Eerste vraag
40
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 42, onder a), van de btw-richtlijn, gelezen in samenhang met artikel 197, lid 1, onder c), van deze richtlijn, aldus moet worden uitgelegd dat de eindafnemer bij een driehoekstransactie geldig als de tot voldoening van de btw gehouden persoon wordt aangewezen wanneer de door de tussenhandelaar opgestelde factuur niet de vermelding „Btw verlegd” bevat.
41
Om te beginnen moet eraan worden herinnerd dat een driehoekstransactie een transactie is waarbij goederen door een leverancier die in een eerste lidstaat voor btw-doeleinden is geïdentificeerd, worden geleverd aan een tussenhandelaar, die in een tweede lidstaat voor btw-doeleinden is geïdentificeerd, en die de goederen op zijn beurt levert aan een eindafnemer die in een derde lidstaat voor btw-doeleinden is geïdentificeerd, waarbij de goederen rechtstreeks vanuit de eerste lidstaat naar de derde lidstaat worden vervoerd.
42
Bij deze driehoekstransactie kan gebruik worden gemaakt van een regeling die afwijkt van de regel van artikel 2, lid 1, onder b), van de btw-richtlijn, die bepaalt dat intracommunautaire verwervingen van goederen die binnen het grondgebied van een lidstaat onder bezwarende titel worden verricht, aan de btw zijn onderworpen (zie in die zin arrest van
19 april 2018, Firma Hans Bühler,
C‑580/16, EU:C:2018:261, punt 27
).
43
Deze afwijkende regeling bestaat erin dat de intracommunautaire verwerving door de tussenhandelaar, die in de tweede lidstaat voor btw-doeleinden is geïdentificeerd, wordt vrijgesteld, en dat de belasting over deze verwerving wordt verlegd naar de eindafnemer, die in de derde lidstaat voor btw-doeleinden is geïdentificeerd, waarbij de tussenhandelaar is vrijgesteld van de verplichting om zich in die laatste lidstaat voor btw-doeleinden te identificeren. Deze regeling volgt uit de samenhang tussen de regel van artikel 40 van deze richtlijn en de afwijking die voortvloeit uit artikel 42 ervan.
44
Volgens artikel 40 van de btw-richtlijn wordt een intracommunautaire verwerving van goederen immers belast op de plaats waar de goederen zich bevinden op het tijdstip van aankomst van de verzending of van het vervoer naar de afnemer. Om te waarborgen dat deze regel correct wordt toegepast, bepaalt artikel 41 van deze richtlijn dat wanneer de afnemer niet aantoont dat de btw op de verwerving is geheven overeenkomstig artikel 40 van deze richtlijn, het grondgebied van de lidstaat die het btw-identificatienummer heeft toegekend waaronder de afnemer deze verwerving heeft verricht, als plaats van de intracommunautaire verwerving wordt aangemerkt.
45
Artikel 42 van die richtlijn bepaalt dat deze regel niet van toepassing is op de in artikel 141 van de btw-richtlijn gedefinieerde driehoekstransacties wanneer, ten eerste, de afnemer aantoont dat hij de intracommunautaire verwerving in kwestie heeft verricht met het oog op een daaropvolgende levering op het grondgebied van een overeenkomstig artikel 40 van deze richtlijn bepaalde lidstaat, waarvoor de ontvanger is aangewezen als de persoon die overeenkomstig artikel 197 van de richtlijn tot voldoening van de belasting is gehouden en, ten tweede, de afnemer de in artikel 265 van deze richtlijn bepaalde verplichtingen inzake de indiening van de aldaar bedoelde lijst is nagekomen.
46
Volgens artikel 197, lid 1, onder c), van de btw-richtlijn moet de door de tussenhandelaar uitgereikte factuur worden opgesteld overeenkomstig de bepalingen van de afdelingen 3 tot en met 5 van hoofdstuk 3 van titel XI van deze richtlijn. Tot die bepalingen behoort artikel 226, punt 11 bis, van de richtlijn, dat bepaalt dat de factuur de vermelding „Btw verlegd” moet bevatten wanneer de afnemer tot voldoening van de belasting is gehouden.
47
In dit verband moet ter beantwoording van de eerste vraag niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen van artikel 42, onder a), van de btw-richtlijn, maar ook met de context van deze bepaling en met de doelstellingen van de regeling waar zij deel van uitmaakt (zie in die zin arrest van
19 april 2018, Firma Hans Bühler,
C‑580/16, EU:C:2018:261, punt 33
).
