betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Kúria (hoogste rechterlijke instantie, Hongarije) bij beslissing van 2 juli 2020, ingekomen bij het Hof op 31 juli 2020, in de procedure
Beantwoording van de prejudiciële vraag
35
Om te beginnen moet worden opgemerkt dat de vraag van de verwijzende rechter met name betrekking heeft op artikel 2, punt 5, van gedelegeerde verordening 2017/565. In dit verband moet worden vastgesteld dat deze gedelegeerde verordening blijkens artikel 1, lid 1, ervan, gelezen in samenhang met artikel 6, lid 4, van richtlijn 2009/65 en artikel 6, lid 6, van richtlijn 2011/61, slechts op icbe-beheermaatschappijen en abi-beheerders van toepassing is voor zover deze maatschappijen en beheerders een vergunning hebben om de in artikel 6, lid 3, van richtlijn 2009/65 respectievelijk artikel 6, lid 4, van richtlijn 2011/61 bedoelde diensten te verrichten.
36
Uit het dossier waarover het Hof beschikt, blijkt echter niet dat HOLD een vergunning voor het verrichten van dergelijke diensten heeft verkregen. Aangezien gedelegeerde verordening 2017/565 niet relevant is voor het voorwerp van het hoofdgeding, hoeft artikel 2, punt 5, van die verordening dus niet te worden uitgelegd.
37
Aldus moet ervan worden uitgegaan dat de verwijzende rechter met zijn vraag in essentie wenst te vernemen of de artikelen 14 tot en met 14 ter van richtlijn 2009/65, artikel 13, lid 1, van richtlijn 2011/61 en de punten 1 en 2 van bijlage II daarbij aldus moeten worden uitgelegd dat de bepalingen over beloningsbeleid en beloningspraktijk van toepassing zijn op dividenden die een vennootschap waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe’s en abi’s, direct of indirect uitkeert aan sommige van haar werknemers – die de functie van algemeen directeur, directeur beleggingen of portfoliobeheerder bekleden – op grond van hun eigendomsrecht op de aandelen van deze vennootschap.
38
Overeenkomstig artikel 14 bis, leden 1 tot en met 3, van richtlijn 2009/65 en artikel 13, lid 1, van richtlijn 2011/61 verplichten de lidstaten beheermaatschappijen respectievelijk beheerders om een beloningsbeleid en ‑praktijk vast te stellen en toe te passen die in overeenstemming zijn met en bijdragen aan een gezond en doeltreffend risicobeheer en die niet aanmoedigen tot het nemen van risico’s die niet te verenigen zijn met het risicoprofiel, het reglement of de statuten van de icbe’s en de abi’s die zij beheren.
39
Wat de personele werkingssfeer van dit beloningsbeleid en deze beloningspraktijk betreft, bepalen artikel 14 bis, lid 3, van richtlijn 2009/65 en artikel 13, lid 1, van richtlijn 2011/61 dat zij van toepassing zijn op die categorieën van medewerkers, met inbegrip van de hogere leidinggevende, risiconemende en controlefuncties en elke werknemer wiens totale beloning binnen dezelfde beloningsschaal valt als die van hogere leidinggevende medewerkers en risiconemende medewerkers, van wie de beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de beheermaatschappij of beheerder of van de door hen beheerde icbe’s of abi’s materieel beïnvloeden.
40
De verwijzende rechter twijfelt er niet aan dat de betrokken werknemers in het kader van het hoofdgeding binnen de personele werkingssfeer van het beloningsbeleid en de beloningspraktijk vallen, als omschreven in artikel 14 bis, lid 3, van richtlijn 2009/65 en artikel 13, lid 1, van richtlijn 2011/61. Hij vraagt zich daarentegen af wat de materiële werkingssfeer van dit beleid en deze praktijk is, en met name of bij de beoordeling of de bepalingen over dat beleid en die praktijk zijn nageleefd, rekening moet worden gehouden met de bedragen die door de vennootschap waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe’s en abi’s, direct of indirect als dividenden aan die werknemers worden uitgekeerd op grond van hun eigendomsrecht op de aandelen van deze vennootschap.
