Eerste tot en met derde vraag
40
Met zijn eerste tot en met derde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de GN aldus moet worden uitgelegd dat een product dat uit ongeveer 85 % ethanol, 10 % water, 4,8 % droog residu en gemiddeld 0,5 % vanilline bestaat en verkregen wordt door een met behulp van ethanol uit vanillestokjes geëxtraheerd tussenproduct te verdunnen in water en ethanol, onder code 1302 19 05, code 3301 90 30 of code 3302 10 90 van de GN valt.
41
Vooraf moet ten eerste worden vastgesteld dat GN-post 1302, die deel uitmaakt van hoofdstuk 13, met name ziet op plantenextracten en dat GN-code 1302 19 05 meer specifiek vanille-oleohars betreft.
42
Ten tweede betreft GN-post 3301, die in hoofdstuk 33 is opgenomen, met name uit extractie verkregen oleoharsen. GN-code 3301 90 30 ziet meer in het bijzonder op andere uit extractie verkregen oleoharsen dan zoethout en drop.
43
Ten derde heeft de in datzelfde hoofdstuk 33 ondergebrachte GN-post 3302 met name betrekking op mengsels van reukstoffen en mengsels – oplossingen in alcohol daaronder begrepen – op basis van een of meer van deze zelfstandigheden met andere stoffen, van de soort gebruikt als grondstof voor de industrie. GN-code 3302 10 90 betreft met name die mengsels wanneer ze worden gebruikt in de voedingsmiddelenindustrie.
44
Ten vierde zij eraan herinnerd dat algemene regel 1 van de GN preciseert dat de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken in beginsel bepalend zijn voor de tariefindeling.
45
In het licht van deze voorafgaande vaststellingen moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat, overeenkomstig aantekening 1, tweede alinea, onder ij), van GN-hoofdstuk 13, de onder GN-post 3301 bedoelde „door extractie verkregen oleoharsen” uitgezonderd zijn van post 1302 van deze nomenclatuur en bovendien dat, op grond van aantekening 1, onder a), van GN-hoofdstuk 33, „plantenextracten” die onder GN-post 1302 vallen zijn uitgezonderd van hoofdstuk 33.
46
Om het product in het hoofdgeding krachtens aantekening 1, tweede alinea, onder ij), van GN-hoofdstuk 13 te kunnen uitsluiten van GN-code 1302 19 05, die zoals in punt 41 van dit arrest aangeeft vanille-oleohars betreft, en dit product te beschouwen als een door extractie verkregen oleohars in de zin van GN-post 3301 of als mengsel van reukstoffen dan wel als mengsel op basis van een of meer van deze zelfstandigheden met andere stoffen in de zin van GN-post 3302, mag het hoe dan ook geen plantenextract zijn in de zin van GN-post 1302.
47
Aan die laatste voorwaarde is evenwel niet voldaan. Dit product lijkt namelijk beschouwd te moeten worden als een plantenextract in de zin van GN-post 1302, meer in het bijzonder een vanille-oleohars in de zin van code 1302 19 05.
48
In dit verband moet worden benadrukt dat de omstandigheid dat GS-post 1302 volgens de toelichting alleen betrekking heeft op plantenextracten die niet elders worden genoemd of ondergebracht, op zich niet volstaat om te concluderen dat het is uitgesloten dat een product als in het hoofdgeding als plantenextract in de zin van GN-post 1302 moet worden beschouwd omdat het onder meer specifieke GN-posten zou kunnen vallen, meer in het bijzonder de posten 3301 of 3302.
49
Uit GN-post 1302 of uit de bijbehorende aantekeningen volgt namelijk niet dat deze post als ondergeschikt moet worden beschouwd, in tegenstelling tot de GN-posten waarbij dat uitdrukkelijk wordt vermeld. De GS-toelichtingen zijn echter niet bindend, hebben dus geen voorrang op de GN en kunnen de inhoud ervan niet wijzigen (zie in die zin arrest van
3 maart 2016, Customs Support Holland, C‑144/15, EU:C:2016:133, punten 28 en 47
).
50
Hoe dan ook volgt uit de GS-toelichtingen met betrekking tot post 1302 dat de meer specifieke posten waarnaar wordt verwezen de posten aan het eind van punt A van de betreffende toelichting zijn. De lijst van producten die daar wordt weergegeven vermeldt echter niet de producten onder de GS-posten 3301 of 3302.
