betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Centrale Raad van Beroep (Nederland) bij beslissing van 25 juni 2020, ingekomen bij het Hof op 29 juni 2020, in de procedure
Toepasselijke bepalingen
3
De overwegingen 4 en 45 van verordening nr. 883/2004 luiden:
„(4) Het is noodzakelijk dat de eigen kenmerken van de nationale socialezekerheidswetgevingen worden gerespecteerd en er enkel een coördinatiemethode wordt uitgewerkt.
[...]
(45) Aangezien de doelstelling van het voorgenomen optreden, namelijk coördinerende maatregelen om te waarborgen dat het recht van vrij verkeer van personen daadwerkelijk kan worden uitgeoefend, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen van dit optreden, beter op communautair niveau kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen treffen, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 [EG-Verdrag]. In overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel van dat artikel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen noodzakelijk is voor het bereiken van deze doelstelling”.
4
Artikel 1 van verordening nr. 883/2004, met als opschrift „Definities”, bepaalt:
„Voor de toepassing van deze verordening:
-
worden onder ‚werkzaamheden in loondienst’ verstaan werkzaamheden of daarmee gelijkgestelde situaties die als zodanig worden beschouwd voor de toepassing van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat waar die werkzaamheden worden verricht, of waar die gelijkgestelde situaties zich voordoen;
[...]
-
wordt onder ‚grensarbeider’ verstaan eenieder die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat maar die woont in een andere lidstaat, waarnaar hij in beginsel dagelijks of ten minste eenmaal per week terugkeert;
[...]
[...]
-
wordt onder ‚bevoegd orgaan’ verstaan:
-
het orgaan waarbij de betrokkene is verzekerd op het tijdstip waarop hij om prestaties verzoekt, of
-
het orgaan ten opzichte waarvan de betrokkene aanspraak op prestaties heeft of zou hebben, indien hij of een of meer van zijn gezinsleden zouden wonen in de lidstaat waar dit orgaan zich bevindt, of
-
het door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat aangewezen orgaan,
[...]
-
wordt onder ‚bevoegde lidstaat’ verstaan de lidstaat waar het bevoegde orgaan zich bevindt;
[...]”
5
Artikel 2 van deze verordening, „Personele werkingssfeer”, bepaalt in lid 1:
„Deze verordening is van toepassing op onderdanen van een lidstaat, staatlozen en vluchtelingen, die in een van de lidstaten wonen, en op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, alsmede op hun gezinsleden en hun nabestaanden.”
6
Titel II van die verordening heeft als opschrift „Vaststelling van de toepasselijke wetgeving” en omvat de artikelen 11 tot en met 16.
7
Artikel 11 van verordening nr. 883/2004, „Algemene regels”, bepaalt in lid 2 het volgende:
„Voor de toepassing van deze titel worden de personen die een uitkering ontvangen omdat of als gevolg van het feit dat zij een werkzaamheid uitvoeren in loondienst of een werkzaamheid anders dan in loondienst, beschouwd als personen die die werkzaamheid verrichten. Deze regel geldt niet voor uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of aan nabestaanden, prestaties in verband met arbeidsongevallen en beroepsziekten, of prestaties bij ziekte voor behandeling voor onbepaalde tijd.”
8
Titel III van deze verordening, „Bijzondere bepalingen voor verschillende categorieën uitkeringen”, bevat in hoofdstuk 6, dat de artikelen 61 tot en met 65 bis omvat, de regels inzake werkloosheidsuitkeringen.
9
Artikel 65 van verordening nr. 883/2004, „Werklozen die tijdens het verrichten van hun laatste werkzaamheden in een andere dan de bevoegde lidstaat woonden”, bepaalt in de leden 2 en 5:
„2.De volledig werkloze, die tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde en in die lidstaat blijft wonen of ernaar terugkeert, stelt zich ter beschikking van de arbeidsvoorzieningsdiensten van de lidstaat waar hij woont. Onverminderd de toepassing van artikel 64 mag een volledig werkloze zich daarnaast ter beschikking stellen van de arbeidsvoorzieningsdiensten van de lidstaat waar hij zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, heeft verricht.
Een werkloze die geen grensarbeider is en die niet terugkeert naar de lidstaat van zijn woonplaats, stelt zich ter beschikking van de arbeidsvoorzieningsdiensten van de lidstaat aan de wetgeving waarvan hij het laatst onderworpen was.