41
Wat de uitlegging van het begrip „beloning” voor de toepassing van de richtlijnen 2009/65 en 2011/61 betreft, dient eraan te worden herinnerd dat de bewoordingen van een Unierechtelijke bepaling die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk verwijst naar het recht van de lidstaten, normaal gesproken in de gehele Europese Unie autonoom en uniform moeten worden uitgelegd [arrest van
22 juni 2021, Latvijas Republikas Saeima (Strafpunten), C‑439/19, EU:C:2021:504, punt 81
en aldaar aangehaalde rechtspraak].
42
Verder moet bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet alleen rekening worden gehouden met haar bewoordingen, maar ook met haar context en met de doelstellingen en het oogmerk van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest van
15 maart 2022, Autorité des marchés financiers, C‑302/20, EU:C:2022:190, punt 63
).
43
De richtlijnen 2009/65 en 2011/61 verplichten icbe-beheermaatschappijen en abi-beheerders weliswaar om een beloningsbeleid en -praktijk vast te stellen en toe te passen, maar bevatten geen enkele verwijzing naar het nationale recht wat de reikwijdte van het begrip „beloning” betreft.
44
Aangaande de bewoordingen van artikel 14 bis, lid 1, van richtlijn 2009/65 en artikel 13, lid 1, van richtlijn 2011/61 moet worden vastgesteld dat het begrip „beloning” daarin niet wordt gedefinieerd. Volgens zijn gewone betekenis verwijst dit begrip evenwel naar een betaling in geld of in natura in ruil voor arbeid of dienstverlening.
45
Artikel 14 bis, lid 2, van richtlijn 2009/65 bepaalt dat het beloningsbeleid en de beloningspraktijk betrekking hebben op vaste en variabele componenten van salarissen en uitkeringen uit hoofde van discretionaire pensioenen. Uit punt 1 van bijlage II bij richtlijn 2011/61 volgt ook dat het totale beloningsbeleid de salarissen en de uitkeringen uit hoofde van discretionaire pensioenen omvat.
46
De vermelding van beide categorieën in de bewoordingen van deze bepalingen sluit echter niet uit dat dit beleid en deze praktijk worden toegepast op andere vormen van betalingen dan salarissen en uitkeringen uit hoofde van discretionaire pensioenen.
47
Wat de context van deze bepalingen betreft, moet worden opgemerkt dat uit artikel 14 ter, lid 3, van richtlijn 2009/65 en punt 2 van bijlage II bij richtlijn 2011/61 volgt dat de beginselen voor het beloningsbeleid van toepassing zijn op respectievelijk alle soorten door de icbe-beheermaatschappij of abi-beheerder uitgekeerde voordelen, op alle rechtstreeks door de icbe of de abi uitgekeerde bedragen, met inbegrip van prestatievergoedingen, en op alle overdrachten van rechten van deelneming of aandelen in de icbe en op lucratieve belangen evenals op alle overdrachten van rechten van deelneming of aandelen in de abi, ten gunste van de categorieën van medewerkers die binnen de personele werkingssfeer van genoemd beleid vallen.
48
Het beloningsbeleid moet derhalve worden toegepast op alle betalingen of andere voordelen die worden uitgekeerd als tegenprestatie voor professionele diensten die zijn verricht door werknemers van icbe-beheermaatschappijen of abi-beheerders die binnen de personele werkingssfeer van dat beleid vallen.
49
Het is duidelijk dat dividenden als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, niet op basis van een dergelijke tegenprestatie worden uitgekeerd, maar op basis van een eigendomsrecht op de aandelen van de vennootschap waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe’s en abi’s.
50
Overeenkomstig artikel 14 ter, lid 1, onder r), van richtlijn 2009/65 en punt 1, onder r), van bijlage II bij richtlijn 2011/61 moet echter worden voorkomen dat de variabele beloningen worden uitgekeerd door middel van vehikels of methoden die het ontwijken van de in deze richtlijnen opgenomen voorschriften faciliteren.