51
In de tweede plaats zij opgemerkt dat het in punt 24 van dit arrest bedoelde tussenproduct in de zin van GN-post 1302 19 05 ten eerste kan worden aangemerkt als vanille-oleohars, ook al is het met behulp van ethanol geëxtraheerd uit vanillestokjes.
52
Aantekening 1, eerste alinea, van GN-hoofdstuk 13 bepaalt namelijk uitdrukkelijk dat „pyretrumextract” onder GN-post 1302 valt. Volgens de GS-toelichtingen wordt dit verkregen „door extractie met een organisch oplosmiddel”, net als het in punt 24 van dit arrest bedoelde tussenproduct.
53
Bovendien betreft GN-post 1301 met name de natuurlijke oleoharsen. Daarentegen moet vanille-oleohars in de zin van GN-code 1302 19 05 dan ook worden beschouwd als een plantenextract dat niet op „natuurlijke” wijze maar met een technische extractieprocedure – voornamelijk een oplosmiddel – wordt verkregen.
54
Die benadering wordt tevens bevestigd door de aantekeningen bij GN-post 1302, waarin staat: „Plantenextracten bedoeld bij post 1302 zijn ruwe plantaardige materialen, bijvoorbeeld met behulp van oplosmiddelen verkregen [...]”.
55
Ten tweede is het zeker juist dat, zoals de verwijzende rechter benadrukt, dit tussenproduct sterk met ethanol en water wordt verdund om het product in het hoofdgeding te verkrijgen. Daarbij moet er om te beginnen evenwel op worden gewezen dat de aantekeningen bij GN-post 1302 aangeven dat een plantenextract onder deze post blijft vallen zelfs als het wordt verwerkt in verband met standaardisering.
56
Evenzo preciseren de GS-toelichtingen dat onder post 1302 ook „vloeibare extracten” vallen, te weten „oplossingen van [planten]extracten in [...] alcohol[,] doorgaans getitreerd”, op zodanige wijze dat het product bij het in de handel brengen een uniform gehalte plantenextract bezit.
57
Bovendien stellen de GN- of GS-bepalingen noch hun toelichtingen een bovengrens aan de hoeveelheden van andere producten waarmee het betrokken plantenextract kan worden gestandaardiseerd.
58
Hieruit volgt dat de verdunning van een plantenextract met het oog op standaardisering er niet aan in de weg staat dat het aldus verdunde plantenextract nog steeds onder GN-post 1302 valt.
59
In casu volgt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat de verdunning van het tussenproduct met alcohol en water volgens de importeur van het product in het hoofdgeding juist dient om het vanillinegehalte op 0,5 % te brengen en het product zo te standaardiseren.
60
In de derde plaats zij opgemerkt dat de GS-toelichtingen betreffende de GS-posten 1302 en 3301 aangeven dat de plantenextracten die onder post 1302 vallen verschillen van door extractie verkregen oleoharsen in de zin van post 3301 door het feit dat zij, afgezien van vluchtige, geurige bestanddelen, een veel groter gedeelte aan andere plantenstoffen bevatten dan de oleoharsen waarop GS-post 3301 ziet.
61
Dat lijkt het geval te zijn bij het product in het hoofdgeding: volgens de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens is het aandeel droog residu vanillestokjes negen keer hoger dan het aandeel vanilline.
62
Gelet op een en ander dient op de eerste tot en met de derde vraag te worden geantwoord dat de GN aldus moet worden uitgelegd dat een product dat uit ongeveer 85 % ethanol, 10 % water, 4,8 % droog residu en gemiddeld 0,5 % vanilline bestaat en dat wordt verkregen door een met behulp van ethanol uit vanillestokjes geëxtraheerd tussenproduct met het oog op standaardisering te verdunnen in water en ethanol, onder GN-code 1302 19 05 valt.
Vierde vraag
63
Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 27, lid 1, onder e), van richtlijn 92/83 aldus moet worden uitgelegd dat een vanille-oleohars die onder GN-code 1302 19 05 valt, als „aroma” in de zin van die bepaling moet worden beschouwd.
64
Artikel 27 van richtlijn 92/83 bepaalt dat de lidstaten de onder deze richtlijn vallende producten vrijstellen van de erdoor ingestelde accijns, onder andere wanneer zij gebruikt worden voor de productie van aroma’s voor de bereiding van levensmiddelen en niet-alcoholhoudende dranken met een alcoholvolumegehalte van niet meer dan 1,2 % vol.
