Eerste vraag
19
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het begrip „school- of universitair onderwijs” in de zin van artikel 132, lid 1, onder i) en j), van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat het ook betrekking heeft op zwemonderwijs dat door een zwemschool wordt gegeven.
20
Artikel 132 van richtlijn 2006/112 voorziet in vrijstellingen die, zoals blijkt uit het opschrift van het hoofdstuk waar dit artikel onder valt, tot doel hebben bepaalde activiteiten van algemeen belang te bevorderen. Deze vrijstellingen betreffen evenwel niet alle activiteiten van algemeen belang, maar enkel die welke vallen onder de opsomming en nauwkeurige omschrijving in de richtlijn (arresten van
4 mei 2017, Brockenhurst College, C‑699/15, EU:C:2017:344, punt 22
en aldaar aangehaalde rechtspraak, en
14 maart 2019, A & G Fahrschul-Akademie, C‑449/17, EU:C:2019:202, punt 17
).
21
Volgens de rechtspraak van het Hof vormen die vrijstellingen autonome begrippen van Unierecht die tot doel hebben verschillen in de toepassing van het btw-stelsel tussen de lidstaten te voorkomen (arresten van
26 oktober 2017, The English Bridge Union, C‑90/16, EU:C:2017:814, punt 17
en aldaar aangehaalde rechtspraak, en
14 maart 2019, A & G Fahrschul-Akademie, C‑449/17, EU:C:2019:202, punt 18
).
22
Het Hof heeft reeds geoordeeld dat de bewoordingen waarmee de in artikel 132 van richtlijn 2006/112 bedoelde vrijstellingen zijn omschreven, strikt moeten worden uitgelegd, daar die vrijstellingen afwijkingen zijn van het uit artikel 2 van deze richtlijn voortvloeiende algemene beginsel dat btw wordt geheven over elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht. Dit beginsel van strikte uitlegging betekent echter niet dat de bewoordingen die ter omschrijving van de vrijstellingen van artikel 132 zijn gebruikt, moeten worden uitgelegd op een wijze waardoor zij geen effect meer sorteren (arresten van
4 mei 2017, Brockenhurst College, C‑699/15, EU:C:2017:344, punt 23
en aldaar aangehaalde rechtspraak, en
14 maart 2019, A & G Fahrschul-Akademie, C‑449/17, EU:C:2019:202, punt 19
).
23
Opgemerkt zij dat artikel 132, lid 1, onder i) en j), van richtlijn 2006/112 geen definitie van het begrip „school- of universitair onderwijs” bevat.
24
Het Hof heeft echter overwogen dat de overdracht van kennis en vaardigheden tussen docent en studenten een bijzonder belangrijk element van de onderwijsactiviteit is (arresten van
14 juni 2007, Horizon College, C‑434/05, EU:C:2007:343, punt 18
, en
14 maart 2019, A & G Fahrschul-Akademie, C‑449/17, EU:C:2019:202, punt 21
).
25
Voorts heeft het Hof gepreciseerd dat het begrip „school- en universitair onderwijs” in de zin van richtlijn 2006/112 zich niet alleen beperkt tot onderwijs dat leidt tot een examen ter verkrijging van een kwalificatie of waardoor een opleiding kan worden verkregen met het oog op de uitoefening van een beroepsactiviteit, maar ook andere activiteiten omvat waarin aan scholen of universiteiten wordt lesgegeven teneinde de kennis en de vaardigheden van leerlingen of studenten te ontwikkelen, op voorwaarde dat deze activiteiten niet een louter recreatief karakter hebben (arrest van
28 januari 2010, Eulitz, C‑473/08, EU:C:2010:47, punt 29
en aldaar aangehaalde rechtspraak, en
14 maart 2019, A & G Fahrschul-Akademie, C‑449/17, EU:C:2019:202, punten 22 en 23
).