51
Hieruit volgt dat de bepalingen van de richtlijnen 2009/65 en 2011/61 over het beloningsbeleid- en de beloningspraktijk moeten worden toegepast op de betaling van dividenden over aandelen die weliswaar niet de tegenprestatie vormt voor verleende professionele diensten, maar de betrokken werknemers van de icbe-beheermaatschappij of abi-beheerder niettemin kan aanmoedigen om risico’s te nemen die niet te verenigen zijn met het risicoprofiel, het reglement of de statuten van de icbe’s en de abi’s die deze maatschappij of deze beheerder beheren, of die de belangen van deze icbe’s of abi’s en van beleggers daarin aantasten, en aldus het ontwijken van de uit deze bepalingen voortvloeiende voorschriften faciliteert.
52
Zoals de advocaat-generaal in wezen in de punten 34 en 41 van haar conclusie opmerkt, is een dergelijke uitlegging geboden in het licht van de doelstellingen van deze richtlijnen om ten eerste beleggers te beschermen, met name wanneer hun belangen, zowel wat betreft risico als wat betreft beleggingsbeslissingen op de lange termijn, in conflict kunnen komen met die van de beheerders, en ten tweede de stabiliteit van het financiële stelsel te waarborgen.
53
Voorts blijkt uit de overwegingen 1 tot en met 3 van aanbeveling 2009/384 dat een ongepaste beloningscultuur in de financiële sector – die gewoonlijk het streven naar winst op de korte termijn beloonde en medewerkers prikkels gaf om onnodig risicovolle activiteiten te ontplooien die op de korte termijn hogere winsten opleverden maar op de langere termijn de financiële ondernemingen aan hogere potentiële verliezen blootstelden – heeft aangezet tot het nemen van buitensporige risico’s en er aldus aan heeft bijgedragen dat grote financiële ondernemingen omvangrijke verliezen hebben geleden. Overeenkomstig overweging 5 van richtlijn 2014/91 en overweging 26 van richtlijn 2011/61 moet bij de uitvoering van beloningsbeleid en beloningspraktijken in de zin van de richtlijnen 2009/65 en 2011/61 rekening worden gehouden met aanbeveling 2009/384.
54
Zoals in punt 38 van dit arrest in herinnering is gebracht, beogen het beloningsbeleid en de beloningspraktijken die in de richtlijnen 2009/65 en 2011/61 zijn geregeld, in dit verband bij te dragen aan een gezond en effectief risicobeheer en te voorkomen dat het nemen van risico’s wordt aangemoedigd die niet te verenigen zijn met het risicoprofiel, het reglement of de statuten van de icbe’s of de abi’s.
55
Ter verwezenlijking van deze doelstellingen verlangen de richtlijnen 2009/65 en 2011/61, meer bepaald artikel 14 ter, lid 1, onder m), van richtlijn 2009/65 en punt 1, onder m), van bijlage II bij richtlijn 2011/61, dat het beloningsbeleid voorziet in regelingen om de stimulansen te laten aansluiten op de belangen van respectievelijk de beheermaatschappij en de icbe’s die zij beheert of de abi-beheerder en de abi’s die hij beheert, en de beleggers in die icbe’s of abi’s.
56
Zo bepalen allereerst artikel 14 ter, lid 1, onder j), van richtlijn 2009/65 en punt 1, onder j), van bijlage II bij richtlijn 2011/61, zonder een verhouding tussen de vaste en variabele componenten vast te leggen, dat deze „evenwichtig verdeeld” moeten zijn, zodat „het aandeel van de vaste component in het totale verloningspakket [...] groot genoeg [is]”, teneinde geen methode van variabele beloning te bevorderen die het nastreven van kortetermijnprestaties kan aanmoedigen.
57
Vervolgens is in artikel 14 ter, lid 1, onder m), van richtlijn 2009/65 en in punt 1, onder m), van bijlage II bij richtlijn 2011/61 bepaald dat ten minste 50 % van elke variabele beloning in beginsel bestaat uit rechten van deelneming in de betrokken icbe of abi, waarvoor bovendien een passend aanhoudbeleid geldt.
