Eerste vraag
28
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 44 van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat ingeval een belastingplichtige die beroepsmatig een niet‑economische activiteit verricht, diensten afneemt ten behoeve van deze niet-economische activiteit, deze diensten moeten worden geacht te zijn verricht voor die belastingplichtige „als zodanig handelend” in de zin van dit artikel.
29
Zoals blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing, hebben de vragen die de verwijzende rechter met het oog op de beslechting van het bij hem aanhangige geding heeft gesteld, uitsluitend betrekking op het aspect van het gemeenschappelijke btw-stelsel dat ziet op de vaststelling van de plaats van een dienst. In dit verband blijkt uit artikel 44 dat de plaats van een dienst die wordt verricht voor een als zodanig handelende belastingplichtige, in beginsel de plaats is waar deze belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd.
30
Opgemerkt zij dat de in artikel 44 van de btw-richtlijn opgenomen voorwaarde dat de belastingplichtige als zodanig handelt, eveneens is opgenomen in artikel 2, lid 1, van deze richtlijn.
31
Dienaangaande blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat voor de toepassing van deze laatste bepaling een belastingplichtige als zodanig handelt wanneer hij handelt ten behoeve van zijn economische activiteit in de zin van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van de btw-richtlijn (zie in die zin arresten van
8 maart 2001, Bakcsi, C‑415/98, EU:C:2001:136, punten 24 en 29
, en
22 maart 2012, Klub, C‑153/11, EU:C:2012:163, punt 40
).
32
Wat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde activiteit betreft – die bestaat in de aankoop en verkoop van aandelen en andere effecten door WTL als trustee, in het kader van het beheer van het vermogen van zijn caritatieve trust – heeft het Hof reeds geoordeeld dat een dergelijke activiteit niet onder het begrip „economische activiteit” in de zin van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van de btw-richtlijn valt (zie naar analogie arrest van
20 juni 1996, Wellcome Trust, C‑155/94, EU:C:1996:243, punt 41
).
33
Derhalve is WTL in het kader van de verrichting van een dergelijke activiteit geen „als zodanig handelende belastingplichtige” in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van die richtlijn.
34
Anders dan WTL stelt, volgt daaruit echter niet noodzakelijkerwijs dat hij evenmin als een „als zodanig handelende belastingplichtige” kan worden aangemerkt voor de toepassing van artikel 44 van de btw‑richtlijn, dat – zoals in punt 29 van het onderhavige arrest is vastgesteld – enkel bepaalt dat de plaats waar een dienst voor een als zodanig handelende belastingplichtige wordt verricht in beginsel de plaats is waar de zetel van de bedrijfsuitoefening van die belastingplichtige zich bevindt.
35
Hoewel de begrippen die worden gebruikt in handelingen ter zake van eenzelfde materie, gelet op de vereisten van eenheid en samenhang van de rechtsorde van de Unie, dezelfde betekenis moeten hebben, is dat namelijk niet het geval wanneer de Uniewetgever een andere wil kenbaar heeft gemaakt (zie in die zin arrest van
15 september 2016, Landkreis Potsdam-Mittelmark, C‑400/15, EU:C:2016:687, punt 37
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
36
Uit artikel 43 van de btw-richtlijn vloeit voort dat de Uniewetgever aan de uitdrukking „als zodanig handelende belastingplichtige” in de zin van artikel 44 van deze richtlijn een andere betekenis heeft willen geven dan die welke in artikel 2, lid 1, van die richtlijn aan deze uitdrukking toekomt.
37
In dit verband dient erop te worden gewezen dat artikel 43, punt 1, van de btw-richtlijn specifiek bepaalt dat voor de toepassing van de regels betreffende de plaats van een dienst een belastingplichtige die zowel belastbare diensten in de zin van artikel 2, lid 1, van deze richtlijn verricht als werkzaamheden „die niet als belastbare diensten in de zin van [voormelde bepaling] worden beschouwd, met betrekking tot alle voor hem verrichte diensten als belastingplichtige [wordt] aangemerkt”. De Uniewetgever heeft in artikel 43, punt 1, dus, uitsluitend met het oog op de toepassing van de regels inzake de plaats van een dienst, een ruime en afwijkende definitie van het begrip „belastingplichtige” opgenomen.
38
In het licht van artikel 43, punt 1, van de btw-richtlijn kan een belastingplichtige dus als zodanig handelen in de zin van artikel 44 van deze richtlijn, zelfs wanneer hij handelt ten behoeve van zijn niet‑economische activiteiten.
39
Een aan de artikelen 43 en 44 van de btw-richtlijn gegeven uitlegging kan evenwel niet leiden tot een situatie waarin entiteiten die belastingplichtige zijn in de zin van artikel 43, punt 1, van deze richtlijn en ten behoeve waarvan diensten worden verricht, steeds moeten worden geacht als zodanig te handelen.
40
In herinnering dient namelijk te worden gebracht dat een belastingplichtige die een handeling voor privédoeleinden verricht, niet handelt als belastingplichtige in de zin van artikel 2, lid 1, van de btw‑richtlijn (zie in die zin arrest van
9 juli 2015, Trgovina Prizma, C‑331/14, EU:C:2015:456, punt 18
en aldaar aangehaalde rechtspraak). Daarbij komt dat in het kader van de opzet van het gemeenschappelijke btw-stelsel, het onderscheid tussen economische en niet-economische activiteiten wordt gemaakt aan de hand van andere criteria dan die welke als uitgangspunt dienen voor het onderscheid tussen beroepsmatig gebruik en gebruik voor andere dan bedrijfsdoeleinden, namelijk privédoeleinden (arrest van
15 september 2016, Landkreis Potsdam-Mittelmark, C‑400/15, EU:C:2016:687, punt 32
).
