Eerste vraag
21
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, lid 1, artikel 9, lid 1, en artikel 13, lid 1, van richtlijn 2006/112 aldus moeten worden uitgelegd dat er sprake is van een aan de btw onderworpen levering van goederen en verrichting van diensten wanneer een gemeente via een onderneming HE-systemen levert en installeert ten behoeve van haar inwoners-vastgoedeigenaars die te kennen hebben gegeven hun vastgoed daarmee te willen uitrusten, indien een dergelijke activiteit er niet toe strekt duurzame inkomsten te verkrijgen en die inwoners slechts een bedrag betalen dat ten hoogste een kwart van de gemaakte kosten dekt, waarbij het saldo wordt gefinancierd uit overheidsmiddelen.
22
Om te beginnen zij eraan herinnerd dat het aan de verwijzende rechter staat, die als enige bevoegd is om de feiten te beoordelen, om de aard van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde handelingen te bepalen (arrest van
13 januari 2022, Termas Sulfurosas de Alcafache, C‑513/20, EU:C:2022:18, punt 36
).
23
Niettemin is het de taak van het Hof om deze rechter alle uitleggingsgegevens betreffende het Unierecht te verschaffen die van nut kunnen zijn voor de beslechting van de bij hem aanhangige zaak (arrest van
15 april 2021, Administration de l’Enregistrement, des Domaines et de la TVA, C‑846/19, EU:C:2021:277, punt 35
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
24
In dit verband moeten de door een gemeente in het kader van de bevordering van hernieuwbare energie verrichte handelingen, om onder richtlijn 2006/112 te vallen, ten eerste een levering of dienstverrichting vormen die deze gemeente onder bezwarende titel ten behoeve van haar inwoners verricht in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) en c), van deze richtlijn, en ten tweede moeten die handelingen zijn verricht in het kader van een economische activiteit in de zin van artikel 9, lid 1, van die richtlijn, waardoor die gemeente ook is opgetreden als belastingplichtige.
Vraag of er sprake is van een goederenlevering en een dienstverrichting onder bezwarende titel
25
Volgens vaste rechtspraak kunnen dergelijke handelingen slechts worden geacht „onder bezwarende titel” in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) en c), van richtlijn 2006/112 te zijn verricht indien er een rechtstreeks verband bestaat tussen de goederenlevering of de dienstverrichting enerzijds en een werkelijk door de belastingplichtige ontvangen tegenprestatie anderzijds. Van een dergelijke rechtstreekse band is sprake wanneer er tussen de verrichter van de goederenlevering of de dienstverrichting enerzijds, en de ontvanger ervan anderzijds een rechtsbetrekking bestaat in het kader waarvan over en weer prestaties worden uitgewisseld, waarbij de door de verrichter van die handelingen ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan de ontvanger verleende levering of verrichte dienst (zie in die zin arrest van
15 april 2021, Administration de l’Enregistrement, des Domaines et de la TVA, C‑846/19, EU:C:2021:277, punt 36
).
26
In dit verband zij er ten eerste aan herinnerd dat, om deze handelingen te kunnen aanmerken als verricht als „onder bezwarende titel” in de zin van richtlijn 2006/112, niet vereist is, zoals ook volgt uit artikel 73 van deze richtlijn, dat de tegenprestatie voor de goederenlevering of de dienstverrichting rechtstreeks wordt verkregen van degene voor wie zij bestemd is, aangezien de tegenprestatie ook kan worden verkregen van een derde (zie in die zin arrest van
15 april 2021, Administration de l’Enregistrement, des Domaines et de la TVA, C‑846/19, EU:C:2021:277, punt 40
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
27
Ten tweede is het feit dat deze handelingen worden verricht tegen een prijs die hoger of lager is dan de kostprijs, en dus tegen een hogere of lagere prijs dan de normale marktprijs, irrelevant voor de kwalificatie van een handeling als handeling onder bezwarende titel, aangezien een dergelijke omstandigheid niet afdoet aan het rechtstreekse verband tussen de verrichte of te verrichten handelingen en de ontvangen of te ontvangen tegenprestatie, waarvan het bedrag vooraf en volgens duidelijk afgebakende criteria wordt bepaald (zie in die zin arrest van
15 april 2021, Administration de l’Enregistrement, des Domaines et de la TVA, C‑846/19, EU:C:2021:277, punt 43
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
28
In casu blijkt uit de door de verwijzende rechter verstrekte verduidelijkingen dat de gemeente O. de onderneming waaraan de aanbesteding is gegund gelast HE-systemen te leveren en te installeren op de onroerende goederen van de eigenaren die blijk hebben gegeven van belangstelling om deel te nemen aan dit initiatief. Dienaangaande zij erop gewezen dat de eigendomsoverdracht van dergelijke systemen een levering van goederen in de zin van artikel 14 van richtlijn 2006/112 vormt en dat de terbeschikkingstelling voor gebruik ervan een dienstverrichting in de zin van artikel 24, lid 1, van deze richtlijn vormt.
