Een persoon kan als het recht dat zijn erfopvolging in het geheel beheerst, het recht van de staat kiezen, waarvan hij op het tijdstip van de rechtskeuze of op het tijdstip van overlijden de nationaliteit bezit.
Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 1 september 2021
Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 1 september 2021
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 1 september 2021
Uitspraak
Beschikking van het Hof (Zesde kamer)
1 september 2021(*)
"„Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Artikel 267 VWEU - Notaris - Begrip rechterlijke instantie - Criteria - Niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing”"
In zaak C‑387/20,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door een zastępca notarialny w Krapkowicach (medewerker van een notaris die kantoor houdt te Krapkowice, Polen) bij beslissing van 3 augustus 2020, ingekomen bij het Hof op 12 augustus 2020, in de procedure ingesteld door
OKR
HET HOF (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, C. Toader (rapporteur) en N. Jääskinen, rechters,
advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,
griffier: A. Calot Escobar,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om te beslissen bij met redenen omklede beschikking, overeenkomstig artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof,
de navolgende
Beschikking
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 22 en 75 van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB 2012, L 201, blz. 107, met rectificatie in PB 2015, L 43, blz. 33) (hierna: „Erfrechtverordening”).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een procedure die OKR, een Oekraïens staatsburger die in Polen woont en mede-eigenaar is van een op het grondgebied van die lidstaat gelegen onroerend goed dat als woning wordt gebruikt, ingesteld heeft tegen de weigering van een zastępca notarialny w Krapkowicach (medewerker van een notaris die kantoor houdt te Krapkowice, Polen) (hierna: „notarieel medewerker”) om een notarieel testament op te maken dat een beding bevat op grond waarvan het Oekraïense recht zou gelden op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde erfopvolging.
Toepasselijke bepalingen
Erfrechtverordening
3 Artikel 22 van de erfrechtverordening, met als opschrift „Rechtskeuze”, bepaalt in de leden 1 en 2 het volgende:
„1.Een persoon die meer dan een nationaliteit bezit, kan het recht kiezen van een van de staten waarvan hij op het tijdstip van de rechtskeuze [of op het tijdstip van overlijden] de nationaliteit bezit.
2.De rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gedaan in een verklaring in de vorm van een uiterste wilsbeschikking of blijkt uit de bewoordingen van die beschikking.”
4 Artikel 75 van deze verordening, met als opschrift „Verhouding tot bestaande internationale overeenkomsten”, bepaalt in lid 1 dat „[d]eze verordening [...] de toepassing van internationale verdragen waarbij een of meer lidstaten op het tijdstip van de vaststelling van de verordening partij zijn en die betrekking hebben op kwesties waarop deze verordening van toepassing is [onverlet laat].”
Pools recht
5 Artikel 81 van de ustawa Prawo o notariacie (notariswet) van 14 februari 1991 (Dz. U. nr. 22, volgnr. 91), in de op het hoofdgeding van toepassing zijnde versie (hierna: „notariswet”), bepaalt: „De notaris weigert het verlijden van een notariële akte die in strijd is met het recht.”
6 Artikel 82 van de notariswet luidt:
„De persoon aan wie het verlijden van een akte wordt geweigerd, wordt in kennis gesteld van het recht om tegen deze weigering op te komen en van de wijze waarop dit recht wordt uitgeoefend. Deze persoon kan, binnen een week na de datum van de weigering om de notariële akte te verlijden, schriftelijk verzoeken dat de gronden van de weigering worden opgesteld en hem worden meegedeeld. De notaris stelt de weigeringsgronden op binnen een week na de datum van ontvangst van het verzoek.”
7 Artikel 83 van de notariswet bepaalt:
„1)Iedere belanghebbende kan binnen een week na de kennisgeving van de weigeringsgronden of, indien hij niet binnen de termijn om in kennis te worden gesteld van de weigeringsgronden een verzoek daartoe heeft ingediend, na de datum waarop hij van de weigering in kennis is gesteld, beroep instellen tegen de weigering om de notariële akte te verlijden bij de sąd okręgowy [(rechter in eerste aanleg, Polen)] van de plaats waar de notaris die weigert de notariële akte te verlijden kantoor houdt. Het beroep wordt door tussenkomst van deze notaris ingesteld.