58
Tot slot bepalen artikel 14 ter, lid 1, onder n) en o), van richtlijn 2009/65 en punt 1, onder n) en o), van bijlage II bij richtlijn 2011/61 dat ten minste 40 % van het variabele beloningsbestanddeel pas wordt uitgekeerd na een „periode die aangepast is” en die minstens drie jaar bedraagt, en dat de variabele verloning, en ook het uitgestelde deel ervan, alleen wordt uitgekeerd of definitief wordt verworven als het houdbaar is volgens de financiële situatie van de beheermaatschappij of beheerder als geheel, en billijk is gelet op de prestaties van de bedrijfseenheid, de icbe, de abi en de persoon in kwestie.
59
Zoals de advocaat-generaal in de punten 62 en 63 van haar conclusie opmerkt, beogen deze bepalingen de belangen van de werknemers en die van de beleggers in overeenstemming te brengen en ervoor te zorgen dat de werknemers niet alleen delen in de winst, maar ook worden getroffen door eventuele verliezen in de icbe of abi. Daarenboven moeten deze bepalingen garanderen dat een waardestijging op korte termijn die tijdens de voor beleggers in icbe’s aanbevolen duur van deelneming of tijdens de levenscyclus en het terugbetalingsbeleid van de betrokken abi weer verdampt, geen vervroegd en dus ongerechtvaardigd voordeel oplevert voor de werknemers van de icbe-beheermaatschappij of de abi-beheerder.
60
Om zowel de verwezenlijking van de doelstellingen als de nuttige werking van de richtlijnen 2009/65 en 2011/61 te waarborgen, moeten de in deze richtlijnen opgenomen bepalingen over het beloningsbeleid en de beloningspraktijk toepassing vinden op alle betalingen en voordelen die een icbe-beheermaatschappij of een abi-beheerder uitkeert aan werknemers die binnen de personele werkingssfeer van deze bepalingen vallen, wanneer die betalingen en voordelen – die weliswaar geen beloning voor verstrekte professionele diensten vormen – deze werknemers er toch toe kunnen aanzetten risico’s te nemen als beschreven in punt 51 van dit arrest, en aldus het ontwijken van de uit deze bepalingen voortvloeiende voorschriften kunnen faciliteren.
61
Een dergelijke uitlegging wordt bovendien ondersteund door punt 17 van de richtsnoeren inzake abi-beheerders en punt 15 van de icbe-richtsnoeren, volgens welke dividend en andere, vergelijkbare vormen van uitkeringen die worden gedaan aan vennoten uit hoofde van hun eigenaarschap van een abi-beheerder of een icbe-beheermaatschappij niet door die richtsnoeren worden gereguleerd, tenzij het materiële resultaat van de uitbetaling van dergelijk dividend neerkomt op een omzeiling van de toepasselijke beloningsregels, waarbij het niet relevant is of het al dan niet de bedoeling was deze regels te omzeilen.
62
Hieruit volgt dat wanneer werknemers van een vennootschap waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe’s en abi’s en die binnen de personele werkingssfeer van de in de richtlijnen 2009/65 en 2011/61 opgenomen bepalingen over beloning vallen, direct of indirect dividenden ontvangen van deze vennootschap, moet worden nagegaan of het beleid inzake de uitkering van deze dividenden overeenstemt met het in punt 60 van dit arrest beschreven beleid.
63
Met betrekking tot dividenden die door een vennootschap waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe’s en abi’s worden uitgekeerd aan haar werknemers die aandelen van deze vennootschap bezitten die zijn verworven als belegging en niet als tegenprestatie voor verrichte professionele diensten, moet worden benadrukt dat de enkele omstandigheid dat de winst van deze vennootschap wordt beïnvloed door de winst van de door haar beheerde icbe’s en abi’s, als zodanig niet kan volstaan voor de vaststelling dat deze werknemers er aldus toe zouden worden gebracht om beslissingen te nemen die afbreuk kunnen doen aan een gezond en evenwichtig beheer van deze beleggingsfondsen en aan de belangen van de personen die erin hebben belegd, zoals de advocaat-generaal in de punten 48 en 49 van haar conclusie benadrukt.