65
Om te beginnen zij erop gewezen dat uit de tekst van dit artikel 27 zelf volgt dat uitsluitend producten die onder richtlijn 92/83 vallen in aanmerking komen voor de vrijstelling waarin dat artikel voorziet. Het is daarentegen niet van belang of deze producten bestanddeel zijn van een product dat als zodanig buiten de werkingssfeer van deze richtlijn valt (zie in die zin arresten van
12 juni 2008, Gourmet Classic, C‑458/06, EU:C:2008:338, punten 35‑37
, en
9 december 2010, Repertoire Culinaire, C‑163/09, EU:C:2010:752, punt 26
).
66
Van alle ingrediënten van het product in het hoofdgeding lijkt volgens artikel 20, eerste streepje, van deze richtlijn juncto GN-post 2207 enkel ethanol binnen de werkingssfeer van richtlijn 92/83 te vallen. Hieruit volgt dat overeenkomstig artikel 27 van deze richtlijn alleen dit ingrediënt kan worden vrijgesteld van accijns, op voorwaarde dat het wordt gebruikt voor de productie van aroma’s voor de bereiding van levensmiddelen en niet-alcoholhoudende dranken met een alcoholvolumegehalte van niet meer dan 1,2 % vol.
67
Nu dat is verduidelijkt, dient te worden onderstreept dat de betekenis en de draagwijdte van het begrip „aroma” – dat niet in richtlijn 92/83 of in de GN wordt gedefinieerd – moeten worden bepaald in overeenstemming met de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan, met inachtneming van de context waarin het wordt gebruikt en de door de regeling waarvan het deel uitmaakt beoogde doelstellingen (zie in die zin arrest van
3 september 2014, Deckmyn en Vrijheidsfonds, C‑201/13, EU:C:2014:2132, punt 19
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
68
In de gebruikelijke betekenis ervan verwijst het begrip „aroma” naar een ingrediënt dat een specifieke smaak of geur geeft aan een bepaald product. Deze uitlegging wordt bovendien niet tegengesproken door de algemene opzet of de doelstellingen van richtlijn 92/83.
69
Hieruit volgt dat vanille-oleohars – voor zover die binnen deze definitie valt, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om dit na te gaan – moet worden beschouwd als „een aroma” in de zin van artikel 27 van deze richtlijn en dat geen accijns kan worden geheven over het ethanol dat deze hars bevat wanneer dat aroma dient voor de bereiding van levensmiddelen en niet-alcoholhoudende dranken met een alcoholvolumegehalte van niet meer dan 1,2 % vol.
70
De door de verwijzende rechter aangehaalde richtsnoeren van het Accijnscomité van de Commissie doen niet af aan deze uitlegging.
71
Zelfs indien deze richtsnoeren zouden hebben beoogd vanille-oleoharsen uit te sluiten van het begrip „aroma” in de zin van artikel 27 van richtlijn 92/83, zou dit immers de vaststelling onverlet laten dat de bevoegdheden van dat comité, zoals deze op de datum waarop die richtsnoeren zijn vastgesteld werden bepaald door artikel 24, leden 2 en 4, van richtlijn 92/12, beperkt waren tot het vaststellen van maatregelen betreffende de toepassing van de Unierechtelijke bepalingen inzake accijnzen, zonder dat het dit comité was toegestaan die bepalingen te wijzigen, en dus evenmin om de draagwijdte van het begrip „aroma” in de zin van dat artikel 27 te beperken.
72
Bovendien stellen de bevoegden van het Accijnscomité van de Commissie zoals deze in de thans geldende artikelen 43 en 44 van richtlijn 2008/118, waarbij richtlijn 92/83 is ingetrokken, zijn gedefinieerd, dit comité nog steeds niet in staat de draagwijdte van dat begrip te beperken.
73
Gelet op een en ander dient artikel 27, lid 1, onder e), van richtlijn 92/83 aldus te worden uitgelegd dat een vanille-oleohars die onder GN-code 1302 19 05 valt, als „aroma” in de zin van die bepaling moet worden beschouwd, mits die hars een ingrediënt vormt dat een specifieke smaak of geur geeft aan een bepaald product.