
Een combinatie van deze indicatoren, die meer inhouden dat een zuivere kwaliteitscontrole door de licentiegever, wijst erop dat er banden zijn in de zin van artikel 143, lid 1, onder e), van [verordening nr. 2454/93] en dat de betaling van royalty’s een verkoopvoorwaarde is in de zin van artikel 160 van [deze verordening].”
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
Curtis Balkan, een in Bulgarije gevestigde vennootschap, is volledig in handen van Curtis Instruments Inc., een in de Verenigde Staten gevestigde vennootschap (hierna: „Curtis USA”). De rechtsbetrekkingen tussen deze ondernemingen worden met name beheerst door twee overeenkomsten: de eerste werd gesloten op 1 februari 1996 en betreft het gebruiksrecht van een octrooi; de tweede werd gesloten op 26 november 2002 en betreft de levering van managementdiensten. Krachtens de overeenkomst voor het gebruik van het octrooi verkoopt Curtis USA aan Curtis Balkan, tegen standaardprijs, bouwpakketten voor de vervaardiging van brandstofvoorraadindicatoren en voor de vervaardiging van hoogfrequente snelheidsregulateurs op basis van de door Curtis USA gepatenteerde technologie. Curtis Balkan heeft het recht om met gebruikmaking van die onderdelen snelheidsregulateurs voor motoren en bestanddelen voor elektrische wagens te produceren en te verkopen. Zij betaalt voor deze producten een vergoeding voor het gebruiksrecht van het octrooi. Deze vergoeding wordt per kwartaal betaald op basis van de aangegeven kwartaalverkopen van de producten. Volgens een op 1 september 2010 ondertekend addendum aan de overeenkomst ontvangt Curtis USA royalty’s ten belope van 10 % van de nettoverkoopprijs van de door Curtis Balkan verkochte producten waarop de overeenkomst betrekking heeft. Volgens de dienstverleningsovereenkomst verbindt Curtis USA er zich met name toe om voor Curtis Balkan een aantal operationele activiteiten te verrichten – namelijk management, met inbegrip van marketing, reclame, het opstellen van de begroting, financiële verslaggeving, informatiesystemen en personeelszaken – tegen een overeengekomen maandelijkse vergoeding. Bij een controle betreffende de door Curtis Balkan gedane douaneaangiften met betrekking tot de invoer van goederen uit derde landen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 mei 2015 hebben de Bulgaarse douaneautoriteiten vastgesteld dat de ingevoerde goederen, „stukken en componenten”, door Curtis Balkan werden gebruikt voor de vervaardiging van goederen waarvoor deze onderneming krachtens de overeenkomst van 1 februari 1996 royalty’s aan Curtis USA betaalde. Tevens werd vastgesteld dat deze royalty’s niet werden opgenomen in de douanewaarde die voor de ingevoerde goederen werd aangegeven. In deze context zijn door zowel Curtis USA als Curtis Balkan toelichtingen verstrekt, waaruit met name blijkt dat Curtis USA de volledige productieketen controleert, van de onderhandeling en de gecentraliseerde aankoop van de voor de productie benodigde bestanddelen tot de verkoop van de eindproducten. De bestanddelen die in de goederen worden geïntegreerd, zijn vervaardigd volgens door Curtis USA opgelegde specificaties en zijn speciaal ontworpen voor deze goederen. Bovendien kan niet voor een andere leverancier worden gekozen zonder de goedkeuring van Curtis USA. Aan deze laatste hoeven echter geen bestellingen te worden meegedeeld met een maximumwaarde van 100 000 Amerikaanse dollar (USD) (ongeveer 85 000 EUR) en zij hoeft die ook niet goed te keuren. Bij beschikking van 28 april 2016 heeft de directeur van de douane van de luchthaven Sofia de aangegeven douanewaarde voor alle onderzochte douaneaangiften herzien door er de royalty’s in op te nemen die volgens hem verschuldigd waren op grond van artikel 32, lid 1, onder c), van het douanewetboek en artikel 157 van verordening nr. 2454/93, gelezen in samenhang met artikel 158, leden 1 en 3, en artikel 160 van deze verordening. Curtis Balkan heeft tegen deze beschikking administratief beroep ingesteld. Ter ondersteuning van haar beroep heeft deze onderneming brieven van leveranciers overgelegd waarmee zij beoogde aan te tonen dat de prijzen van de goederen die zij bij deze leveranciers bestelde, niet afhankelijk waren van de royalty’s die zij aan Curtis USA betaalde en dat deze laatste de activiteiten van die leveranciers niet kon sturen of beperken. Bij beschikking van 21 juni 2016 heeft de bevoegde douaneautoriteit het administratief beroep van Curtis Balkan verworpen. Curtis Balkan heeft tegen de beschikking van 28 april 2016, zoals bevestigd bij beschikking van 21 juni 2016, beroep ingesteld bij de Administrativen sad Sofia grad (bestuursrechter in eerste aanleg Sofia, Bulgarije). In het kader van deze procedure is op verzoek van deze onderneming een deskundigenonderzoek gelast, waaruit is gebleken dat de waarde van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde douaneaangiften