[...]
5.
-
De in lid 2, eerste en tweede zin, bedoelde werkloze heeft recht op uitkering volgens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, alsof hij tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst aan die wetgeving onderworpen was. Deze prestaties worden verleend door het orgaan van de woonplaats.
-
Een werknemer die geen grensarbeider is, en aan wie uitkering is verleend voor rekening van het bevoegde orgaan van de lidstaat aan welks wetgeving hij het laatst onderworpen was, heeft echter bij zijn terugkeer naar de lidstaat van de woonplaats, eerst recht op uitkering overeenkomstig artikel 64, waarbij het recht op uitkering krachtens onderdeel a) geschorst wordt, zolang hij recht op uitkering heeft krachtens de wetgeving waaraan hij het laatst onderworpen was.”
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
10
Verzoeker in het hoofdgeding is in 1979 van Turkije naar Nederland verhuisd en heeft daar tot 2015 voor verschillende werkgevers gewerkt.
11
Verzoeker in het hoofdgeding heeft vanaf 2005 met zijn gezin in Duitsland gewoond.
12
Op 1 mei 2015 werd hij in dienst genomen door een werkgever in Duitsland.
13
Op 24 augustus 2015 heeft verzoeker in het hoofdgeding zich ziek gemeld en sindsdien heeft hij zijn werkzaamheden niet meer daadwerkelijk verricht.
14
In eerste instantie werd zijn salaris doorbetaald en vervolgens ontving hij vanaf 14 oktober 2015 in Duitsland een ziekte-uitkering.
15
Op 2 februari 2016 is verzoeker in het hoofdgeding naar zijn broer in Nederland verhuisd en heeft hij zich laten uitschrijven uit het Duitse bevolkingsregister.
16
Op 15 februari 2016 heeft zijn werkgever in Duitsland zijn arbeidsovereenkomst beëindigd.
17
Op 16 februari 2016 heeft verzoeker in het hoofdgeding een operatie ondergaan in een ziekenhuis in Duitsland, waar hij tot 19 februari 2016 heeft verbleven.
18
Op 4 maart 2016 heeft verzoeker in het hoofdgeding zich op het adres van zijn broer ingeschreven in het Nederlandse bevolkingsregister.
19
Op 15 maart 2016 heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen verzoeker in het hoofdgeding en zijn werkgever in Duitsland effect gekregen.
20
Op 4 april 2016 heeft het bevoegde Duitse orgaan verzoeker in het hoofdgeding weer geschikt geacht voor een bij zijn gezondheidstoestand passende functie, en is het derhalve gestopt hem een ziekte-uitkering te verstrekken.
21
Op 22 april 2016 heeft verzoeker in het hoofdgeding bij het Uwv een aanvraag gedaan voor werkloosheidsuitkering met ingang van 4 april 2016.
22
Bij besluit van 7 juli 2016 heeft het Uwv zich onbevoegd verklaard om zich uit te spreken over het recht van verzoeker in het hoofdgeding op een werkloosheidsuitkering.
23
Verzoeker in het hoofdgeding heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, welk bezwaar het Uwv bij beslissing van 14 september 2016 heeft afgewezen. Het Uwv herhaalde het standpunt dat het niet bevoegd is om zich uit te spreken over de aanvraag van een werkloosheidsuitkering door de betrokkene. Volgens hem is de Bondsrepubliek Duitsland als laatste werkland bevoegd, aangezien verzoeker in het hoofdgeding tot 24 augustus 2015 daadwerkelijk in loondienst werkte in Duitsland en geen grensarbeider was.
24
Verzoeker in het hoofdgeding heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de rechtbank Overijssel (Nederland), die dit beroep ongegrond heeft verklaard. Deze rechterlijke instantie heeft geoordeeld dat het Uwv terecht had verklaard dat verzoeker in het hoofdgeding geen grensarbeider was en geen recht had op een werkloosheidsuitkering in Nederland op grond van artikel 65 van verordening nr. 883/2004.
25
De verwijzende rechter, bij wie hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, merkt op dat partijen het niet eens zijn over de vraag of verzoeker in het hoofdgeding op grond van artikel 65, leden 2 en 5, van verordening nr. 883/2004 aanspraak kan maken op een werkloosheidsuitkering in Nederland.