1a)De in lid 1 bedoelde notaris geeft binnen een week gevolg aan het beroep door dat beroep, vergezeld van zijn standpunt, aan de rechter voor te leggen en zijn standpunt aan de belanghebbende mee te delen, tenzij hij de gronden voor zijn weigering reeds heeft opgesteld en aan de belanghebbende heeft meegedeeld.
1b)De rechter onderzoekt het beroep ter terechtzitting en past de bepalingen van de Kodeks postępowania cywilnego [(wetboek van burgerlijke rechtsvordering)] inzake niet-contentieuze procedures overeenkomstig toe.
2)De notaris kan, indien hij het beroep gegrond acht, de notariële akte verlijden. In dat geval sluit hij de behandeling van het beroep af.”
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
8 OKR heeft de notarieel medewerker verzocht een notarieel testament op te maken dat een beding bevat op grond waarvan het Oekraïense recht van toepassing zou zijn op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde erfopvolging.
9 De betrokken notarieel medewerker heeft geweigerd deze akte op te maken op grond van de artikelen 22 en 75 van de erfrechtverordening en de umowa bilateralna z dnia 24 maja 1993 r. o pomocy prawnej i stosunkach prawnych w sprawach cywilnych i karnych (Pools-Oekraïense bilaterale overeenkomst van 24 mei 1993 betreffende rechtshulp en rechtsbetrekkingen in burgerlijke en strafzaken).
10 OKR heeft overeenkomstig artikel 83, lid 1, van de notariswet door tussenkomst van diezelfde notarieel medewerker beroep ingesteld tegen deze weigering om de gevraagde akte te verlijden bij de Sąd Okręgowy w Opolu (rechter in eerste aanleg Opole, Polen).
11 In het kader van de onderhavige procedure betoogt deze notarieel medewerker dat hij in eerste aanleg het weigeringsbesluit moet controleren waarmee hij geoordeeld heeft dat de gevraagde akte onwettig zou zijn. Deze notarieel medewerker stelt dat hij niet in staat is om deze controle doeltreffend te verrichten indien hij in een zaak waarvan het hoofdvoorwerp de uitlegging van het Unierecht betreft, zoals in casu, geen prejudiciële vraag kan voorleggen aan het Hof.
12 Wat de kwalificatie van zijn eigen hoedanigheid als „rechterlijke instantie” in de zin van artikel 267 VWEU betreft, merkt deze notarieel medewerker in wezen op dat hij een onpartijdig en onafhankelijk orgaan is ten aanzien van de partijen die hem vragen een notariële akte op te stellen, dat de rechtsbescherming die hij verleent, bindend is en dat de controle die hij uitoefent op zijn weigering om een notariële akte te verlijden eveneens een permanent karakter heeft.
13 In die omstandigheden heeft de notarieel medewerker de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
Moet artikel 22 van [de erfrechtverordening] aldus worden uitgelegd dat ook een persoon die geen burger van de Europese Unie is, het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit bezit, kan kiezen als het recht dat zijn erfopvolging in het geheel beheerst?
Moet artikel 75 juncto artikel 22 van [de erfrechtverordening] aldus worden uitgelegd dat, wanneer een tussen een lidstaat en een derde staat gesloten bilaterale overeenkomst niet voorziet in een rechtskeuze inzake erfopvolging maar het toepasselijke recht inzake erfopvolging aanwijst, een onderdaan van een dergelijke derde staat die zijn woonplaats heeft in de lidstaat die door deze bilaterale overeenkomst is gebonden, een rechtskeuze kan doen?
Meer in het bijzonder:
moet een bilaterale overeenkomst met een derde land de keuze van een bepaald recht uitdrukkelijk uitsluiten in plaats van louter het recht dat van toepassing is op de erfopvolging te regelen aan de hand van objectieve aanknopingsfactoren opdat de bepalingen ervan voorrang hebben op artikel 22 van [de erfrechtverordening]?;
is de vrijheid om het erfrecht te kiezen en zodoende door middel van een rechtskeuze één enkel toepasselijk recht te bepalen – althans op het door de Uniewetgever in artikel 22 van [de erfrechtverordening] bepaalde gebied – een van de beginselen die ten grondslag liggen aan de justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken binnen de Europese Unie die niet kunnen worden geschonden, zelfs niet wanneer bilaterale overeenkomsten met derde landen die voorrang hebben op [de erfrechtverordening] van toepassing zijn?”