de drempel van 100 000 USD, waarbinnen deze onderneming bij de bestelling van goederen onafhankelijk kan optreden, niet overschreed. Bij beslissing van 8 februari 2018 heeft de Administrativen sad – Sofia grad de beschikking van 28 april 2016, zoals bevestigd bij beschikking van 21 juni 2016, vernietigd omdat niet was voldaan aan de in artikel 157, lid 2, van verordening nr. 2454/93 gestelde voorwaarden om de contractuele waarde van de ingevoerde goederen te verhogen met de waarde van de betaalde royalty’s. Wat de eerste voorwaarde van die bepaling betreft, volgens welke de betaling van de royalty’s betrekking moet hebben op de goederen waarvan de waarde wordt bepaald, heeft deze rechter immers geoordeeld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen niet onder de overeenkomst betreffende het gebruiksrecht van een octrooi vielen. Inzonderheid was niet bewezen dat specifieke productieprocessen of knowhow waarvan Curtis USA de rechten bezit, op onlosmakelijke wijze in deze goederen werden geïntegreerd. Wat de tweede voorwaarde betreft, volgens welke de betaling van royalty’s een voorwaarde voor de verkoop van de ingevoerde goederen moet zijn, was volgens die rechter evenmin bewezen dat de leveranciers van Curtis Balkan hadden geëist dat zij royalty’s aan Curtis USA zou betalen. Meer in het bijzonder werd niet het bewijs geleverd dat er tussen deze laatste onderneming en de leveranciers enige band bestond op grond waarvan kon worden aangenomen dat de eerste onderneming indirect zeggenschap over hen heeft. Bovendien ontkennen deze leveranciers categorisch dat sprake is van een dergelijke band. De directeur van de douane van de luchthaven Sofia heeft tegen de beslissing van de Administrativen sad – Sofia grad beroep in cassatie ingesteld bij de Varhoven administrativen sad (hoogste bestuursrechter, Bulgarije). De directeur van de douane van de luchthaven Sofia betoogt dat er een verband bestaat tussen de royalty’s en de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald, aangezien die goederen bestanddelen zijn die worden gebruikt voor de vervaardiging van de producten die onder de licentie vallen en deze bestanddelen worden gecertificeerd volgens de kwaliteitseisen van de eindproducten. Bovendien vormen de royalty’s een voorwaarde voor de verkoop van de ingevoerde goederen, aangezien bij de keuze van de leveranciers rekening wordt gehouden met de technische eisen waaraan de ingevoerde goederen moeten voldoen en het daarbij gaat om specificaties die door de engineeringafdelingen van het designcentrum van Curtis USA zijn vastgesteld. Aangaande het feit dat de goederen waarvan de waarde moest worden bepaald, werden gekocht van andere leveranciers dan de onderneming waaraan de royalty’s werden betaald, is de directeur van de douane van de luchthaven Sofia van mening dat artikel 160 van verordening nr. 2454/93, dat op die situatie ziet, moet worden toegepast, aangezien Curtis USA de fabrikanten zijdelings controleert. De licentiegever kiest immers de fabrikanten en legt hun specificaties op, zodat hij, rechtstreeks of indirect, daadwerkelijk het productieproces controleert. De directeur van de douane van de luchthaven Sofia wijst er bovendien op dat de royalty’s overeenkomstig artikel 158, leden 1 en 3, van verordening nr. 2454/93 evenredig zijn toegedeeld voor zover de ingevoerde goederen louter bestanddelen zijn die in de eindproducten worden verwerkt en de royalty’s deels betrekking hebben op de ingevoerde goederen en deels op andere, na de invoer ervan aan de goederen toegevoegde bestanddelen, alsook op activiteiten en diensten die na die invoer worden verricht. Curtis Balkan betwist het standpunt van de directeur van de douane van de luchthaven Sofia. De verwijzende rechter herinnert eraan dat hij in soortgelijke zaken als die in het hoofdgeding, waarin dezelfde partijen tegenover elkaar stonden, heeft geoordeeld dat de douaneadministratie de aanpassing correct had verricht, namelijk zoals artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 daarin voorziet. In het bijzonder hoefden volgens hem, in de in die bepaling bedoelde situatie, de voorwaarden van artikel 157, lid 2, van deze verordening niet te worden geverifieerd en was artikel 160 van die verordening in dat geval evenmin relevant. De Varhoven administrativen sad vraagt zich evenwel af welke de juiste uitlegging van verordening nr. 2454/93 is, zodat deze rechterlijke instantie de behandeling van de zaak heeft geschorst en het Hof heeft verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
Dient artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 aldus te worden uitgelegd dat die bepaling een autonome rechtsgrondslag vormt voor de aanpassing van de douanewaarde door optelling van de royalty’s of licentierechten bij de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs, ongeacht de regel van artikel 157 van verordening nr. 2454/93?
