Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 14 april 2021
Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 14 april 2021
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 14 april 2021
Uitspraak
Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 14 april 2021 –
Casa di Cura Città di Parma
(Zaak C‑573/20)(1)
"„Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Fiscaliteit - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Zesde richtlijn (77/388/EEG) - Artikel 17, lid 2, onder a) - Gemengde belastingplichtige - Evenredige aftrek - Openbare of particuliere gezondheidsinrichtingen die vrijgestelde activiteiten verrichten - Nationale wettelijke regeling waarbij de aftrek van de btw over de aankoop van goederen of diensten die voor die vrijgestelde activiteiten worden gebruikt, wordt uitgesloten”"
1. Harmonisatie van de belastingwetgevingGemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waardeAftrek van de voorbelastingOntstaan en omvang van het recht op aftrekGoederen en diensten die worden gebruikt voor de belaste handelingen van de belastingplichtigeOpenbare of particuliere gezondheidsinrichtingen die activiteiten verrichten die vrijgesteld zijn van de belastingWeigering van aftrek van de belasting ter zake van de verwerving van goederen of diensten die voor die vrijgestelde activiteiten worden gebruiktToelaatbaarheid
[Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 17, lid 2, a)]
(zie punten 20‑23, 25‑27 en dictum)
2. Prejudiciële vragenOntvankelijkheidVragen gesteld zonder voldoende precisering van de feitelijke en juridische contextKennelijke niet-ontvankelijkheid
(Art. 267 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 53, lid 2)
(zie punten 32‑34, 36)
Dictum
Artikel 17, lid 2, onder a), van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling die niet toestaat dat de voorbelasting over de aankoop van goederen en diensten die worden gebruikt ten behoeve van vrijgestelde activiteiten wordt afgetrokken en die bijgevolg bepaalt dat het recht van een gemengde belastingplichtige op de aftrek van voorbelasting wordt berekend op basis van een pro rata dat overeenkomt met de verhouding tussen enerzijds het bedrag van de verrichtingen waarvoor recht op aftrek bestaat en anderzijds het totale bedrag van de in het betrokken jaar verrichte handelingen met inbegrip van de vrijgestelde medisch-sanitaire prestaties.