Procedure bij het Hof
14 Bij beslissing van de president van het Hof van 2 oktober 2020, genomen op advies van de advocaat-generaal en de rechter-rapporteur, is een verzoek om inlichtingen gericht aan de notarieel medewerker. Met dit verzoek is hem verzocht om een aantal zaken betreffende zijn functie in het kader van het hoofdgeding te verduidelijken teneinde vast te stellen of hij in casu over de hoedanigheid van „rechterlijke instantie” in de zin van artikel 267 VWEU beschikt.
15 In zijn antwoord van 16 oktober 2020 heeft deze notarieel medewerker, wat zijn hoedanigheid van derde voor de sąd okręgowy betreft, opgemerkt dat de partijen in deze procedure als „procespartijen” en niet als „verzoeker” of „verweerder” worden aangeduid. Betreffende de vraag of de notaris als een procespartij wordt erkend, varieert de praktijk naargelang van zowel de rechterlijke instanties als de rechtsprekende formaties van dezelfde sectie binnen die rechterlijke instanties. In elk geval betoogt hij dat de notaris, zelfs indien hij door de rechter als „procespartij” wordt erkend, ook een rol heeft die bepaald wordt door zijn hoedanigheid van lid van een „op het publiek vertrouwen gebaseerd beroep”, in het openbaar belang moet handelen en onafhankelijk en onpartijdig moet zijn.
16 Betreffende zijn interne onafhankelijkheid en zijn hoedanigheid van „derde” ten opzichte van de autoriteit die het voor beroep vatbare besluit neemt, stelt de notarieel medewerker – die zich daartoe respectievelijk beroept op het arrest van 21 januari 2020, Banco de Santander (C‑274/14, EU:C:2020:17, punt 61 ), en het arrest van 16 september 2020, Anesco e.a. (C‑462/19, EU:C:2020:715, punt 40 ) – dat hij bij de uitoefening van de preventieve rechtsbedeling op geen enkel ogenblik een zaak behartigt waarbij hij een partij in de procedure is en op geen enkel ogenblik een eigen belang heeft bij de oplossing van dit geschil, aangezien de schending van de verplichting tot onpartijdigheid een zware tuchtrechtelijke fout uitmaakt. Het zou immers om aanvullende procedures ter bescherming van de rechtstaat gaan die de met de zaak belaste autoriteit niet op dezelfde voet plaatsen als de procespartijen.
17 Bovendien betoogt de notarieel medewerker dat de partijen bij de erfrechtprocedure weliswaar vrij de notaris kunnen kiezen die de notariële akte zal verlijden, maar dat het beroep tegen een eventuele weigering van de notaris om de gevraagde akte op te stellen noodzakelijkerwijs ingediend moet worden bij dezelfde notaris die het weigeringsbesluit heeft genomen, die gehouden is om de in artikel 83, leden 1a en 2, van de notariswet bepaalde maatregelen te nemen.
Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing
18 Overeenkomstig artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof kan het Hof, wanneer het kennelijk onbevoegd is kennis te nemen van een zaak of wanneer een verzoek of een verzoekschrift kennelijk niet-ontvankelijk is, te allen tijde, de advocaat-generaal gehoord, zonder de behandeling voort te zetten beslissen bij met redenen omklede beschikking.
19 Deze bepaling dient in de onderhavige zaak te worden toegepast.
20 Volgens vaste rechtspraak van het Hof is de procedure van artikel 267 VWEU een instrument van samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties, waarmee het Hof de nationale rechterlijke instanties de uitleggingsgegevens met betrekking tot het Unierecht verschaft die zij voor de beslechting van de hun voorgelegde geschillen nodig hebben (beschikking van 25 april 2018, Secretaria Regional de Saúde dos Açores, C‑102/17, EU:C:2018:294, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
21 Bijgevolg is het betrokken verwijzende orgaan slechts bevoegd om zich in het kader van een prejudiciële procedure tot het Hof te wenden indien het kan worden aangemerkt als een „rechterlijke instantie” in de zin van artikel 267 VWEU, hetgeen het Hof dient te verifiëren.