Dient artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 aldus te worden uitgelegd dat die bepaling met betrekking tot de aanpassing van de douanewaarde ziet op twee alternatieve situaties: enerzijds de situatie waarin de royalty’s of licentierechten, zoals die in casu, gedeeltelijk betrekking hebben op de ingevoerde goederen en gedeeltelijk op andere bestanddelen die aan de goederen na hun invoer worden toegevoegd, en anderzijds de situatie waarin de royalty’s of licentierechten betrekking hebben op verrichtingen of diensten na invoer?
Dient artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 aldus te worden uitgelegd dat die bepaling met betrekking tot de aanpassing van de douanewaarde ziet op drie situaties: ten eerste de situatie waarin de royalty’s of licentierechten gedeeltelijk betrekking hebben op de ingevoerde goederen en gedeeltelijk op andere bestanddelen die aan de goederen na hun invoer worden toegevoegd; ten tweede de situatie waarin de royalty’s of licentierechten gedeeltelijk betrekking hebben op de ingevoerde goederen en gedeeltelijk op verrichtingen of diensten na invoer; en ten derde de situatie waarin de royalty’s of licentierechten gedeeltelijk betrekking hebben op de ingevoerde goederen en gedeeltelijk op andere bestanddelen die na invoer aan de goederen zijn toegevoegd of op verrichtingen of diensten na invoer?
Dient artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 aldus te worden uitgelegd dat die bepaling een aanpassing van de douanewaarde altijd toestaat indien vaststaat dat de betaalde royalty’s of licentierechten betrekking hebben op verrichtingen of diensten die hebben plaatsgevonden na de invoer van de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald, welke diensten in het onderhavige geval (met de productie en het management verband houdende) diensten betreffen die door de Amerikaanse vennootschap worden verricht ten behoeve van de Bulgaarse vennootschap, ongeacht de vraag of de voorwaarden voor de aanpassing van artikel 157 van verordening nr. 2454/93 zijn vervuld?
Dient artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 aldus te worden uitgelegd dat die bepaling een bijzonder geval van aanpassing van de douanewaarde vormt volgens de regeling en onder de voorwaarden van artikel 157 van verordening nr. 2454/93, waarbij het bijzondere karakter enkel bestaat in het feit dat de royalty of het licentierecht slechts gedeeltelijk betrekking heeft op de goederen waarvan de waarde wordt bepaald, zodat die waarde op passende wijze moet worden toegedeeld?
Dient artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 aldus te worden uitgelegd dat die bepaling ook dan van toepassing is wanneer de koper een vergoeding of een royalty of licentierecht aan een derde betaalt?
Dient de rechter, ingeval de vijfde en de zesde vraag bevestigend worden beantwoord, met betrekking tot de passende toedeling van de royalty’s of licentierechten in de zin van artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 te toetsen of aan beide voorwaarden van artikel 157, lid 2, van deze verordening is voldaan, namelijk dat de royalty of het licentierecht, zij het gedeeltelijk, noodzakelijkerwijs betrekking heeft op de ingevoerde goederen en dat de royalty of het licentierecht een verkoopvoorwaarde voor die goederen vormt en, zo ja, dient bij die toetsing de in artikel 160 vastgelegde regel in aanmerking te worden genomen volgens welke de in artikel 157, lid 2, bedoelde voorwaarden worden geacht vervuld te zijn indien de verkoper of een met deze verbonden persoon betaling van de royalty’s of licentierechten van de koper verlangt?
Kan artikel 160 van verordening nr. 2454/93 ten aanzien van de basisregeling van artikel 157 van verordening nr. 2454/93 alleen worden toegepast indien de royalty’s of licentierechten aan een derde moeten worden betaald en volledig betrekking hebben op de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald, dan wel ook in situaties waarin de royalty’s of licentierechten slechts gedeeltelijk betrekking hebben op de ingevoerde goederen?