64
Wel moet worden onderzocht of er tussen de winst van de icbe’s en de abi’s, de winst van de vennootschap waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe’s en abi’s, en de bedragen die door deze vennootschap aan haar werknemers worden uitgekeerd als dividenden over de aandelen die zij in deze vennootschap bezitten, een band bestaat op grond waarvan deze werknemers er belang bij zouden hebben dat de icbe’s en de abi’s op korte termijn zoveel mogelijk winst behalen.
65
Dit zou met name het geval zijn voor een mechanisme dat erin voorziet dat de vennootschap waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe’s en abi’s een prestatiebeloning ontvangt van de icbe of de abi zodra binnen een bepaalde periode een streefrendement wordt overschreden en deze beloning geheel of gedeeltelijk als dividend door deze vennootschap wordt uitgekeerd aan de betrokken werknemers of aan de door hen gecontroleerde vennootschappen, ongeacht welke resultaten de icbe of de abi na deze periode behaalt, en in het bijzonder ongeacht welke verliezen de icbe of de abi lijdt. Een dergelijk mechanisme zou die werknemers er immers toe kunnen aanzetten om beslissingen als bedoeld in punt 63 van dit arrest te nemen.
66
Het is de taak van de verwijzende rechter om in het hoofdgeding te beoordelen of er sprake is van een band als bedoeld in punt 64 hierboven, en om – meer bepaald in het licht van deze eventuele band, maar ook van de omvang van de deelnemingen die de betrokken werknemers direct of via door hen gecontroleerde vennootschappen aanhouden in het kapitaal van de vennootschap waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe’s en abi’s, de aan deze deelnemingen verbonden stemrechten, het type aandelen dat via deze vennootschap wordt aangehouden, het beleid en het besluitvormingsproces inzake de winstverdeling van die vennootschap, alsmede van het eventueel bescheiden karakter, in verhouding tot de verrichte professionele diensten, van het bedrag van de vaste beloning die deze vennootschap aan deze werknemers betaalt – na te gaan of de werknemers aldus worden aangezet tot het nemen van buitensporige risico’s als bedoeld in punt 51 van dit arrest, hetgeen dan het ontwijken van de in de richtlijnen 2009/65 en 2011/61 opgenomen voorschriften inzake het beloningsbeleid en de beloningspraktijk zou kunnen faciliteren.
67
Indien in het licht van de in het vorige punt genoemde criteria blijkt dat het beleid dat de vennootschap waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe’s of abi’s, hanteert voor de dividenduitkering aan haar werknemers die binnen de personele werkingssfeer van de bepalingen inzake beloning van de richtlijnen 2009/65 en 2011/61 vallen, aanzet tot het nemen van zulke risico’s, moet die uitkering worden onderworpen aan de beginselen voor het beloningsbeleid en de beloningspraktijk, met name de beginselen die in de punten 56 tot en met 58 van dit arrest in herinnering zijn gebracht, met dien verstande dat deze beginselen overeenkomstig overweging 7 van richtlijn 2014/91 kunnen worden toegepast op betalingen van icbe’s aan de vennootschap die hen beheert.
68
Onder verwijzing naar overweging 10 van richtlijn 2014/91 en overweging 28 van richtlijn 2011/61 betoogt HOLD, kort samengevat, dat de hierboven gegeven uitlegging in strijd is met het eigendomsrecht van de aandeelhouders, dat is neergelegd in artikel 17, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).
69
Er zij aan herinnerd dat de bepalingen van het Handvest krachtens artikel 51, lid 1, ervan gericht zijn aan de instellingen, organen en instanties van de Unie met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, alsmede, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen, aan de lidstaten. Derhalve moet ten eerste de uitlegging van de richtlijnen 2009/65 en 2011/61 in overeenstemming zijn met het Handvest. Ten tweede is het Handvest van toepassing op het hoofdgeding, aangezien de nationale autoriteiten het recht van de Unie ten uitvoer brengen in de zin van artikel 51 van het Handvest wanneer zij toezicht uitoefenen op de naleving van de beginselen die zijn neergelegd in de nationale wetgeving tot omzetting van deze richtlijnen, welke het beloningsbeleid en de beloningspraktijk regelen, door een vennootschap waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe’s en abi’s.
