Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 20 mei 2021
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 20 mei 2021
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 20 mei 2021
Uitspraak
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 20 mei 2021 –
BTA Baltic Insurance Company
(Zaak C‑230/20)(1)
"„Prejudiciële verwijzing - Verordening (EEG) nr. 2913/92 - Communautair douanewetboek - Artikel 195 - Artikel 232, lid 1, onder a) - Artikel 221, lid 3 - Gemeenschappelijk douanetarief - Invordering van het bedrag van de douaneschuld - Mededeling van het bedrag aan rechten aan de schuldenaar - Verjaringstermijn - Beroep op de gestelde zekerheid tegen de borg - Gedwongen tenuitvoerlegging met het oog op de betaling - Redelijke termijn”"
1. Douane-unieOntstaan en invordering van een douaneschuldGarantie van het bedrag van de douaneschuldMededeling aan de schuldenaar van het bedrag van de rechten binnen een termijn van drie jaar vanaf de datum waarop de douaneschuld is ontstaanBegrip schuldenaarBorg als garantie van het bedrag van de douaneschuldDaarvan uitgeslotenVerjaringstermijnToepasselijkheidGeen
(Verordening nr. 2913/92 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1186/2009, art. 195 en art. 221, leden 1 en 3)
(zie punten 35‑38, dictum 1)
2. Douane-unieOntstaan en invordering van een douaneschuldVerplichting voor de lidstaten om zich van de betaling van de rechten te verzekeren met alle middelen die hun krachtens geldende bepalingen ter beschikking staanDraagwijdteGedwongen tenuitvoerleggingBeroep op de gestelde zekerheid tegen de borgDaaronder begrepen
[Verordening nr. 2913/92 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1186/2009, art. 232, lid 1, a), eerste en tweede alinea]
(zie punten 42, 43, dictum 2)
3. Recht van de Europese UnieBeginselenRechtszekerheidOmvangInvordering van een douaneschuldBeroep op de gestelde zekerheid tegen de borgInachtneming van een redelijke verjaringstermijn
(Verordening nr. 2913/92 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1186/2009)
(zie punten 47, 48, dictum 3)
Dictum
-
Artikel 195 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen, moet aldus worden uitgelegd dat de in dat artikel bedoelde borg van een douaneschuld niet kan worden aangemerkt als „schuldenaar” in de zin van artikel 221, lid 3, van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1186/2009, en dat derhalve de in die bepaling vastgestelde verjaringstermijn van drie jaar nadat de douaneschuld is ontstaan, niet op hem kan worden toegepast.
-
Artikel 232, lid 1, onder a), van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1186/2009, moet aldus worden uitgelegd dat de in die bepaling neergelegde verplichting van de lidstaten om zich van de betaling van de rechten te verzekeren met alle middelen die hun krachtens geldende bepalingen ter beschikking staan, niet alleen van toepassing is op de schuldenaar, maar ook op de borg, en dat deze laatste op grond van artikel 232, lid 1, onder a), dus kan worden beschouwd als de persoon tegen wie de gedwongen tenuitvoerlegging is gericht, en die valt onder de regels inzake de tenuitvoerlegging van de lidstaat, met inbegrip van de regels inzake de termijnen.
-
De uit het rechtszekerheidsbeginsel voortvloeiende regel dat een redelijke verjaringstermijn in acht moet worden genomen, dient aldus te worden uitgelegd dat deze van toepassing is op de tegen de borg ingestelde vordering om de invordering van de douaneschuld te waarborgen.