Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 juni 2023
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 juni 2023
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 8 juni 2023
Uitspraak
Arrest van het Hof (Vijfde kamer)
8 juni 2023(*)
"„Prejudiciële verwijzing - Douane-unie - Verordening (EU) nr. 952/2013 - Douanewetboek van de Unie - Excedentaire hoeveelheden goederen aangetroffen nadat de goederen zijn vrijgegeven - Artikel 173 - Wijziging van een douaneaangifte - Andere goederen dan die waarop de te wijzigen aangifte oorspronkelijk betrekking had - Artikel 174 - Ongeldigmaking van een douaneaangifte - Artikel 42 - Door de bevoegde douaneautoriteiten opgelegde sancties - Gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446”"
In zaak C‑640/21,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Cluj (rechter in tweede aanleg Cluj, Roemenië) bij beslissing van 25 augustus 2021, ingekomen bij het Hof op 19 oktober 2021, in de procedure
SC Zes Zollner Electronic SRL
tegenDirecţia Regională Vamală Cluj – Biroul Vamal de Frontieră Aeroport Cluj-Napoca,
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, D. Gratsias (rapporteur), M. Ilešič, I. Jarukaitis en Z. Csehi, rechters,
advocaat-generaal: J. Richard de la Tour,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
-
de Roemeense regering, vertegenwoordigd door E. Gane en A. Rotăreanu als gemachtigden,
-
de Estse regering, vertegenwoordigd door M. Kriisa als gemachtigde,
-
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Armenia, F. Clotuche-Duvieusart en F. Moro als gemachtigden,
-
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 januari 2023,
het navolgende
Arrest
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 173 en 174 van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1, met rectificatie in PB 2020, L 317, blz. 41; hierna: „douanewetboek van de Unie”). Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen SC Zes Zollner Electronic SRL (hierna: „ZZE”), een Roemeense onderneming, en de Direcție Regională Vamală Cluj – Biroul Vamal de Frontieră Aeroport Cluj-Napoca (regionale douanedirectie Cluj – grensdouanekantoor luchthaven Cluj-Napoca, Roemenië), inzake de oplegging door laatstgenoemde van een boete aan ZZE wegens het onttrekken van 5 000 elektronische geïntegreerde schakelingen aan de douanecontrole en de eis tot betaling van een bedrag gelijk aan de douanewaarde van deze goederen, vermeerderd met invoerrechten en andere verschuldigde rechten.Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Verordening nr. 2913/92
Artikel 66 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992, L 302, blz. 1) bepaalde:„1.Op verzoek van de aangever maken de douaneautoriteiten een reeds aanvaarde aangifte ongeldig wanneer de aangever aantoont dat de goederen bij vergissing voor de in deze aangifte genoemde douaneregeling zijn aangegeven of dat, ten gevolge van bijzondere omstandigheden, de plaatsing van de goederen onder de douaneregeling waarvoor zij zijn aangegeven, niet meer gerechtvaardigd is.
Wanneer de douaneautoriteiten de aangever evenwel in kennis hebben gesteld van hun voornemen de goederen aan een onderzoek te onderwerpen, kan het verzoek tot ongeldigmaking van de aangifte slechts worden aanvaard nadat het onderzoek heeft plaatsgevonden.
2.Behalve in de volgens de procedure van het Comité vastgestelde gevallen wordt de aangifte niet ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven.
3.De ongeldigmaking van de aangifte is niet van invloed op de toepassing van de geldende strafbepalingen.”