26
Het begrip „school- of universitair onderwijs” in de zin van artikel 132, lid 1, onder i) en j), van richtlijn 2006/112, omvat dus activiteiten die zich onderscheiden wegens zowel hun aard als het kader waarin de uitoefening ervan plaatsvindt (zie in die zin arresten van
14 juni 2007, Horizon College, C‑434/05, EU:C:2007:343, punt 20
, en
14 maart 2019, A & G Fahrschul-Akademie, C‑449/17, EU:C:2019:202, punt 24
).
27
Hieruit volgt dat de wetgever van de Unie met dit begrip een bepaald soort onderwijssysteem heeft willen aanduiden dat alle lidstaten gemeen hebben, ongeacht de eigen kenmerken van elk nationaal stelsel (arrest van
14 maart 2019, A & G Fahrschul-Akademie, C‑449/17, EU:C:2019:202, punt 25
).
28
Het begrip „school- of universitair onderwijs” verwijst voor de btw-regeling dus algemeen naar een geïntegreerd stelsel van overdracht van kennis en vaardigheden op het gebied van een brede en diverse reeks van onderwerpen, alsmede naar de verdieping en de ontwikkeling van die kennis en vaardigheden door de leerlingen en studenten naarmate zij vorderen en zich specialiseren binnen de verschillende niveaus van dit stelsel (arrest van
14 maart 2019, A & G Fahrschul-Akademie, C‑449/17, EU:C:2019:202, punt 26
).
29
In het licht van deze overwegingen moet worden onderzocht of het zwemonderwijs dat wordt gegeven door een zwemschool als die in het hoofdgeding, kan vallen onder het begrip „school- en universitair onderwijs” in de zin van artikel 132, lid 1, onder i) en j), van richtlijn 2006/112.
30
In casu benadrukt de verwijzende rechter dat er duidelijk een algemeen belang bestaat bij zwemonderwijs, op grond waarvan dit onderwijs voor de toepassing van de vrijstelling van artikel 132, lid 1, van richtlijn 2006/112 kan worden onderscheiden van ander onderwijs, zoals het door een autorijschool gegeven rijonderricht, dat aan de orde was in de zaak die heeft geleid tot het arrest van
14 maart 2019, A & G Fahrschul-Akademie (C‑449/17, EU:C:2019:202
).
31
Er zij echter op gewezen dat ofschoon door een zwemschool gegeven zwemonderwijs als aan de orde in het hoofdgeding onmiskenbaar belangrijk is en een doelstelling van algemeen belang nastreeft, het niettemin gespecialiseerd onderwijs vormt dat op ad-hocbasis wordt gegeven, wat op zich niet gelijkstaat aan de overdracht van kennis en vaardigheden op het gebied van een brede en diverse reeks van onderwerpen, noch aan de verdieping en de ontwikkeling van die kennis en vaardigheden, hetgeen kenmerkend is voor school- of universitair onderwijs (zie naar analogie arrest van
14 maart 2019, A & G Fahrschul-Akademie, C‑449/17, EU:C:2019:202, punt 29
, en beschikking van
7 oktober 2019, Finanzamt Hamburg-Barmbek-Uhlenhorst, C‑47/19, niet gepubliceerd, EU:C:2019:840, punt 33
).
32
Hoewel het belang van de in het kader van rij- of vaaronderricht overgedragen kennis, met name om het hoofd te bieden aan noodsituaties en meer in het algemeen om de veiligheid en de lichamelijke integriteit van personen te waarborgen, niet kan worden ontkend, heeft het Hof in het arrest van
14 maart 2019, A & G Fahrschul-Akademie (C‑449/17, EU:C:2019:202
), en in de beschikking van
7 oktober 2019, Finanzamt Hamburg-Barmbek-Uhlenhorst (C‑47/19, niet gepubliceerd, EU:C:2019:840
), voorts geoordeeld dat rij- of vaaronderricht niet valt onder het begrip „school- en universitair onderwijs” in de zin van artikel 132, lid 1, onder i) en j), van richtlijn 2006/112.
33
Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat het begrip „school- of universitair onderwijs” in de zin van artikel 132, lid 1, onder i) en j), van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat het geen betrekking heeft op het door een zwemschool gegeven zwemonderwijs.