48
Wat ten eerste de bewoordingen van artikel 42 van de btw-richtlijn betreft, daaruit blijkt om te beginnen uit dat het gaat om een afwijking van artikel 41, eerste alinea, van deze richtlijn, en voorts dat deze afwijking enkel van toepassing is indien tegelijk is voldaan aan de twee voorwaarden van artikel 42, onder a) en b) (zie in die zin arrest van
19 april 2018, Firma Hans Bühler,
C‑580/16, EU:C:2018:261, punt 45
).
49
Artikel 42, onder a), van de btw-richtlijn regelt de materiële voorwaarde waaraan moet zijn voldaan opdat de btw op een verwerving in het kader van een driehoekstransactie wordt geacht te zijn geheven overeenkomstig artikel 40 van deze richtlijn, terwijl artikel 42, onder b), van deze richtlijn bepaalt aan welke vormvereisten het bewijs dat de belasting is geheven in de lidstaat van bestemming van het intracommunautaire vervoer of de intracommunautaire verzending moet voldoen (zie in die zin arrest van
19 april 2018, Firma Hans Bühler,
C‑580/16, EU:C:2018:261, punt 49
).
50
Wat ten tweede de context van artikel 42 van de btw-richtlijn betreft, volgt uit de rechtspraak van het Hof dat daarin de toepassingsvoorwaarden van de vereenvoudigingsmaatregel van artikel 141 van deze richtlijn worden verduidelijkt en vervolledigd (zie in die zin arrest van
19 april 2018, Firma Hans Bühler,
C‑580/16, EU:C:2018:261, punt 37
). Artikel 42, onder a), en artikel 141, onder e), van de btw-richtlijn verwijzen allebei naar artikel 197 van deze richtlijn, dat op zijn beurt bepaalt dat de bepalingen van hoofdstuk 3 van titel XI van dezelfde richtlijn, waaronder artikel 226, moeten worden nageleefd.
51
Hieruit volgt dat de tussenhandelaar bij een driehoekstransactie in de specifieke context van de afwijkende regeling voor driehoekstransacties de vermelding „Btw verlegd” geenszins mag vervangen door een andere, aangezien deze vermelding uitdrukkelijk wordt opgelegd bij artikel 226, punt 11 bis.
52
Ten derde wordt deze uitlegging bevestigd door de doelstellingen die met de in artikelen 42 en 141 van de btw-richtlijn vastgestelde afwijkende regeling worden nagestreefd.
53
Zo artikel 141 van deze richtlijn namelijk tot doel heeft te voorkomen dat de tussenhandelaar in de lidstaat van bestemming van de goederen moet voldoen aan identificatie- en aangifteverplichtingen (arrest van
19 april 2018, Firma Hans Bühler,
C‑580/16, EU:C:2018:261, punt 41
), beogen de artikelen 41 en 42 van de genoemde richtlijn te waarborgen dat de btw op de intracommunautaire verwerving in kwestie wordt geheven bij de eindafnemer, en tegelijk te voorkomen dat over die handeling tweemaal belasting wordt geheven (arrest van
19 april 2018, Firma Hans Bühler,
C‑580/16, EU:C:2018:261, punt 50
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
54
Zoals de advocaat-generaal in punt 46 van haar conclusie heeft opgemerkt, bestaan het doel en de strekking van de gegevens die krachtens artikel 226 van de btw-richtlijn op de factuur moeten worden vermeld immers in het informeren van de geadresseerde van de factuur over de juridische kwalificatie van de handeling die is verricht door de opsteller van de factuur. Dit doel is des te relevanter wanneer die opsteller meent dat bij wijze van uitzondering niet hij maar de afnemer tot voldoening van de btw is gehouden.
55
Aangezien de afwijkende regeling van artikelen 42 en 141 van de btw-richtlijn facultatief is, is het het vormvereiste van artikel 226, punt 11 bis, van deze richtlijn dat ervoor zorgt dat de eindafnemer van een levering op de hoogte is van zijn fiscale verplichtingen. De btw-verleggingsregeling houdt immers juist in dat er geen btw wordt betaald tussen de leverancier en de belastingplichtige voor wie een levering wordt verricht omdat het laatstgenoemde is die de belasting voor deze levering verschuldigd is (zie in die zin arrest van
2 juli 2020, Terracult,
C‑835/18, EU:C:2020:520, punt 22
). Er mag daaromtrent dus geen onzekerheid bestaan.
56
Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 42, onder a), van de btw-richtlijn, gelezen in samenhang met artikel 197, lid 1, onder c), van deze richtlijn, aldus moet worden uitgelegd dat de eindafnemer bij een driehoekstransactie niet geldig als de tot voldoening van de btw gehouden persoon is aangewezen wanneer de door de tussenhandelaar opgestelde factuur niet de in artikel 226, punt 11 bis, van die richtlijn genoemde vermelding „Btw verlegd” bevat.