Douanewetboek van de Unie
Overweging 15 van het douanewetboek van de Unie luidt als volgt:Artikel 5 („Definities”), punten 16, 26 en 33, van dit wetboek bepaalt het volgende:„De facilitering van de legale handel en de strijd tegen de fraude vereisen eenvoudige, snelle en gestandaardiseerde douaneregelingen en -procedures. Het is derhalve passend om, in overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 24 juli 2003 met als titel ‚Eenvoudige en papierloze procedures voor de douanediensten en de marktdeelnemers’ [COM(2003) 452 definitief], de douanewetgeving te vereenvoudigen en het gebruik van moderne instrumenten en technologieën toe te staan, teneinde de uniforme toepassing van de douanewetgeving en modernisering van de douanecontrole verder te bevorderen, waardoor mede de basis wordt gelegd voor efficiënte en eenvoudige douaneprocedures. […]”
Artikel 15 („Verstrekking van inlichtingen aan de douaneautoriteiten”), lid 2, van dit douanewetboek luidt als volgt:„In dit wetboek wordt verstaan onder:
[…]
‚douaneregeling’: een van de onderstaande regelingen waaronder goederen overeenkomstig het wetboek kunnen worden geplaatst:
in het vrije verkeer brengen,
bijzondere regelingen,
uitvoer;
[…]
‚vrijgave van goederen’: terbeschikkingstelling door de douaneautoriteiten van goederen voor de doeleinden die zijn voorzien in de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst;
[…]
‚aanbrengen bij de douane’: mededeling aan de douaneautoriteiten dat de goederen bij het douanekantoor of op enige andere, door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats zijn aangekomen en beschikbaar zijn voor douanecontrole”.
Artikel 42 van het wetboek („Opleggen van sancties”) bepaalt:„Eenieder die een douaneaangifte […] indient, aanvaardt de aansprakelijkheid voor al het volgende:
de juistheid en volledigheid van de in de aangifte […] verstrekte inlichtingen
de echtheid, juistheid en geldigheid van de stukken ter staving van de aangifte […]
in voorkomend geval, het nakomen van alle verplichtingen inzake de plaatsing van de betreffende goederen onder een douaneregeling of het verrichten van toegestane handelingen.
De eerste alinea is ook van toepassing op alle inlichtingen die in enigerlei vorm door de douaneautoriteiten worden verlangd of die aan hen worden verstrekt.
[…]”
Artikel 139 („Aanbrengen van goederen bij de douane”), leden 1 en 7, van het douanewetboek van de Unie luidt:„1.Iedere lidstaat stelt sancties vast voor het niet naleven van de douanewetgeving. Dergelijke sancties moeten effectief, proportioneel en afschrikkend zijn.
2.Wanneer bestuurlijke sancties worden opgelegd, kunnen deze onder meer een of beide van de volgende vormen aannemen:
een geldboete opgelegd door de douaneautoriteiten, in voorkomend geval met inbegrip van een schikking die in de plaats komt van een strafrechtelijke sanctie;
de intrekking, schorsing of wijziging van een vergunning van de betrokken persoon.
[…]”
Artikel 158 („Douaneaangifte van goederen en douanetoezicht op Uniegoederen”), lid 1, van dit wetboek bepaalt het volgende:„1.Goederen die in het douanegebied van de Unie worden gebracht, worden onmiddellijk bij aankomst bij de douane aangebracht bij het aangewezen douanekantoor, […]
[…]
7.Bij de douane aangebrachte goederen mogen niet zonder toestemming van de douaneautoriteiten worden weggevoerd van de plaats waar zij zijn aangebracht.”
Artikel 172 („Aanvaarding van een douaneaangifte”) van dit wetboek luidt als volgt:„Voor alle goederen die bestemd zijn om onder een douaneregeling te worden geplaatst, met uitzondering van de regeling vrije zone, moet een douaneaangifte tot plaatsing onder de desbetreffende regeling worden gedaan.”
Artikel 173 („Wijziging van een douaneaangifte”) van het wetboek bepaalt:„1.Douaneaangiften die aan de voorwaarden van dit hoofdstuk voldoen, worden onmiddellijk door de douaneautoriteiten aanvaard, voor zover de desbetreffende goederen bij de douane zijn aangebracht.
2.De datum van aanvaarding van de douaneaangifte door de douaneautoriteiten is, tenzij anderszins is bepaald, de datum die in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van de bepalingen die gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen zijn aangegeven en voor alle andere invoer- of uitvoerformaliteiten.”
Artikel 174 („Ongeldigmaking van een douaneaangifte”) van dit wetboek luidt:„1.De aangever wordt, op zijn verzoek, toegestaan een of meer gegevens in de douaneaangifte te wijzigen nadat deze door de douane is aanvaard. De wijziging mag niet tot gevolg hebben dat de douaneaangifte betrekking heeft op andere goederen dan die waarop zij oorspronkelijk betrekking had.