29
Het lijdt geen twijfel dat, rekening houdend met het bestaan van een overeenkomst tussen de gemeente O. en deze onderneming betreffende de installatie van de HE-systemen en de overdracht van de eigendom ervan aan die gemeente gedurende de looptijd van het project, mag worden aangenomen dat de betrokken onderneming voor die gemeente een handeling onder bezwarende titel verricht, te meer daar die gemeente uit dien hoofde van die onderneming een individuele factuur ontvangt die zij alleen betaalt. Gelet op de in het vorige punt uiteengezette overwegingen omvat deze handeling deels een levering van goederen aan de gemeente O., te weten de HE-systemen, waarvan deze laatste eigenaar wordt, en deels een dienstverrichting bestaande uit de installatie van die HE-systemen op de onroerende goederen van de betrokken inwoners. Het door deze gemeente als tegenprestatie voor de betaling ontvangen voordeel bestaat niet alleen in de eigendom van die HE-systemen, maar ook in de verbetering van de levenskwaliteit van al haar inwoners als gevolg van een milieuvriendelijkere wijze van energieproductie.
30
Het is echter niet uitgesloten dat de eigenaren van de onroerende goederen waarop de HE-systemen zijn of zullen worden geïnstalleerd, de eindbegunstigden worden van deze goederenlevering en deze dienstverrichting, die in dat geval door de gemeente O. zouden zijn verricht door tussenkomst van de na de aanbesteding geselecteerde onderneming. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of dat het geval is.
31
Het staat immers vast dat deze inwoners op grond van de tussen elk van hen en deze gemeente gesloten overeenkomst aan het einde van het project eigenaar zullen worden van de HE-systemen en dat zij daarvan al profijt trekken vanaf de installatie ervan, en ook dat zij in beginsel 25 % van de subsidiabele kosten dragen, zonder dat dit percentage evenwel meer mag bedragen dan een in die overeenkomst overeengekomen bedrag, zoals in punt 14 van het onderhavige arrest is vermeld. Gelet op de in de punten 25 tot en met 27 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak is het ter zake niet onoverkomelijk dat een derde, te weten de betrokken woiwodschap, 75 % van de subsidiabele kosten voor zijn rekening neemt door middel van een aan de gemeente O. betaalde subsidie, noch dat de som van de met deze percentages van 25 % en 75 % overeenkomende bedragen lager is dan de kostprijs van de opdracht, dat wil zeggen de kosten die deze gemeente daadwerkelijk heeft gemaakt ten gunste van de onderneming aan wie de aanbesteding is gegund, aangezien zowel de bijdrage van die inwoners als de subsidie van de woiwodschap enkel betrekking heeft op de subsidiabele kosten en niet op de werkelijke kosten in hun geheel.
32
Indien de verwijzende rechter in het licht van deze overwegingen tot de conclusie zou komen dat de gemeente O. ten behoeve van haar inwoners onder bezwarende titel goederen levert en diensten verricht in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) en c), van richtlijn 2006/112, zal hij moeten nagaan of deze handelingen worden verricht in het kader van een economische activiteit, aangezien er volgens de rechtspraak enkel sprake is van een „economische activiteit” in de zin van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn, wanneer een activiteit tot gevolg heeft dat zich een van de belastbare feiten als bedoeld in artikel 2, lid 1, van deze richtlijn voordoet (arrest van
15 april 2021, Administration de l’Enregistrement, des Domaines et de la TVA, C‑846/19, EU:C:2021:277, punt 32
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Vraag of er sprake is van een goederenlevering en een dienstverrichting in het kader van een economische activiteit
33
Om te beginnen zij eraan herinnerd dat uit de analyse van de bewoordingen van artikel 9, lid 1, van richtlijn 2006/112 naar voren komt hoe ruim de werkingssfeer van het begrip „economische activiteit” wel is, maar tegelijkertijd het objectieve karakter ervan blijkt, in die zin dat de activiteit op zichzelf wordt beschouwd, onafhankelijk van het oogmerk of het resultaat ervan [arrest van
25 februari 2021, Gmina Wrocław (Omzetting van het recht van vruchtgebruik), C‑604/19, EU:C:2021:132, punt 69
en aldaar aangehaalde rechtspraak].
34
Een activiteit wordt dus in het algemeen als „economisch” gekwalificeerd wanneer zij van permanente aard is en wordt uitgevoerd tegen een vergoeding die wordt ontvangen door degene die de transactie uitvoert (arrest van
15 april 2021, Administration de l’Enregistrement, des Domaines et de la TVA, C‑846/19, EU:C:2021:277, punt 47
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
35
Gelet op de moeilijkheid het begrip „economische activiteit” nauwkeurig te definiëren, moeten alle omstandigheden waaronder die activiteit plaatsvindt, worden onderzocht (zie in die zin arrest van
12 mei 2016, Gemeente Borsele en Staatssecretaris van Financiën, C‑520/14, EU:C:2016:334, punt 29
en aldaar aangehaalde rechtspraak), waarbij per geval een beoordeling daarvan wordt verricht tegen de achtergrond van hetgeen de typische gedraging zou zijn van een ondernemer die op het betrokken gebied actief is, dat wil zeggen, in het onderhavige geval, een installateur van HE-systemen.