Dient artikel 160 van verordening nr. 2454/93 aldus te worden uitgelegd dat het begrip „verbondenheid” tussen licentiegever en verkoper verwijst naar situaties waarin de licentiegever met de koper verbonden is omdat hij rechtstreekse controle over de koper uitoefent die verder gaat dan de kwaliteitscontrole, of moet dat artikel aldus worden uitgelegd dat de hierboven omschreven verbondenheid tussen de licentiegever en de koper niet voldoende is om een (zijdelingse) verbondenheid tussen de licentiegever en de verkoper te veronderstellen, met name wanneer de verkoper betwist dat de prijzen voor de bestellingen van de koper voor de ingevoerde goederen afhankelijk waren van de betaling van de royalty’s of licentierechten en tevens betwist dat de licentiegever in staat is zijn activiteiten operationeel te sturen of te beperken?
Dient artikel 160 van verordening nr. 2454/93 aldus te worden uitgelegd dat een aanpassing van de douanewaarde slechts is toegestaan voor zover beide voorwaarden van artikel 157 van verordening nr. 2454/93 zijn vervuld, namelijk dat de royalty die of het licentierecht dat aan een derde wordt betaald, betrekking heeft op de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald en die betaling voor die goederen een contractueel verplichte verkoopvoorwaarde vormt, en bovendien is voldaan aan de voorwaarde dat de verkoper of een met deze verbonden persoon de betaling van de royalty of het licentierecht van de koper verlangt?
Is voldaan aan het in artikel 157, lid 2, eerste gedachtestreepje, van verordening nr. 2454/93 neergelegde vereiste dat de royalty of het licentierecht betrekking heeft op de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald, wanneer er, zoals in casu, een indirecte band bestaat tussen de royalty of het licentierecht en de ingevoerde goederen indien de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald bestanddelen zijn van het in licentie vervaardigde eindproduct?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Met zijn elf vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 157, lid 2, artikel 158, lid 3, en artikel 160 van verordening nr. 2454/93 aldus moeten worden uitgelegd dat een evenredig deel van het bedrag van de royalty’s die een onderneming aan haar moedermaatschappij betaalt als tegenprestatie voor de levering van knowhow voor de vervaardiging van eindproducten, moet worden toegevoegd aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs voor ingevoerde goederen, in omstandigheden waarin deze goederen, naast andere bestanddelen, bestemd zijn om deel uit te maken van die eindproducten en door de eerste onderneming worden gekocht van andere verkopers dan de moedermaatschappij. Om te beginnen zij eraan herinnerd dat het Unierecht betreffende de vaststelling van de douanewaarde volgens vaste rechtspraak van het Hof een billijk, uniform en neutraal systeem beoogt in te voeren dat het gebruik van willekeurige of fictieve douanewaarden uitsluit. De douanewaarde moet bijgevolg de werkelijke economische waarde van een ingevoerd goed weergeven en dus rekening houden met alle elementen van dat goed die een economische waarde vertegenwoordigen (arrest van 20 juni 2019, Oribalt Rīga, C‑1/18, EU:C:2019:519, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Volgens artikel 29 van het douanewetboek is de douanewaarde van ingevoerde goederen in beginsel de transactiewaarde ervan, dat wil zeggen de voor deze goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs, wanneer zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Europese Unie worden verkocht, na aanpassing evenwel met name overeenkomstig artikel 32 van dit wetboek (zie in die zin arrest van 9 maart 2017, GE Healthcare, C‑173/15, EU:C:2017:195, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Tot de elementen die aan de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs moeten worden toegevoegd om de douanewaarde ervan vast te stellen, behoren – zoals artikel 32, lid 1, onder c), van het douanewetboek preciseert – royalty’s en licentierechten met betrekking tot de goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald, die de koper, als voorwaarde voor de verkoop van deze goederen, hetzij direct hetzij indirect moet betalen, voor zover deze royalty’s en licentierechten niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn begrepen. Volgens artikel 157, lid 1, van verordening nr. 2454/93 verwijst „royalty’s en licentierechten” voor de toepassing van artikel 32, lid 1, onder c), van het douanewetboek bovendien onder andere naar de betaling voor het gebruik van rechten nopens de vervaardiging van ingevoerde goederen, de verkoop voor uitvoer van die goederen of het gebruik of de wederverkoop ervan. Artikel 157, lid 2, van verordening nr. 2454/93 bepaalt vervolgens dat bij de vaststelling van de douanewaarde van de ingevoerde goederen met toepassing van artikel 29 van het douanewetboek, de royalty of het licentierecht