2.Dergelijke wijzigingen worden niet toegestaan als het verzoek daartoe wordt gedaan na een van de volgende gebeurtenissen:
de douaneautoriteiten hebben de aangever in kennis gesteld van hun voornemen de goederen aan een onderzoek te onderwerpen;
de douaneautoriteiten hebben geconstateerd dat de gegevens van de douaneaangifte onjuist zijn;
de douaneautoriteiten hebben de goederen vrijgegeven.
3.Op verzoek van de aangever kan, binnen drie jaar na de datum van aanvaarding van de douaneaangifte, worden toegestaan dat de douaneaangifte wordt gewijzigd na vrijgave van de goederen, zodat de aangever zijn verplichtingen inzake het plaatsen van goederen onder de desbetreffende douaneregeling kan nakomen.”
Artikel 175 („Bevoegdheidsdelegatie”) van het wetboek bepaalt het volgende:„1.Op verzoek van de aangever maken de douaneautoriteiten een reeds aanvaarde douaneaangifte ongeldig in elk van de volgende gevallen:
indien voldoende wordt aangetoond dat de goederen onmiddellijk onder een andere douaneregeling zullen worden geplaatst;
indien voldoende wordt aangetoond dat ten gevolge van bijzondere omstandigheden de plaatsing van de goederen onder de douaneregeling waarvoor zij zijn aangegeven, niet meer gerechtvaardigd is.
Indien de douaneautoriteiten de aangever evenwel in kennis hebben gesteld van hun voornemen de goederen aan een onderzoek te onderwerpen, kan het verzoek tot ongeldigmaking van de douaneaangifte slechts worden aanvaard nadat het onderzoek heeft plaatsgevonden.
2.De douaneaangifte wordt niet ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven, tenzij anders is bepaald.”
„De [Europese] Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 284 gedelegeerde handelingen vast te stellen, ter bepaling van de gevallen waarin de douaneaangifte ongeldig wordt gemaakt na vrijgave van de goederen, als bedoeld in artikel 174, lid 2.”
Gedelegeerde verordening 2015/2446
Artikel 148 van gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van verordening nr. 952/2013 met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB 2015, L 343, blz. 1) is met name vastgesteld op basis van artikel 175 van het douanewetboek van de Unie en luidt als volgt:„1.Wanneer wordt vastgesteld dat goederen bij vergissing zijn aangegeven voor een douaneregeling waarbij een douaneschuld bij invoer is ontstaan in plaats van voor een andere douaneregeling, wordt de douaneaangifte ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven, op een met redenen omkleed verzoek van de aangever, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
[…]
2.Wanneer wordt vastgesteld dat de goederen bij vergissing zijn aangegeven in de plaats van andere goederen voor een douaneregeling waarbij een douaneschuld bij invoer is ontstaan, wordt de douaneaangifte ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven, op een met redenen omkleed verzoek van de aangever, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
[…]
3.Wanneer goederen die zijn verkocht in het kader van een overeenkomst op afstand zoals omschreven in artikel 2, punt 7, van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad [van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG en van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB 2011, L 304, blz. 64)], in het vrije verkeer zijn gebracht en worden teruggezonden, wordt de douaneaangifte ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven, op een met redenen omkleed verzoek van de aangever, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
[…]
4.Behalve in de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde gevallen wordt de douaneaangifte ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven, op een met redenen omkleed verzoek van de aangever, in elk van de volgende gevallen:
wanneer goederen zijn vrijgegeven voor uitvoer, wederuitvoer of passieve veredeling en het douanegebied van de [Europese] Unie niet hebben verlaten;
wanneer Uniegoederen bij vergissing zijn aangegeven voor een douaneregeling die van toepassing is op niet-Uniegoederen, en hun douanestatus van Uniegoederen nadien is aangetoond door middel van een T2L, T2LF of een douanemanifest;
wanneer goederen bij vergissing zijn aangegeven op meer dan één douaneaangifte;
wanneer een vergunning met terugwerkende kracht is verleend overeenkomstig artikel 211, lid 2, van het wetboek;