36
In dit verband moet ten eerste worden opgemerkt dat, terwijl een ondernemer beoogt uit zijn activiteit duurzaam opbrengst te verkrijgen (zie in die zin arrest van
20 januari 2021, AJFP Sibiu en DGRFP Braşov, C‑655/19, EU:C:2021:40, punten 27-29
en aldaar aangehaalde rechtspraak), de gemeente O. in haar verzoek om een fiscale ruling heeft aangegeven, zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, dat zij niet voornemens was op regelmatige basis diensten voor de installatie van HE-systemen te verrichten of daartoe werknemers in dienst te nemen dan wel dit nog maar te overwegen, wat de onderhavige zaak onderscheidt van die waarin de gemeentelijke diensten duurzaam van aard waren.
37
Ten tweede blijkt uit de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens dat de gemeente O. zich ertoe beperkt, in het kader van een regionaal programma ter facilitering van de overgang naar een koolstofarme economie, aan haar inwoners die vastgoedeigenaars zijn en die interesse kunnen hebben voor hernieuwbare energiebronnen, die HE-systemen aan te bieden en deze bij hen te leveren en te installeren via een na een aanbesteding geselecteerde onderneming, tegen een bijdrage van die eigenaars ten belope van maximum 25 % van de subsidiabele kosten van die levering en installatie, terwijl deze gemeente de betrokken onderneming voor die leveringen en installaties vergoedt tegen de marktprijs.
38
Het Hof heeft reeds geoordeeld dat wanneer een gemeente door middel van de door haar geïnde bijdragen slechts een gering deel van de door haar gemaakte kosten terugkrijgt, terwijl het saldo wordt gefinancierd uit overheidsmiddelen, een dergelijk verschil tussen deze kosten en de als tegenprestatie voor deze diensten ontvangen bedragen aangeeft dat deze bijdragen veeleer moeten worden gelijkgesteld aan een heffing dan aan een vergoeding (zie in die zin arrest van
12 mei 2016, Gemeente Borsele en Staatssecretaris van Financiën, C‑520/14, EU:C:2016:334, punt 33
en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zelfs indien rekening wordt gehouden met de door de betrokken woiwodschap aan de gemeente O. verrichte betalingen, zijnde 75 % van de subsidiabele kosten, blijft de som van de bedragen die de gemeente van de betrokken eigenaren en van die woiwodschap ontvangt dus structureel lager dan de totale kosten die deze gemeente daadwerkelijk heeft gemaakt, zoals in punt 31 van het onderhavige arrest is aangegeven. Dit stemt niet overeen met de benadering die in een dergelijk geval zou zijn gehanteerd door een installateur van HE-systemen, die er namelijk naar zou hebben gestreefd zijn prijzen aldus vast te stellen dat zijn kosten worden geabsorbeerd en hij een winstmarge realiseert. Omgekeerd loopt de gemeente alleen het risico verlies te lijden, zonder enig vooruitzicht op winst.
39
Ten derde lijkt het voor een dergelijke installateur van HE-systemen economisch niet haalbaar om de afnemers van zijn leveringen van goederen en diensten slechts maximaal een kwart van de door hem gemaakte kosten te laten dragen, terwijl hij wacht op vergoeding, bij wege van een subsidie, van het grootste deel van de overige driekwart van deze kosten. Een dergelijk mechanisme zou niet alleen tot een structureel negatieve kasstroom leiden maar ook een voor een belastingplichtige ongebruikelijke onzekerheid met zich brengen, aangezien de vraag of en in welke mate een derde een zo belangrijk deel van de gemaakte kosten zal terugbetalen dan open blijft totdat die derde daarover beslist en die beslissing pas wordt genomen nadat de betrokken handelingen zijn verricht.
40
Onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter lijkt de gemeente O. in casu dan ook geen economische activiteit te hebben verricht in de zin van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2006/112.
Geen belastingplicht wanneer een publiekrechtelijk lichaam handelingen verricht als overheid
41
Aangezien de gemeente O. in het licht van bovenstaande overwegingen geen activiteit verricht die binnen de werkingssfeer van richtlijn 2006/112 valt, hoeft niet te worden vastgesteld of deze activiteit ook krachtens artikel 13, lid 1, van deze richtlijn zou zijn uitgesloten van de werkingssfeer van die richtlijn.
42
Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 2, lid 1, artikel 9, lid 1, en artikel 13, lid 1, van richtlijn 2006/112 aldus moeten worden uitgelegd dat er geen sprake is van een aan de btw onderworpen levering van goederen en verrichting van diensten wanneer een gemeente via een onderneming HE-systemen levert en installeert ten behoeve van haar inwoners-vastgoedeigenaars die te kennen hebben gegeven hun vastgoed daarmee te willen uitrusten, indien een dergelijke activiteit er niet toe strekt duurzame inkomsten te verkrijgen en die inwoners slechts een bedrag betalen dat ten hoogste een kwart van de gemaakte kosten dekt, waarbij het saldo wordt gefinancierd uit overheidsmiddelen.