Eerste vraag
36
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 11 van richtlijn 2008/118 en artikel 17, eerste alinea, onder b), van richtlijn 2011/64 aldus moeten worden uitgelegd dat de lidstaten op grond van deze bepalingen moeten voorzien in teruggaaf van de accijns voor reeds tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen, met inbegrip van tabaksfabrikaten, die onder douanetoezicht worden vernietigd.
37
Vooraf zij eraan herinnerd dat richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PB 1992, L 76, blz. 1) bij richtlijn 2008/118 met ingang van 1 april 2010 is ingetrokken en vervangen. Aangezien de relevante bepalingen van richtlijn 92/12 echter in wezen dezelfde strekking hebben als die van richtlijn 2008/118, geldt de rechtspraak van het Hof betreffende eerstgenoemde richtlijn ook voor richtlijn 2008/118 [zie naar analogie arresten van
2 april 2020, GVC Services (Bulgaria), C‑458/18, EU:C:2020:266, punt 34
en aldaar aangehaalde rechtspraak, en
16 september 2020, Mitteldeutsche Hartstein-Industrie, C‑528/19, EU:C:2020:712, punt 22
en aldaar aangehaalde rechtspraak].
38
Richtlijn 2008/118 heeft volgens artikel 1, lid 1, ervan tot doel de algemene regeling vast te stellen ter zake van de directe of indirecte heffing van accijns op het verbruik van accijnsgoederen, waaronder tabaksfabrikaten, die onder richtlijn 2011/64 vallen, en dit met name, zoals blijkt uit overweging 8 van richtlijn 2008/118, teneinde te waarborgen dat het concept „accijns” en de omstandigheden waarin deze verschuldigd wordt, in alle lidstaten dezelfde zijn (zie naar analogie arrest van
24 februari 2021, Silcompa, C‑95/19, EU:C:2021:128, punt 44
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
39
Het belastbare feit in de zin van richtlijn 2008/118 bestaat volgens artikel 2 ervan in de productie van het accijnsgoed op het grondgebied van de Unie of de invoer ervan in dit grondgebied (zie in die zin arrest van
24 februari 2021, Silcompa, C‑95/19, EU:C:2021:128, punt 46
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
40
Krachtens artikel 7, lid 1, van richtlijn 2008/118 wordt de accijns met name verschuldigd op het tijdstip en in de lidstaat van de uitslag tot verbruik van de accijnsgoederen. Volgens artikel 7, lid 2, onder a), van deze richtlijn ziet dit begrip eveneens op iedere vorm van onttrekking, ook op onregelmatige wijze, van accijnsgoederen aan een accijnsschorsingsregeling als gedefinieerd in artikel 4, punt 7, ervan (zie in die zin arrest van
24 februari 2021, Silcompa, C‑95/19, EU:C:2021:128, punt 47
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
41
Overeenkomstig artikel 4, punt 7, van richtlijn 2008/118 vormt de accijnsschorsingsregeling een belastingregeling die geldt voor het onder schorsing van accijns produceren, verwerken, voorhanden hebben en overbrengen van niet onder een douaneschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen.
42
Een dergelijke regeling wordt gekenmerkt door het feit dat de accijns voor de onder deze regeling vallende goederen nog niet verschuldigd is, hoewel het belastbare feit zich reeds heeft voorgedaan. Met betrekking tot accijnsgoederen schort deze regeling bijgevolg de verschuldigdheid van de accijns op tot er een voorwaarde voor verschuldigdheid ervan is vervuld (zie in die zin arrest van
24 februari 2021, Silcompa, C‑95/19, EU:C:2021:128, punt 49
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
43
Voorts stelt richtlijn 2011/64, overeenkomstig artikel 1 ervan, de algemene beginselen vast voor de harmonisatie van de structuur en de tarieven van de accijns welke de lidstaten op tabaksfabrikaten heffen.
44
Volgens vaste rechtspraak moet bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt. Ook de totstandkomingsgeschiedenis van een Unierechtelijke bepaling kan relevante informatie voor de uitlegging ervan verschaffen (arresten van
2 september 2021, CRCAM, C‑337/20, EU:C:2021:671, punt 31
en aldaar aangehaalde rechtspraak, en
6 oktober 2021, Conacee, C‑598/19, EU:C:2021:810, punt 20
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
45
Wat in de eerste plaats de bewoordingen van de in de eerste prejudiciële vraag bedoelde bepalingen betreft, zij eraan herinnerd dat volgens artikel 11 van richtlijn 2008/118 de accijns op tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen op verzoek van een betrokken persoon wordt teruggegeven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar die goederen tot verbruik zijn uitgeslagen, in de situaties en onder de voorwaarden die elke lidstaat bepaalt om elke vorm van fraude en misbruik te voorkomen.