26
Hij wijst er in dit verband op dat verzoeker in het hoofdgeding in Duitsland woonde en werkte en dat hij vanaf 14 oktober 2015 met ziekteverlof was en in Duitsland een ziekte-uitkering ontving tot 4 april 2016, op welke datum hij volledig werkloos is geworden. Aangezien verzoeker in het hoofdgeding op 2 februari 2016 naar Nederland is verhuisd, woonde hij vanaf die datum in een andere dan de bevoegde lidstaat in de zin van artikel 1, onder q) en s), van verordening nr. 883/2004, te weten Duitsland.
27
Volgens de verwijzende rechter doet het hoofdgeding de vraag rijzen of artikel 65, leden 2 en 5, van verordening nr. 883/2004 van toepassing is op een situatie waarin de betrokkene, voordat hij volledig werkloos werd, niet daadwerkelijk werkzaamheden in loondienst verrichtte in de bevoegde lidstaat, maar met ziekteverlof was en uit dien hoofde een door deze lidstaat verstrekte ziekte-uitkering ontving.
28
De verwijzende rechter is van oordeel dat een dergelijke situatie moet worden beschouwd als een rechtssituatie die vergelijkbaar is met het verrichten van werkzaamheden in loondienst, zodat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Hij merkt in dit verband op dat artikel 11 van verordening nr. 883/2004, dat deel uitmaakt van titel II van deze verordening, het ontvangen van een ziekte-uitkering gelijkstelt met het verrichten van arbeid in loondienst, en meent dat deze gelijkstelling moet worden toegepast voor artikel 65, leden 2 en 5, van die verordening. Hij baseert zijn redenering op het feit dat een logische en coherente uitlegging van het begrip „verrichten van werkzaamheden [...] in loondienst” met zich meebrengt dat dit begrip in de bepalingen van de verschillende titels van deze verordening op dezelfde wijze wordt uitgelegd.
29
Voorts voert de verwijzende rechter aan dat de rechtspraak die het Hof heeft ontwikkeld in het kader van artikel 71, lid 1, onder b), ii), van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1) (hierna: „verordening nr. 1408/71”), de voorloper van artikel 65 van verordening nr. 883/2004 (arresten van
27 januari 1994, Maitland Toosey, C‑287/92, EU:C:1994:27, punt 13
, en
29 juni 1995, van Gestel, C‑454/93, EU:C:1995:205, punten 13, 20
en 24), in casu relevant is.
30
Hij brengt in herinnering dat volgens deze rechtspraak de enige relevante factor voor de toepassing van artikel 71, lid 1, onder b), ii), van verordening nr. 1408/71 de omstandigheid is dat de betrokkene in een andere lidstaat woont dan die aan de wetgeving waarvan hij tijdens zijn laatste dienstbetrekking onderworpen was. Bovendien zou het Hof hebben erkend dat deze bepaling van toepassing is op een persoon wiens dienstverband wegens een verlof blijft voortbestaan en die zijn werkzaamheden dus niet daadwerkelijk uitoefent (arrest van
22 september 1988, Bergemann, 236/87, EU:C:1988:443
). De verwijzende rechter leidt hieruit af dat artikel 65 van verordening nr. 883/2004 niet alleen ziet op de daadwerkelijke verrichting van de laatste werkzaamheden in loondienst, maar ook op een situatie waarin de betrokkene niet daadwerkelijk werkzaamheden verricht. Deze rechter is voorts van oordeel dat niet relevant is om welke redenen de betrokkene zijn woonplaats heeft overgebracht naar een andere dan de bevoegde lidstaat.
31
De verwijzende rechter betoogt dat aan deze uitlegging niet kan worden afgedaan door het feit dat het Hof heeft geoordeeld dat artikel 71, lid 1, onder b), ii), van verordening nr. 1408/71 strikt moet worden uitgelegd, onder meer om misbruik te voorkomen (arrest van
17 februari 1977, Di Paolo, 76/76, EU:C:1977:32, punt 13
). Dit zou bovendien in overeenstemming zijn met het doel van deze bepaling om ervoor te zorgen dat migrerende werknemers onder de gunstigste voorwaarden aanspraak kunnen maken op werkloosheidsuitkering (arresten van
22 september 1988, Bergemann, 236/87, EU:C:1988:443, punten 18 en 20
, en
29 juni 1995, Van Gestel, C‑454/93, EU:C:1995:205, punt 20
). De band met de lidstaat van de woonplaats geeft de betrokkene in die lidstaat immers in beginsel de beste kansen op re-integratie in het arbeidsproces.