70
Dienaangaande zij opgemerkt dat volgens artikel 17, lid 1, van het Handvest eenieder het recht heeft de goederen die hij rechtmatig heeft verkregen, in eigendom te bezitten en te gebruiken alsook over die goederen te beschikken en ze te vermaken. Niemand mag zijn eigendom worden ontnomen, behalve in het algemeen belang, in de gevallen en onder de voorwaarden waarin de wet voorziet en mits het verlies tijdig op billijke wijze wordt vergoed. Het gebruik van de goederen kan bij wet worden geregeld, voor zover het algemeen belang dit vereist.
71
Voorts kunnen overeenkomstig artikel 52, lid 1, van het Handvest beperkingen worden gesteld op de uitoefening van de in het Handvest neergelegde rechten en vrijheden, zoals het eigendomsrecht, mits deze beperkingen bij wet worden gesteld, de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen en, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
72
In de eerste plaats geldt wat betreft de vraag of artikel 17, lid 1, van het Handvest van toepassing is op het recht op eigendom op aandelen en op het recht om de daaraan verbonden dividenden te innen, dat de bij die bepaling verleende bescherming rechten met een vermogenswaarde betreft waaruit vanuit het oogpunt van de betrokken rechtsorde een verworven rechtspositie voortvloeit op basis waarvan deze rechten door en ten gunste van de houder ervan autonoom kunnen worden uitgeoefend (arrest van
5 mei 2022, BPC Lux 2 e.a., C‑83/20, EU:C:2022:346, punt 39
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
73
De aandelen van een vennootschap waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe’s en abi’s, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, hebben een vermogenswaarde en verlenen hun houder een verworven rechtspositie op basis waarvan de eruit voortvloeiende rechten autonoom kunnen worden uitgeoefend. Zij vallen dus binnen de werkingssfeer van artikel 17, lid 1, van het Handvest.
74
In de tweede plaats heeft de uit de punten 41 tot en met 67 hierboven voortvloeiende uitlegging van de richtlijnen 2009/65 en 2011/61 niet tot gevolg dat afbreuk wordt gedaan aan het eigendomsrecht van de betrokken werknemers op aandelen van de vennootschap waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe’s en abi’s waarvoor zij werken, en vormt zij dus geen ontneming van eigendom in de zin van artikel 17, lid 1, tweede volzin, van het Handvest.
75
Niettemin vormt de toepassing, in samenhang met deze uitlegging, van de in punt 67 van dit arrest genoemde beginselen op dividenden uit aandelen een regeling van het gebruik van de goederen in de zin van artikel 17, lid 1, derde volzin, van het Handvest die afbreuk kan doen aan de uitoefening van dit eigendomsrecht en in het bijzonder aan de mogelijkheid voor de betrokken werknemers-aandeelhouders om, met name gelet op de in de punten 57 en 58 van dit arrest genoemde regels inzake inhouding en uitstel van betaling, de vruchten van die eigendom te plukken.
76
In dit verband volgt uit artikel 17, lid 1, derde volzin, juncto artikel 52, lid 1, van het Handvest dat het gebruik van de goederen bij wet kan worden geregeld voor zover dit noodzakelijk is voor het algemeen belang en de in artikel 52, lid 1, van het Handvest gestelde en in punt 71 van dit arrest in herinnering gebrachte voorwaarden in acht worden genomen.
77
In casu vloeien de beperkingen van de rechten van de aandeelhouders die het gevolg zijn van het feit dat een vennootschap waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe’s en abi’s, de beginselen voor het beloningsbeleid en de beloningspraktijk toepast op dividenduitkeringen aan bepaalde van haar werknemers, voort uit de richtlijnen 2009/65 en 2011/61 en uit de nationale wetgeving tot omzetting van die richtlijnen. De beperkingen zijn dus bij wet gesteld in de zin van artikel 52, lid 1, van het Handvest.