41
Gelet op het afwijkende karakter van het begrip „als zodanig handelende belastingplichtige” in de zin van artikel 44 van de btw‑richtlijn, kan de omstandigheid dat een belastingplichtige die niet ten behoeve van zijn bedrijfsuitoefening handelt alleen voor de toepassing van dat artikel moet worden beschouwd als een als zodanig handelende belastingplichtige, er dan ook niet toe leiden dat deze belastingplichtige nog binnen de werkingssfeer van dat artikel valt wanneer hij niet alleen ten behoeve zijn niet-economische activiteiten handelt, maar ook, niet beroepsmatig, voor met name privédoeleinden.
42
Derhalve dient voor de toepassing van artikel 44 van de btw-richtlijn te worden gepreciseerd dat de belastingplichtige als zodanig handelt met betrekking tot zijn niet-economische activiteiten, voor zover deze beroepsmatig worden uitgeoefend.
43
In casu staat het vast dat – zoals blijkt uit de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens – de door WTL verrichte niet-economische activiteit die bestaat in de aankoop en verkoop van aandelen en andere effecten in het kader van het beheer, als trustee, van het vermogen van Wellcome Trust, een beroepsactiviteit en geen privéactiviteit is en dat de beleggingsbeheersdiensten uitsluitend met het oog op deze beroepsactiviteit voor WTL worden verricht door een buiten de Unie gevestigde persoon.
44
Een dergelijke uitlegging vindt steun in de normatieve context van artikel 44 van de btw-richtlijn. In de eerste plaats zij opgemerkt dat in overweging 4 van richtlijn 2008/8 met name te lezen staat dat bij voor belastingplichtigen verrichte diensten de algemene regel inzake de plaats van een dienst moet worden gebaseerd op de plaats waar de afnemer gevestigd is en dat belastingplichtigen die ook niet-belastbare activiteiten verrichten, voor alle voor hen verrichte diensten als belastingplichtige moeten worden behandeld. Uit de laatste zin van overweging 4 blijkt echter dat de bepalingen ter uitvoering van deze gebruikelijke voorschriften niet gelden voor diensten die door een belastingplichtige worden afgenomen voor persoonlijk gebruik door hemzelf of door zijn personeel.
45
In de tweede plaats zij erop gewezen dat volgens overweging 19 van de uitvoeringsverordening „dient te worden verduidelijkt dat, indien diensten aan een belastingplichtige voor zijn privédoeleinden, met inbegrip van gebruik door het personeel van de afnemer, worden verstrekt, deze belastingplichtige niet geacht wordt als belastingplichtige te handelen”. Eveneens in die zin bepaalt artikel 19, eerste alinea, van die uitvoeringsverordening dat „[v]oor de toepassing van de regels inzake de plaats van een dienst opgenomen in de artikelen 44 en 45 van [de btw-richtlijn] een belastingplichtige, of een als een belastingplichtige te beschouwen niet-belastingplichtige rechtspersoon, die uitsluitend voor privégebruik, inclusief privégebruik van zijn personeel, diensten afneemt als een niet-belastingplichtige [wordt] aangemerkt”.
46
Bijgevolg moet worden geoordeeld dat ingeval een belastingplichtige die een niet-economische activiteit verricht, diensten afneemt ten behoeve van deze niet-economische activiteit, deze diensten worden verricht voor die als zodanig handelende belastingplichtige in de zin van artikel 44 van de btw-richtlijn, met uitzondering van diensten voor privégebruik van de belastingplichtige of van zijn personeel.
47
In dit verband moet het argument inzake het gelijkheidsbeginsel dat door WTL is aangevoerd om die uitlegging te bestrijden, van de hand worden gewezen.
48
Het Hof heeft geoordeeld dat een trustee die zich in een situatie als die van WTL bevindt, uit het oogpunt van artikel 9 van de btw-richtlijn moet worden geacht zich te beperken tot het beheer van een beleggingsportefeuille op dezelfde wijze als een particuliere belegger (zie naar analogie arrest van
20 juni 1996, Wellcome Trust, C‑155/94, EU:C:1996:243, punt 36
).
49
Uit het feit dat WTL met het beheer van een beleggingsportefeuille activiteiten verricht die soortgelijk zijn aan door een particuliere belegger verrichte activiteiten, kan evenwel niet worden afgeleid dat WTL deze activiteiten privé verricht.
50
Zoals uit punt 43 van het onderhavige arrest blijkt, is deze niet‑economische activiteit van WTL immers geen privéactiviteit, zodat zijn situatie niet vergelijkbaar is met die van personen die uitsluitend diensten afnemen voor persoonlijk gebruik door henzelf of door hun personeel. Anders dan die personen valt WTL als belastingplichtige onder het gemeenschappelijke btw-stelsel.
51
Gelet op een en ander dient op de eerste prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 44 van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat ingeval een belastingplichtige die beroepsmatig een niet‑economische activiteit verricht, diensten afneemt ten behoeve van deze niet-economische activiteit, deze diensten moeten worden geacht te zijn verricht voor die belastingplichtige „als zodanig handelend” in de zin van dit artikel.