46
Voorts kan volgens artikel 17, eerste alinea, van richtlijn 2011/64 teruggaaf van de reeds voldane accijns worden verkregen voor onder meer tabaksfabrikaten die onder overheidstoezicht worden vernietigd.
47
Artikel 11 van richtlijn 2008/118 ziet dus in het algemeen op de teruggaaf van de accijns die van toepassing is op tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen, terwijl artikel 17 van richtlijn 2011/64 van toepassing is op vier specifieke gevallen, onder meer dat van de vernietiging van tabaksfabrikaten onder overheidstoezicht, zonder te specificeren of deze al dan niet tot verbruik zijn uitgeslagen.
48
Wat meer in het bijzonder artikel 17, eerste alinea, onder b), van richtlijn 2011/64 betreft, moet worden vastgesteld dat dit artikel weliswaar ziet op een situatie die de deelneming van administratieve autoriteiten van een lidstaat impliceert, maar dat uit de bewoordingen ervan niet kan worden afgeleid dat een dergelijke deelneming automatisch recht geeft op teruggaaf, aangezien de voorwaarden en formaliteiten voor teruggaaf steeds door de betrokken lidstaat moeten worden bepaald.
49
Uit deze twee bepalingen, in hun onderlinge samenhang gelezen, volgt dat zij, ten eerste, slechts voorzien in een mogelijkheid voor teruggaaf van accijns op bepaalde categorieën producten en, ten tweede, de lidstaten een ruime beoordelingsmarge laten met betrekking tot de bevoegdheid om de situaties, de voorwaarden en de formaliteiten voor deze teruggaaf vast te stellen, ook in een situatie waarin goederen die voorzien zijn van fiscale merktekens, na de uitslag tot verbruik onder overheidstoezicht worden vernietigd.
50
In de tweede plaats strookt deze uitlegging van artikel 11 van richtlijn 2008/118 en artikel 17, eerste alinea, onder b), van richtlijn 2011/64 met de door deze twee richtlijnen nagestreefde doelstellingen.
51
Zoals blijkt uit de overwegingen 2, 15 en 16 van richtlijn 2011/64, beoogt de wetgeving van de Unie betreffende de belasting op tabaksproducten te zorgen voor de goede werking van de interne markt en een hoog niveau van gezondheidsbescherming, zoals is bepaald in artikel 168 VWEU, en tegelijkertijd fraude en smokkel binnen de Unie te bestrijden.
52
Daar de sigarettenmarkt zich bij uitstek leent voor de ontwikkeling van illegale handel (arrest van
2 juni 2016, Kapnoviomichania Karelia, C‑81/15, EU:C:2016:398, punt 37
en aldaar aangehaalde rechtspraak), kunnen de lidstaten krachtens artikel 39, lid 1, van richtlijn 2008/118 en artikel 16, lid 1, van richtlijn 2011/64 met name bepalen dat tabaksfabrikaten voorzien moeten zijn van fiscale merktekens wanneer deze goederen op hun grondgebied tot verbruik worden uitgeslagen. Fiscale merktekens hebben een intrinsieke waarde die ze onderscheidt van een gewone kwitantie waaruit blijkt dat aan de belastingautoriteiten van de lidstaat van afgifte van deze merktekens een bepaald bedrag is betaald (zie in die zin arrest van
24 februari 2021, Silcompa, C‑95/19, EU:C:2021:128, punt 83
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
53
In dit verband blijkt uit artikel 39, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 2008/118 dat de lidstaat die de fiscale merktekens heeft afgegeven, slechts alle voor het verkrijgen van deze tekens betaalde of als zekerheid gestelde bedragen, met uitzondering van de kosten in verband met de afgifte, moet teruggeven wanneer de accijns in een andere lidstaat verschuldigd geworden en geïnd is, hetgeen in casu niet het geval was.
54
Bovendien volgt uit artikel 11 van richtlijn 2008/118 dat de voorwaarden voor teruggaaf van accijns op tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen, elke vorm van fraude of misbruik moeten voorkomen.