32
Daar de Centrale Raad van Beroep (Nederland) van mening is dat de bij hem aanhangige zaak vragen doet rijzen die niet zonder redelijke twijfel kunnen worden beantwoord, heeft hij de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
„1) Moet artikel 65, tweede en vijfde lid, van verordening [nr. 883/2004] zo worden uitgelegd dat een volledig werkloze die tijdens het ontvangen van een uitkering als bedoeld in artikel 11, tweede lid van [deze verordening] uit de bevoegde lidstaat, en/of voordat zijn dienstbetrekking is geëindigd, zijn woonplaats heeft overgebracht naar een andere lidstaat, recht heeft op een werkloosheidsuitkering volgens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont?
2) Is hierbij van belang om welke redenen, bijvoorbeeld om gezinsredenen, deze werkloze zijn woonplaats heeft overgebracht naar een andere dan de bevoegde lidstaat?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
33
Meteen dient in herinnering te worden gebracht dat artikel 65, lid 2, van verordening nr. 883/2004 bepaalt dat de volledig werkloze, die tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde en in die lidstaat blijft wonen of ernaar terugkeert, zich ter beschikking stelt van de arbeidsvoorzieningsdiensten van de lidstaat waar hij woont.
34
Artikel 65, lid 5, onder a), van deze verordening preciseert dat de in lid 2, eerste en tweede zin, bedoelde werkloze recht heeft op uitkering volgens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, alsof hij tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, aan die wetgeving onderworpen was. Deze prestaties worden verleend door het orgaan van de woonplaats.
35
In casu blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat de eerste vraag aldus moet worden opgevat dat de verwijzende rechter daarmee in essentie wenst te vernemen of artikel 65, leden 2 en 5, van verordening nr. 883/2004 aldus moet worden uitgelegd dat het van toepassing is op een situatie waarin de betrokkene, voordat hij volledig werkloos werd, in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde en niet daadwerkelijk werkzaamheden in loondienst verrichtte, maar met ziekteverlof was en uit dien hoofde een door deze lidstaat verstrekte ziekte-uitkering ontving.
36
Om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven, is het bijgevolg van belang om te bepalen of de bewoordingen „tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden [...] in loondienst” in artikel 65, leden 2 en 5, van verordening nr. 883/2004 uitsluitend zien op het door de betrokkene daadwerkelijk verrichten van werkzaamheden in loondienst in de bevoegde lidstaat, dan wel ook betrekking hebben op een situatie waarin deze persoon niet daadwerkelijk werkzaamheden in loondienst verricht maar een door die lidstaat verstrekte ziekte-uitkering ontvangt.
37
In dit verband moet worden vastgesteld dat, anders dan de verwijzende rechter en de Tsjechische en de Poolse regering stellen, artikel 65, leden 2 en 5, van verordening nr. 883/2004, dat deel uitmaakt van titel III van deze verordening, niet kan worden uitgelegd in het licht van artikel 11, lid 2, ervan, aangezien uit de in punt 7 van het onderhavige arrest aangehaalde bewoordingen van laatstgenoemde bepaling uitdrukkelijk blijkt dat zij van toepassing is in het kader van titel II van die verordening.
38
De bewoordingen „tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden [...] in loondienst” in artikel 65, leden 2 en 5, van verordening nr. 883/2004, moeten daarentegen worden uitgelegd in het licht van artikel 1, onder a), van deze verordening. In deze bepaling wordt het begrip „werkzaamheden in loondienst” voor de toepassing van deze verordening immers uitgelegd als „werkzaamheden of daarmee gelijkgestelde situaties die als zodanig worden beschouwd voor de toepassing van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat waar die werkzaamheden worden verricht, of waar die gelijkgestelde situaties zich voordoen”.