Tweede vraag
57
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 226, punt 11 bis, van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de weglating van de door deze bepaling vereiste vermelding „Btw verlegd” op een factuur achteraf kan worden gecorrigeerd door toevoeging van een vermelding die aangeeft dat de factuur betrekking heeft op een intracommunautaire driehoekstransactie en dat de belastingschuld wordt verlegd naar degene voor wie de levering bestemd is.
58
Voor het geval dat deze tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, wenst deze rechter te vernemen, ten eerste, of het voor een geldige correctie noodzakelijk is dat de gecorrigeerde factuur wordt bezorgd aan degene voor wie de factuur bestemd is en, ten tweede, of de aldus gecorrigeerde factuur terugwerkende kracht heeft tot de datum waarop de oorspronkelijke factuur is opgesteld.
59
In dit verband zij eraan herinnerd dat het Hof weliswaar heeft erkend dat het fundamentele beginsel van neutraliteit van de btw vereist dat de aftrek of de terugbetaling van de voorbelasting zelfs wordt toegekend wanneer de belastingplichtigen bepaalde vormvereisten niet hebben nageleefd, maar dit enkel op voorwaarde dat voor het overige is voldaan aan de materiële voorwaarden (zie in die zin arresten van
27 september 2007, Collée,
C‑146/05, EU:C:2007:549, punt 31
;
19 april 2018, Firma Hans Bühler,
C‑580/16, EU:C:2018:261, punten 50 en 51
, en
21 oktober 2021, Wilo Salmson France,
C‑80/20, EU:C:2021:870, punt 76
).
60
Het gaat er namelijk om ervoor te zorgen dat de handelingen worden belast met inachtneming van hun objectieve karakter (zie in die zin arrest van
27 september 2007, Collée,
C‑146/05, EU:C:2007:549, punt 30
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
61
Bijgevolg kan er geen sprake zijn van het corrigeren van een factuur wanneer een van de toepassingsvoorwaarden van de afwijkende regeling voor driehoekstransacties, zoals de bij artikel 226, punt 11 bis, van de btw-richtlijn vereiste vermelding, niet is vervuld. Zoals de advocaat-generaal in de punten 57 en 61 van haar conclusie heeft opgemerkt, vormt het achteraf voldoen aan een dwingende toepassingsvoorwaarde voor de verlegging van de belastingschuld naar de afnemer geen correctie, maar een eerste uitreiking van de vereiste factuur, die geen terugwerkende kracht kan hebben.
62
Gelet op een en ander dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 226, punt 11 bis, van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de weglating van de door deze bepaling vereiste vermelding „Btw verlegd” op een factuur niet achteraf kan worden gecorrigeerd door toevoeging van een vermelding die aangeeft dat de factuur betrekking heeft op een intracommunautaire driehoekstransactie en dat de belastingschuld wordt verlegd naar degene voor wie de levering bestemd is.
Derde vraag
63
Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 219 bis van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de factureringsregels van de lidstaat van de tussenhandelaar moeten worden toegepast dan wel die van de lidstaat van de eindafnemer.
64
De verwijzende rechter stelt die vraag aan de orde omdat Luxury Trust Automobil in het hoofdgeding aanvoert dat het Tsjechische recht moet worden toegepast. Dat recht bevat echter geen bepaling die de verplichting oplegt om op de facturen te vermelden dat de belastingschuld wordt verlegd.
65
Uit de antwoorden op de eerste twee vragen volgt echter dat het antwoord op de derde vraag geen invloed kan hebben op de uitkomst van het hoofdgeding.
66
Bij gebreke van de vermelding „Btw verlegd” op de litigieuze facturen is de eindafnemer immers niet geldig aangewezen als de tot voldoening van de btw gehouden persoon. Bijgevolg moet de tussenhandelaar overeenkomstig artikel 41, eerste alinea, van de btw-richtlijn worden geacht tot voldoening van deze belasting te zijn gehouden in de lidstaat die hem het btw-identificatienummer heeft toegekend dat is gebruikt voor de intracommunautaire verwerving waarover het gaat.
67
Hoe dan ook kunnen de in artikel 42, artikel 141, onder e), en artikel 226, punt 11 bis, van de btw-richtlijn genoemde vereisten niet verschillen van lidstaat tot lidstaat. De verwijzende rechter is ertoe gehouden het recht dat van toepassing is op het hoofdgeding, ongeacht of dat het recht van de lidstaat van de tussenhandelaar of dat van de lidstaat van de eindafnemer is, uit te leggen overeenkomstig het Unierecht (zie naar analogie arrest van
18 november 2020, DelayFix,
C‑519/19, EU:C:2020:933, punt 51
).
68
Gelet op een en ander hoeft de derde vraag dus niet te worden beantwoord.