22 Om te beoordelen of het verwijzende orgaan een „rechterlijke instantie” in de zin van artikel 267 VWEU is, wat uitsluitend een vraag van Unierecht is, houdt het Hof rekening met een geheel van factoren, zoals de wettelijke grondslag van het orgaan, het permanente karakter, de verplichte rechtsmacht, de procedure op tegenspraak, de toepassing door het orgaan van de regels van het recht en de onafhankelijkheid van het orgaan (arrest van 16 februari 2017, Margarit Panicello, C‑503/15, EU:C:2017:126, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
23 Om vast te stellen of een nationale instantie als „rechterlijke instantie” in de zin van artikel 267 VWEU moet worden aangemerkt, dient voorts te worden bekeken wat de specifieke aard is van de functie die zij uitoefent in de bijzondere normatieve context waarin zij zich tot het Hof wendt, teneinde na te gaan of een geding aanhangig is bij die instantie en zij uitspraak doet in een procedure die moet uitmonden in een beslissing die de kenmerken van een rechterlijke uitspraak vertoont (zie in die zin arrest van 16 februari 2017, Margarit Panicello, C‑503/15, EU:C:2017:126, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
24 Wanneer een verwijzend orgaan geen geschillen dient te beslechten, kan het immers niet worden geacht een rechtsprekende functie te vervullen, ook al voldoet het aan de overige in de rechtspraak van het Hof vastgestelde voorwaarden (arrest van 14 juni 2001, Salzmann, C‑178/99, EU:C:2001:331, punt 15 , en beschikking van 24 maart 2011, Bengtsson, C‑344/09, EU:C:2011:174, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
25 Uit het geheel van de stukken van het dossier blijkt dat de notarieel medewerker in casu geen geding dient te beslechten en geen beslissing dient te nemen die de kenmerken van een rechterlijke uitspraak vertoont, zodat hij geen rechtsprekende functie uitoefent.
26 Krachtens artikel 81 van de notariswet dient de notaris de wettigheid van de gevraagde notariële akte te beoordelen en indien hij vaststelt dat deze akte in strijd is met het recht, moet hij weigeren om deze akte op te stellen. Volgens artikel 81, lid 1, kan tegen deze weigering beroep worden ingesteld bij de gewone rechter door tussenkomst van dezelfde notaris die tot die weigering heeft besloten. In deze eerste fase van de procedure beschikt de notaris over de bevoegdheid om controle uit te oefenen op zijn eigen weigeringsbesluit.
27 Zoals blijkt uit artikel 83, leden 1a en 2, van de notariswet, en zoals de Poolse regering in haar schriftelijke opmerkingen heeft bevestigd, gaat de notaris in het kader van de procedure tegen zijn weigering om de gevraagde akte op te stellen, over tot het opstellen van de akte door zijn weigeringsbesluit te corrigeren indien hij van oordeel is dat de klacht gegrond is. Indien de notaris zijn standpunt handhaaft, zendt hij de zaak door naar de sąd okręgowy, waaraan hij zijn standpunt meedeelt, opdat uitspraak kan worden gedaan over het beroep.
28 Bijgevolg neemt deze notaris geen enkele beslissing die de kenmerken van een rechterlijke uitspraak vertoont, noch wanneer hij zijn weigeringsbeslissing bevestigt, noch wanneer hij van oordeel is dat de klacht gegrond is.
29 Zoals de Europese Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft opgemerkt, vertoont de mogelijkheid om het weigeringsbesluit te corrigeren niet de eigenschappen van een procedure die erop is gericht om een beslissing te nemen die de kenmerken van een rechterlijke uitspraak vertoont. In het kader van de beoordeling die in punten 26 en 27 van onderhavige beschikking is omschreven, controleert de notaris immers zijn eigen oordeel inzake de wettigheid van de notariële akte, zoals gewenst door de verzoeker van het bij de gewone rechter ingestelde beroep, in het licht van de argumenten van deze verzoeker tegen het weigeringsbesluit.