55
De lidstaten hebben er dus rechtmatig belang bij passende maatregelen te nemen om hun financiële belangen te beschermen, met dien verstande dat de bestrijding van eventuele fraude, belastingontduiking en misbruik een doel is dat wordt nagestreefd door richtlijn 2008/118, zoals blijkt uit overweging 31, artikel 11 en artikel 39, lid 3, eerste alinea, ervan (zie in die zin arrest van
29 juni 2017, Commissie/Portugal, C‑126/15, EU:C:2017:504, punt 59
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
56
Wat in de derde plaats de context van artikel 11 van richtlijn 2008/118 en artikel 17, eerste alinea, onder b), van richtlijn 2011/64 betreft, maken deze bepalingen, zoals blijkt uit de punten 38 tot en met 43 van het onderhavige arrest, deel uit van de algemene regeling ter zake van de directe of indirecte heffing van accijns op het verbruik van accijnsgoederen, waaronder tabaksfabrikaten.
57
Aangezien de accijns, zoals in overweging 9 van richtlijn 2008/118 in herinnering wordt gebracht, een belasting op het verbruik is, dient het tijdstip waarop de accijns verschuldigd wordt, normaal gesproken zo dicht mogelijk bij de verbruiker te liggen (zie in die zin arrest van
2 juni 2016, Polihim-SS, C‑355/14, EU:C:2016:403, punten 50 en 51
).
58
Bovendien vloeit uit artikel 4, punt 1, van richtlijn 2008/118, gelezen in samenhang met artikel 15, lid 2, ervan, voort dat accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling door een erkende entrepothouder voorhanden worden gehouden in een belastingentrepot. Hieruit volgt dat de accijns niet verschuldigd is zolang de erkende entrepothouder de betrokken goederen voorhanden heeft in zijn belastingentrepot, daar in deze situatie immers niet kan worden geoordeeld dat die goederen aan een accijnsschorsingsregeling zijn onttrokken in de zin van artikel 7, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/118 (zie in die zin arrest van
2 juni 2016, Polihim-SS, C‑355/14, EU:C:2016:403, punt 54
).
59
Bovendien heeft het geval van algehele vernietiging of onherstelbaar verlies van onder een accijnsschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen door een oorzaak die met de aard van de goederen verband houdt, dan wel door niet te voorziene omstandigheden of overmacht, of ingevolge instructies van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat, als bedoeld in artikel 7, lid 4, van richtlijn 2008/118, uitsluitend betrekking op goederen die niet tot verbruik zijn uitgeslagen.
60
Wanneer deze goederen het belastingentrepot verlaten, wordt de accijns definitief verschuldigd. Wanneer een marktdeelnemer die fiscale merktekens heeft afgenomen, niet kan bewijzen dat deze merktekens niet zullen worden gebruikt om accijnsgoederen in de lidstaat van afgifte van deze merktekens te verkopen, kan deze lidstaat derhalve op goede gronden teruggaaf van het betaalde bedrag weigeren (zie in die zin arrest van
13 december 2007, BATIG, C‑374/06, EU:C:2007:788, punt 35
).
61
In de vierde plaats blijkt uit punt 9.3 van de toelichting bij het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van de richtlijnen 72/464/EEG en 79/32/EEG betreffende de belasting, andere dan omzetbelasting, op het verbruik van tabaksfabrikaten, ingediend door de Commissie op 27 september 1990 [COM(1990) 433 def.], dat de lidstaten de keuze wordt gelaten om de vrijstellingen al dan niet toe te passen in gevallen waarin tabaksfabrikaten onder overheidstoezicht worden vernietigd. Dit voorstel lag ten grondslag aan artikel 6 bis van richtlijn 72/464/EEG van de Raad van 19 december 1972 betreffende de belasting, andere dan omzetbelasting, op het verbruik van tabaksfabrikaten (PB 1972, L 303, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 92/78/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 (PB 1992, L 316, blz. 5), waarvan de inhoud op identieke wijze is overgenomen in artikel 11 van richtlijn 95/59, alvorens het huidige artikel 17 van richtlijn 2011/64 te worden.
62
Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 11 van richtlijn 2008/118 en artikel 17, eerste alinea, onder b), van richtlijn 2011/64 aldus moeten worden uitgelegd dat de lidstaten op grond van deze bepalingen niet hoeven te voorzien in teruggaaf van de accijns voor reeds tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen, met inbegrip van tabaksfabrikaten, die onder douanetoezicht worden vernietigd.