slechts aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs wordt toegevoegd indien de betaling ervan betrekking heeft op de goederen waarvan de waarde wordt bepaald en voor die goederen een verkoopvoorwaarde vormt. Hieruit volgt dat voor de met betrekking tot de betaling van royalty’s of licentierechten te verrichten aanpassing die door artikel 32, lid 1, onder c), van het douanewetboek wordt opgelegd, drie voorwaarden cumulatief moeten zijn vervuld, te weten, ten eerste, de royalty’s of de licentierechten mogen niet reeds begrepen zijn in de werkelijk betaalde of te betalen prijs, ten tweede, zij moeten betrekking hebben op de ingevoerde goederen en, ten derde, de koper dient deze royalty’s of deze licentierechten te betalen als voorwaarde voor de verkoop van de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald (arrest van 9 maart 2017, GE Healthcare, C‑173/15, EU:C:2017:195, punt 35 ). In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat Curtis Balkan de in het hoofdgeding aan de orde zijnde royalty’s heeft betaald aan haar moedermaatschappij, Curtis USA, als tegenprestatie voor de levering door deze laatste van knowhow voor de vervaardiging van de producten waarin de ingevoerde goederen werden geïntegreerd. Deze royalty’s moeten dan ook worden beschouwd als betaling voor het gebruik van rechten nopens het gebruik van ingevoerde goederen in de zin van artikel 157, lid 1, derde streepje, van verordening nr. 2454/93, en moeten bijgevolg worden geacht onder „royalty’s en licentierechten” in de zin van artikel 32, lid 1, onder c), van het douanewetboek te vallen. Aangezien vaststaat dat Curtis Balkan deze royalty’s niet heeft opgenomen in de prijs die daadwerkelijk is betaald of moest worden betaald voor de ingevoerde goederen die in het hoofdgeding aan de orde zijn, is bovendien voldaan aan de eerste voorwaarde voor de aanpassing van de douanewaarde zoals deze in punt 39 van het onderhavige arrest is vermeld. Wat de tweede voorwaarde betreft, namelijk dat de royalty’s betrekking moeten hebben op de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald in de zin van artikel 32, lid 1, onder c), van het douanewetboek, zij eraan herinnerd dat artikel 158, lid 1, van verordening nr. 2454/93 bepaalt dat, wanneer de ingevoerde goederen louter een bestanddeel van in de Unie vervaardigde goederen zijn, aanpassing van de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs slechts mag geschieden indien de royalty op die goederen betrekking heeft. Wanneer de wijze waarop het bedrag van een royalty of licentierecht wordt berekend, verband houdt met de prijs van het ingevoerde goed, wordt bovendien volgens artikel 161, eerste lid, van deze verordening, behoudens bewijs van het tegendeel, verondersteld dat de betaling van die royalty of dat licentierecht betrekking heeft op het goed waarvan de waarde wordt bepaald. Artikel 161, tweede alinea, van deze verordening bepaalt evenwel dat wanneer het bedrag van een royalty of licentierecht onafhankelijk van de prijs van het ingevoerde goed wordt berekend, de betaling van die royalty of dat licentierecht niettemin betrekking kan hebben op het goed waarvan de waarde wordt bepaald. Tevens zij eraan herinnerd dat de conclusies van het Comité Douanewetboek weliswaar rechtens niet bindend zijn, maar wel belangrijke instrumenten vormen om ervoor te zorgen dat de douaneautoriteiten van de lidstaten het douanewetboek eenvormig toepassen en als zodanig kunnen worden beschouwd als waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging van dit wetboek (arrest van 9 maart 2017, GE Healthcare, C‑173/15, EU:C:2017:195, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak). In dit verband blijkt uit punt 8 van commentaar nr. 3 (afdeling douanewaarde) betreffende de opneming van royalty’s en licentierechten in de douanewaarde, zoals die is vastgesteld door het Comité Douanewetboek, dat de invloed van de betaling van royalty’s en licentierechten op de douanewaarde niet alleen moet worden onderzocht wanneer de ingevoerde goederen zelf het voorwerp zijn van de licentieovereenkomst, maar ook wanneer de ingevoerde goederen bestanddelen zijn van het onder licentie staande product. Voorts moet volgens punt 9 van deze commentaar, wanneer uit hoofde van een licentieovereenkomst overgedragen knowhow betrekking heeft op de ingevoerde goederen, nagegaan worden of de daarvoor als royalty’s of licentierechten betaalde bedragen in de douanewaarde moeten worden opgenomen. Daarentegen hoeven de royalty’s en licentierechten die worden betaald voor het verlenen van diensten zoals de opleiding van personeel van de licentienemer voor de vervaardiging van het onder licentie vallende product of technische bijstand op gebieden als management, administratie, marketing of boekhouding, niet in de douanewaarde te worden opgenomen. Ten slotte bepaalt punt 11 van deze commentaar dat voor het antwoord op de vraag of royalty’s