78
Aangezien de toepassing van de in de punten 57 en 58 van het onderhavige arrest vermelde regels inzake inhouding en uitstel van betaling geen ontneming van eigendom meebrengt maar, zoals is vastgesteld in de punten 74 en 75 van dit arrest, een regeling van het gebruik van de goederen is, kan zij niet worden geacht het recht op eigendom in zijn kern aan te tasten (zie in die zin arrest van
5 mei 2022, BPC Lux 2 e.a., C‑83/20, EU:C:2022:346, punt 53
).
79
Wat betreft de doelstellingen die worden nagestreefd met de bepalingen van de richtlijnen 2009/65 en 2011/61 over het beloningsbeleid en de beloningspraktijk, en in het bijzonder met die regels inzake inhouding en uitstel, is in punt 52 van het onderhavige arrest vastgesteld dat deze doelstellingen erin bestaan, beleggers te beschermen en de stabiliteit van het financiële stelsel te verzekeren. Excessief risicogedrag, dat deze bepalingen beogen te ontmoedigen, kan immers niet alleen de belangen van de icbe of de abi aantasten, maar ook systeemproblemen in de financiële sector veroorzaken.
80
In dit verband zij eraan herinnerd dat de bescherming van beleggers volgens de rechtspraak van het Hof een door de Unie nagestreefde doelstelling van algemeen belang is [zie in die zin arrest van
5 mei 2022, Banco Santander (Kredietinstelling in afwikkeling Banco Popular), C‑410/20, EU:C:2022:351, punt 36
en aldaar aangehaalde rechtspraak]. Hetzelfde geldt voor de doelstellingen om de stabiliteit van het bankstelsel en het financiële stelsel te waarborgen en een systeemrisico te voorkomen (arrest van
16 juli 2020, Adusbef e.a., C‑686/18, EU:C:2020:567, punt 92
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
81
Derhalve beantwoorden de aan de rechten van de aandeelhouders gestelde beperkingen die het gevolg zijn van het feit dat een vennootschap waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe’s en abi’s, de beginselen voor het beloningsbeleid en de beloningspraktijk toepast op dividenduitkeringen aan bepaalde van haar werknemers, wel degelijk aan de door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang in de zin van artikel 17, lid 1, derde volzin, en artikel 52, lid 1, van het Handvest.
82
Daar, ten slotte, een dergelijke toepassing beperkt is tot situaties waarin het beleid voor de uitkering van dividenden over aandelen aan werknemers die binnen de personele werkingssfeer van de bepalingen van de richtlijnen 2009/65 en 2011/61 over het beloningsbeleid en de beloningspraktijk vallen, deze werknemers kan aanzetten tot het nemen van buitensporige risico’s die de belangen van de betrokken icbe’s en abi’s en van de beleggers daarin aantasten, en dus het ontwijken van de uit deze bepalingen voortvloeiende voorschriften faciliteert, zijn deze beperkingen evenredig aan de met die bepalingen nagestreefde doelstellingen.
83
Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat de artikelen 14 tot en met 14 ter van richtlijn 2009/65, artikel 13, lid 1, van richtlijn 2011/61 en de punten 1 en 2 van bijlage II daarbij aldus moeten worden uitgelegd dat de bepalingen over beloningsbeleid en beloningspraktijk van toepassing zijn op dividenden die een vennootschap waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van icbe’s en abi’s, direct of indirect uitkeert aan sommige van haar werknemers – die de functie van algemeen directeur, directeur beleggingen of portfoliobeheerder bekleden – op grond van hun eigendomsrecht op de aandelen van deze vennootschap, wanneer het beleid voor de uitkering van deze dividenden deze werknemers kan aanzetten tot het nemen van risico’s die de belangen van de door deze vennootschap beheerde icbe’s of abi’s en van de beleggers daarin aantasten, en aldus het ontwijken van de uit deze bepalingen voortvloeiende voorschriften faciliteert.