39
Hieruit volgt dat een situatie waarin de betrokkene in de bevoegde lidstaat niet daadwerkelijk werkzaamheden in loondienst verricht, maar met ziekteverlof is en uit dien hoofde een door die lidstaat verstrekte ziekte‑uitkering ontvangt, kan worden beschouwd als een rechtssituatie die vergelijkbaar is met die van een persoon die werkzaamheden in loondienst verricht en dus binnen de werkingssfeer van artikel 65, leden 2 en 5, van verordening nr. 883/2004 valt, indien het ontvangen van een dergelijke uitkering naar het nationale recht van de bevoegde lidstaat wordt gelijkgesteld met het verrichten van werkzaamheden in loondienst.
40
Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 65, leden 2 en 5, van verordening nr. 883/2004 aldus moet worden uitgelegd dat het van toepassing is op een situatie waarin de betrokkene, voordat hij volledig werkloos werd, in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde en niet daadwerkelijk werkzaamheden in loondienst verrichtte, maar met ziekteverlof was en uit dien hoofde een door de bevoegde lidstaat verstrekte ziekte-uitkering ontving, op voorwaarde evenwel dat het ontvangen van een dergelijke uitkering naar het nationale recht van de bevoegde lidstaat wordt gelijkgesteld met het verrichten van werkzaamheden in loondienst.
Tweede vraag
41
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 65, leden 2 en 5, van verordening nr. 883/2004 aldus moet worden uitgelegd dat voor de toepassing van deze bepaling van belang is om welke redenen, bijvoorbeeld gezinsredenen, de betrokkene zijn woonplaats heeft overgebracht naar een andere dan de bevoegde lidstaat.
42
Opgemerkt zij dat uit de bewoordingen van die bepaling, zoals weergegeven in de punten 33 en 34 van het onderhavige arrest, niet blijkt dat de redenen voor de overbrenging van de woonplaats van de betrokkene van enig belang zijn in dit verband. Verordening nr. 883/2004 heeft immers volgens de overwegingen 4 en 45 ervan tot doel om de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten te coördineren teneinde de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vrij verkeer van personen te waarborgen. Bij die verordening zijn de voorschriften van verordening nr. 1408/71 gemoderniseerd en vereenvoudigd zonder dat de doelstelling van die verordening is gewijzigd (arrest van
21 maart 2018, Klein Schiphorst, C‑551/16, EU:C:2018:200, punt 31
).
43
Uit in het kader van artikel 71 van verordening nr. 1408/71 ontwikkelde vaste rechtspraak, die gelet op het voorgaande kan worden toegepast in de context van artikel 65 van verordening nr. 883/2004 – aangezien die bepaling in de plaats is gekomen van dat artikel 71 –, volgt dat deze bepaling beoogt voor werklozen die in een andere dan de bevoegde lidstaat wonen, de meest gunstige omstandigheden voor het zoeken naar werk te scheppen (arresten van
22 september 1988, Bergemann, 236/87, EU:C:1988:443, punt 18
;
8 juli 1992, Knoch, C‑102/91, EU:C:1992:303, punt 14
, en
29 juni 1995, Van Gestel, C‑454/93, EU:C:1995:205, punt 20
).
44
Indien artikel 65, leden 2 en 5, van verordening nr. 883/2004 derhalve aldus zou moeten worden uitgelegd dat het alleen van toepassing is op personen die om bepaalde redenen, zoals gezinsredenen, hun woonplaats hebben overgebracht, zou dit tot gevolg hebben dat de werkingssfeer van deze bepaling wordt beperkt en dat het derhalve voor de betrokkenen moeilijker wordt om werk te zoeken in de lidstaat van de woonplaats, waar zij worden geacht de meest gunstige omstandigheden voor het zoeken naar werk te hebben, temeer daar er over het algemeen meerdere redenen ten grondslag liggen aan een dergelijke overbrenging. Een dergelijke uitlegging zou dus in strijd zijn met het doel van die bepaling.
45
Bijgevolg moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 65, leden 2 en 5, van verordening nr. 883/2004 aldus moet worden uitgelegd dat voor de toepassing van deze bepaling geen rekening dient te worden gehouden met de redenen, waaronder gezinsredenen, waarom de betrokkene zijn woonplaats heeft overgebracht naar een andere dan de bevoegde lidstaat.
Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 30 september 2021.