betrekking hebben op de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald, het voornaamste element niet de wijze is waarop de royalty is berekend maar de reden waarom deze wordt betaald, dat wil zeggen hetgeen de licentienemer feitelijk ontvangt in ruil voor het betaalde bedrag. Zo kan bij de invoer van componenten van het onder licentie vallende product, een op de afzet van dat product gebaseerde royaltybetaling volledig, ten dele of in het geheel niet gerelateerd zijn aan de ingevoerde goederen. Het feit dat bij de berekeningswijze van een royalty of licentierecht geen rekening wordt gehouden met de prijs van het ingevoerde goed maar met de prijs van het eindproduct waarin dat goed werd geïntegreerd, sluit bijgevolg niet uit dat deze royalty of dat licentierecht toch kan worden geacht verband te houden met dat goed. Niettemin kan uit de enkele omstandigheid dat een goed wordt geïntegreerd in een eindproduct niet worden afgeleid dat de royalty’s of licentierechten die volgens een licentieovereenkomst worden betaald als tegenprestatie voor de levering van knowhow voor de vervaardiging van dat eindproduct, betrekking hebben op dat goed. Het is dienaangaande vereist dat er een voldoende nauwe band bestaat tussen deze royalty’s of deze licentierechten enerzijds en het betrokken goed anderzijds. Van een dergelijke band is sprake wanneer de op grond van de licentieovereenkomst geleverde knowhow noodzakelijk is voor de vervaardiging van het ingevoerde goed. Dat dit goed speciaal werd ontworpen om te worden geïntegreerd in het product dat onder licentie staat, zonder dat een ander dienstig gebruik ervan werd overwogen, vormt een aanwijzing daarvoor. Daarentegen kan uit het feit dat de knowhow enkel noodzakelijk is voor de voltooiing van de licentieproducten, worden afgeleid dat er geen voldoende nauwe band bestaat. In casu staat het aan de verwijzende rechter, die als enige bevoegd is om de feiten van het bij hem aanhangige geding te beoordelen, om na te gaan of er een voldoende nauwe band bestaat tussen de knowhow die is verstrekt op grond van de door Curtis Balkan en Curtis USA gesloten licentieovereenkomst en de ingevoerde goederen, en aldus te bepalen of de door Curtis Balkan aan Curtis USA betaalde royalty’s overeenkomstig artikel 32, lid 1, onder c), van het douanewetboek kunnen worden geacht betrekking te hebben op die goederen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met alle relevante elementen, met name de juridische en feitelijke banden tussen de betrokken personen. Hieraan dient te worden toegevoegd dat royalty’s betrekking kunnen hebben op goederen waarvan de waarde moet worden bepaald in de zin van artikel 32, lid 1, onder c), van het douanewetboek, ook al houden deze royalty’s slechts gedeeltelijk verband met die goederen (zie in die zin arrest van 9 maart 2017, GE Healthcare, C‑173/15, EU:C:2017:195, punt 53 en dictum). Zoals blijkt uit artikel 32, lid 2, van het douanewetboek, kunnen toevoegingen van elementen aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs evenwel uitsluitend geschieden op grond van objectieve en meetbare gegevens. Wat de vragen van de verwijzende rechter over de uitlegging van artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 betreft, zij eraan herinnerd dat dit artikel bepaalt dat indien de royalty’s of licentierechten gedeeltelijk betrekking hebben op de ingevoerde goederen en gedeeltelijk op andere ingrediënten of bestanddelen die aan de goederen na hun invoer worden toegevoegd of op verrichtingen of diensten na invoer, zij slechts aan de hand van objectieve en meetbare gegevens worden toegedeeld, overeenkomstig de in bijlage 23 opgenomen noot voor de interpretatie op artikel 32, lid 2, van het douanewetboek. In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 niet kan worden beschouwd als een autonome rechtsgrondslag voor aanpassing van de douanewaarde door het toevoegen van royalty’s of licentierechten aan de werkelijk voor ingevoerde goederen betaalde of te betalen prijs. Artikel 32, lid 3, van het douanewetboek bepaalt immers dat voor de vaststelling van de douanewaarde aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs geen elementen worden toegevoegd, met uitzondering van die welke in dat artikel zijn genoemd. Met betrekking tot royalty’s en licentierechten vormt artikel 32, lid 1, onder c), van het douanewetboek, waarvan de toepassingsvoorwaarden zijn gepreciseerd in de artikelen 157 tot en met 162 van verordening nr. 2454/93, bijgevolg de enige rechtsgrondslag voor het aanpassen van de douanewaarde door royalty’s of licentierechten eraan toe te voegen. Waar artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 bepaalt dat wanneer royalty’s of licentierechten slechts deels op de ingevoerde goederen betrekking hebben, deze slechts aan de hand van objectieve en meetbare gegevens worden toegedeeld, verduidelijkt dit artikel dus louter een voorwaarde die uit