30 Aan de vaststelling dat een notaris in Polen een niet-rechtsprekende functie uitoefent, wordt geen afbreuk gedaan door het feit dat deze notaris naar Pools procesrecht optreedt als orgaan „in eerste aanleg”. Zoals in punt 22 van onderhavige beschikking in herinnering is gebracht, is de vraag of de verwijzende instantie een „rechterlijke instantie” in de zin van artikel 267 VWEU is, immers uitsluitend een vraag van Unierecht en hoeft ter zake geen rekening te worden gehouden met nationale kwalificaties. Voorts blijkt uit het dossier dat, in geval van een notaris die zijn eigen weigeringsbesluit controleert, bij die notaris geen geding aanhangig is, maar dat deze notaris opnieuw moet nagaan of het verzoek voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor het verlijden van de gevraagde notariële akte. Deze intermediaire procedure heeft het karakter van een administratief bezwaar in het kader waarvan de notaris zijn eigen beslissing moet heroverwegen en, in voorkomend geval, de gevraagde notariële akte moet opstellen voordat de zaak bij de rechter aanhangig wordt gemaakt.
31 Aan deze vaststelling wordt evenmin afbreuk gedaan door het gegeven dat artikel 3, lid 2, van de erfrechtverordening 2012preciseert dat onder het begrip „gerecht” in de zin van die verordening niet enkel gerechtelijke autoriteiten worden verstaan, maar ook alle andere autoriteiten en juridische beroepsbeoefenaren met bevoegdheid in een erfrechtzaak die rechterlijke functies vervullen en die voldoen aan de in diezelfde bepaling gestelde voorwaarden [arrest van 16 juli 2020, E. E. (Rechterlijke bevoegdheid en op erfopvolging toepasselijk recht), C‑80/19, EU:C:2020:569, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak], aangezien het in artikel 3, lid 2, van die verordening gedefinieerde begrip een ruimere betekenis heeft dan het gelijkaardige begrip dat in artikel 267 VWEU wordt bedoeld.
32 Bovendien heeft de notaris bij de controle van zijn weigeringsbesluit niet de hoedanigheid van „derde” ten opzichte van de autoriteit die de aangevochten beslissing heeft genomen, hetgeen overeenkomstig vaste rechtspraak van het Hof doorslaggevend is opdat de betrokken autoriteit als een „rechterlijke instantie” in de zin van artikel 267 VWEU kan worden aangemerkt (arresten van 21 januari 2020, Banco de Santander, C‑274/14, EU:C:2020:17, punt 62 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 16 september 2020, Anesco e.a., C‑462/19, EU:C:2020:715, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Deze uitlegging wordt niet tegengesproken door het feit dat een notaris, volgens de betrokken notarieel medewerker, zelfs wanneer hij door de aangezochte rechter als procespartij wordt erkend, de functie van een op het publiek vertrouwen gebaseerd beroep heeft, zodat hij nog steeds in het openbaar belang moet handelen.
33 Wat voorts het argument van de notarieel medewerker betreft dat hij de aan hem opgedragen controletaak enkel doeltreffend kan uitoefenen indien hij in een zaak waarvan het hoofdvoorwerp de uitlegging van het Unierecht betreft een prejudiciële vraag kan stellen, is het vaste rechtspraak dat het bestaan van de mogelijkheid om tegen beslissingen beroep in te stellen bij de rechter in elk geval de doeltreffendheid kan waarborgen van het mechanisme van de prejudiciële verwijzing dat in artikel 267 VWEU is vervat, evenals de uniforme uitlegging van het Unierecht, die voornoemde Verdragsbepaling beoogt te verzekeren (zie in die zin arrest van 31 januari 2013, Belov, C‑394/11, EU:C:2013:48, punt 52 ).
34 Gelet op een en ander kan de betrokken notarieel medewerker in het kader van het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing niet als een „rechterlijke instantie” in de zin van artikel 267 VWEU worden gekwalificeerd.
35 Hieruit volgt dat het door die notarieel medewerker ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Kosten
36 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat het verwijzende orgaan over de kosten heeft te beslissen.
Het verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door een zastępca notarialny w Krapkowicach (medewerker van een notaris die kantoor houdt te Krapkowice, Polen) is kennelijk niet-ontvankelijk.
ondertekeningen