artikel 32, lid 3, van het douanewetboek voortvloeit. In de tweede plaats moet artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 aldus worden uitgelegd dat het niet alleen van toepassing is wanneer de royalty’s of licentierechten gedeeltelijk op de ingevoerde goederen en gedeeltelijk op andere ingrediënten of bestanddelen die aan de goederen na hun invoer worden toegevoegd betrekking hebben of wanneer de royalty’s of licentierechten gedeeltelijk op de ingevoerde goederen en gedeeltelijk op verrichtingen of diensten na invoer betrekking hebben, maar ook wanneer de royalty’s of licentierechten gedeeltelijk op de ingevoerde goederen, gedeeltelijk op andere ingrediënten of bestanddelen die aan de goederen na hun invoer worden toegevoegd, alsook op verrichtingen of diensten na invoer betrekking hebben. Zoals in punt 57 van het onderhavige arrest is opgemerkt, bepaalt artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 dat wanneer royalty’s of licentierechten slechts gedeeltelijk op de ingevoerde goederen betrekking hebben, deze slechts aan de hand van objectieve en meetbare gegevens worden toegedeeld. Een uitlegging van deze bepaling volgens welke zij niet zou kunnen worden toegepast op het derde in punt 58 van het onderhavige arrest genoemde geval zou tot gevolg hebben dat wanneer de royalty’s of licentierechten gedeeltelijk op ingevoerde goederen, gedeeltelijk op andere ingrediënten of bestanddelen die aan de goederen na hun invoer worden toegevoegd, alsook op verrichtingen of diensten na invoer betrekking hebben, een passende toedeling zou kunnen worden verricht zonder dat er daarvoor objectieve en meetbare gegevens voorhanden zijn, hetgeen in strijd zou zijn met de in punt 52 van onderhavig arrest in herinnering gebrachte en uit artikel 32, lid 3, van het douanewetboek voortvloeiende vereiste dat indien elementen aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs worden toegevoegd, zulks uitsluitend op grond van objectieve en meetbare gegevens moet geschieden. Wat in de derde plaats de vraag betreft of artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 ook van toepassing is wanneer de koper royalty’s of licentierechten betaalt aan een derde, en dus niet aan de verkoper, volstaat het erop te wijzen dat deze bepaling enkel gewaagt van de betaling van „royalty’s of licentierechten”, zonder te preciseren aan wie die royalty’s of deze licentierechten moeten worden betaald. Wat de derde in punt 39 van het onderhavige arrest genoemde voorwaarde betreft, volgens welke de betaling van de royalty of het licentierecht een voorwaarde moet vormen voor de verkoop van de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald, volgt uit de rechtspraak van het Hof dat aan deze voorwaarde is voldaan wanneer in het kader van de contractuele betrekkingen die zijn overeengekomen tussen de verkoper – of een met hem verbonden persoon – en de koper, de betaling van de royalty of het licentierecht voor de verkoper dermate belangrijk is dat hij zonder deze betaling niet bereid is de goederen te verkopen (zie in die zin arrest van 9 maart 2017, GE Healthcare, C‑173/15, EU:C:2017:195, punt 60 ). In casu was de onderneming waaraan Curtis Balkan royalty’s betaalde, namelijk Curtis USA, a priori een andere onderneming dan de onderneming waarvan zij de goederen in het hoofdgeding kocht. In dit verband bepaalt artikel 160 van verordening nr. 2454/93 dat wanneer de koper een royalty of een licentierecht betaalt aan een derde, de in artikel 157, lid 2, bedoelde voorwaarden slechts worden geacht te zijn vervuld indien de verkoper of een met deze laatste verbonden persoon die betaling van de koper verlangt. Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat artikel 160 van verordening nr. 2454/93 van toepassing kan zijn op een situatie waarin de „derde” aan wie de royalty of het licentierecht moet worden betaald en de met de verkoper „verbonden persoon” één en dezelfde persoon zijn (zie in die zin arrest van 9 maart 2017, GE Healthcare, C‑173/15, EU:C:2017:195, punten 63 tot en met 66 ). Het Hof heeft tevens geoordeeld dat, om vast te stellen of de betaling van een royalty of een licentierecht een voorwaarde is voor de verkoop van de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald in de zin van artikel 32, lid 1, onder c), van het douanewetboek, in een situatie waarin de verkoper van het goed waarvan de waarde moet worden bepaald niet de licentiegever is, uiteindelijk moet worden nagegaan of de met de verkoper verbonden persoon in staat is te verzekeren dat de invoer van de goederen er noodzakelijkerwijs toe leidt dat hem de desbetreffende royalty’s of licentierechten worden betaald (zie in die zin arrest van 9 maart 2017, GE Healthcare, C‑173/15, EU:C:2017:195, punten 67 en 68 ). Artikel 143, lid 1, onder e), van verordening nr. 2454/93 bepaalt dat personen worden geacht te zijn verbonden indien een van hen de ander, rechtstreeks of zijdelings, controleert. De in bijlage 23 bij deze verordening opgenomen notitie voor de interpretatie van die bepaling op het gebied van de douanewaarde preciseert in dit verband dat een persoon wordt geacht een andere persoon te controleren, indien de eerstgenoemde wettelijk of feitelijk in staat is om ten opzichte van laatstgenoemde dwang of leiding uit te oefenen. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit het geval was voor de betrekkingen tussen Curtis USA en de verkopers van de goederen die in het hoofdgeding aan de orde zijn. Daarbij moet rekening worden gehouden met de indicatoren die in de in punt 13 van onderhavig arrest aangehaalde commentaar nr. 11 (afdeling douanewaarde) over de toepassing van artikel 32, lid 1, onder c), van het douanewetboek zijn opgesomd in verband met royalty’s en licentierechten die overeenkomstig artikel 160 van verordening nr. 2454/93 worden betaald aan een derde. De door de verwijzende rechter genoemde omstandigheid dat de prijs van de ingevoerde goederen volgens de verklaringen van de verkopers niet afhankelijk was van de betaling van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde royalty’s en dat het niet aan de licentiegever stond om hun activiteiten operationeel te sturen of te beperken, sluit op zich niet uit dat de betaling van die royalty’s een voorwaarde vormde voor de verkoop. De enige doorslaggevende vraag is de vraag of, rekening houdend met alle relevante gegevens, de verkoopovereenkomsten al dan niet zouden zijn gesloten in de gekozen vorm en bijgevolg de goederen al dan niet zouden zijn geleverd zonder deze betaling. Gelet op een en ander dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 32, lid 1, onder c), van het douanewetboek, gelezen in samenhang met artikel 157, lid 2, artikel 158, lid 3, en artikel 160 van verordening nr. 2454/93, aldus moet worden uitgelegd dat een evenredig deel van het bedrag van de royalty’s die een onderneming aan haar moedermaatschappij betaalt als tegenprestatie voor de levering van knowhow voor de vervaardiging van eindproducten, dient te worden toegevoegd aan de voor ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs, in omstandigheden waarin deze goederen, naast andere bestanddelen, bestemd zijn om deel uit te maken van die eindproducten en door de eerste onderneming worden gekocht bij verkopers die losstaan van de moedermaatschappij, wanneer-
de royalty’s niet werden opgenomen in de prijs die daadwerkelijk is betaald of moet worden betaald voor deze goederen;
-
de royalty’s betrekking hebben op de ingevoerde goederen, wat veronderstelt dat er een voldoende nauwe band bestaat tussen de royalty’s en deze goederen;
-
de betaling van de royalty’s een voorwaarde is voor de verkoop van die goederen, zodat zonder deze betaling de verkoopovereenkomsten betreffende de ingevoerde goederen niet zouden zijn gesloten en deze goederen niet zouden zijn geleverd, en
-
de royalty’s op passende wijze kunnen worden toegedeeld aan de hand van objectieve en meetbare gegevens,
hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan, rekening houdend met alle relevante gegevens, met name de juridische en feitelijke verhoudingen tussen de koper, de respectieve verkopers en de licentiegever.
Kosten
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.Artikel 32, lid 1, onder c), van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, gelezen in samenhang met artikel 157, lid 2, artikel 158, lid 3, en artikel 160 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, moet aldus worden uitgelegd dat een evenredig deel van het bedrag van de royalty’s die een onderneming aan haar moedermaatschappij betaalt als tegenprestatie voor de levering van knowhow voor de vervaardiging van eindproducten, dient te worden toegevoegd aan de voor ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs, in omstandigheden waarin deze goederen, naast andere bestanddelen, bestemd zijn om deel uit te maken van die eindproducten en door de eerste onderneming worden gekocht bij verkopers die losstaan van de moedermaatschappij, wanneer
-
de royalty’s niet werden opgenomen in de prijs die daadwerkelijk is betaald of moet worden betaald voor deze goederen;
-
de royalty’s betrekking hebben op de ingevoerde goederen, wat veronderstelt dat er een voldoende nauwe band bestaat tussen de royalty’s en deze goederen;
-
de betaling van de royalty’s een voorwaarde is voor de verkoop van die goederen, zodat zonder deze betaling de verkoopovereenkomsten betreffende de ingevoerde goederen niet zouden zijn gesloten en deze goederen niet zouden zijn geleverd, en
-
de royalty’s op passende wijze kunnen worden toegedeeld aan de hand van objectieve en meetbare gegevens,
hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan, rekening houdend met alle relevante gegevens, met name de juridische en feitelijke verhoudingen tussen de koper, de respectieve verkopers en de licentiegever.
ondertekeningen