wanneer Uniegoederen onder de regeling douane-entrepot zijn geplaatst overeenkomstig artikel 237, lid 2, van het wetboek en niet langer onder die regeling kunnen blijven overeenkomstig artikel 237, lid 2, van het douanewetboek;
[…]”
Roemeens recht
Ingevolge artikel 68 van Lege nr. 86/2006 privind Codul vamal al României (wet nr. 86/2006 houdende het Roemeense douanewetboek, Monitor oficial alRomâniei deel I, nr. 350 van 19 april 2006; hierna: „Roemeens douanewetboek”), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, konden de goederen, met toestemming van de douaneautoriteit, op verzoek worden onderzocht of bemonsterd met het oog op de toekenning van een douanebestemming. Artikel 100 van het Roemeense douanewetboek bepaalt:Volgens artikel 653, lid 1, onder a), van Hotărâre a Guvernului nr. 707/2006 pentru aprobarea Regulamentului de aplicare a Codului vamal al României (besluit nr. 707/2006 van de regering houdende goedkeuring van de uitvoeringsregeling van het Roemeense douanewetboek) van 7 juni 2006 (Monitor Oficial al României, deel I, nr. 520 van 15 juni 2006; hierna: „uitvoeringsregeling van het Roemeense douanewetboek”), vormt het aan de douanecontrole onttrekken van enig goed dat onder een douaneregeling valt, een administratieve overtreding die bestraft wordt met een boete van 3 000 tot 8 000 Roemeense leu (RON). Bovendien worden de goederen in dat geval in beslag genomen. Ingevolge artikel 654 van de uitvoeringsregeling van het Roemeense douanewetboek moet de overtreder, in geval van de in artikel 653, lid 1, onder a), bedoelde administratieve overtreding en wanneer de goederen niet meer kunnen worden geïdentificeerd, het bedrag betalen dat overeenkomt met de douanewaarde van de goederen, vermeerderd met de invoerrechten en andere wettelijk verschuldigde rechten die de op het tijdstip van het in het vrije verkeer brengen van de goederen vastgestelde belastingen en heffingen vertegenwoordigen, waarbij deze maatregel, wat het tenietgaan van de douaneschuld betreft, hetzelfde rechtsgevolg heeft als de inbeslagneming van de goederen. Artikel 655 van deze uitvoeringsregeling bepaalt dat de feiten in de artikelen 651 tot en met 653 administratieve overtredingen zijn indien deze niet zijn gepleegd in zodanige omstandigheden dat zij overeenkomstig de strafwet strafbare feiten vormen.„1.De douaneautoriteit heeft het recht om ambtshalve of op verzoek van de aangever binnen vijf jaar na de datum van vrijgave de douaneaangifte te corrigeren.
2.Binnen de in lid 1 bedoelde termijn onderzoekt de douaneautoriteit alle documenten, dossiers en boekingen die betrekking hebben op de vrijgegeven goederen of op latere handelstransacties betreffende deze goederen. De controle kan worden verricht bij de aangever, bij elke andere persoon die beroepshalve direct of indirect bij de genoemde verrichtingen betrokken is of bij elke andere persoon die in het bezit is van de genoemde documenten of informatie daarover. Ook kan een fysieke controle van de goederen worden uitgevoerd, indien deze nog bestaan.
3.Indien bij een nieuwe controle van de aangifte of bij een onderzoek achteraf blijkt dat de bepalingen betreffende de betrokken douaneregeling zijn toegepast op grond van onjuiste of onvolledige gegevens, neemt de douaneautoriteit maatregelen om de situatie te regulariseren, rekening houdend met de nieuwe gegevens waarover zij beschikt.
4.De douaneautoriteit stelt het model van het voor de regularisatie vereiste document en de instructies voor het invullen ervan op.
5.Indien wordt vastgesteld dat een douaneschuld is ontstaan of dat er te veel is betaald, neemt de douaneautoriteit maatregelen om de ontbrekende bedragen in te vorderen of de te veel betaalde bedragen terug te betalen overeenkomstig de wettelijke bepalingen.
6.In het kader van de controle achteraf van de aangiften stelt de douaneautoriteit overeenkomstig lid 3 vast of er te veel of te weinig is betaald met betrekking tot andere belastingen en rechten die in verband met douanetransacties aan de staat verschuldigd zijn, en neemt zij maatregelen om de vastgestelde tekorten te innen. Te veel betaalde bedragen uit hoofde van deze belastingen worden terugbetaald overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke voorschriften.
7.Indien de overtreding van de douanevoorschriften een administratieve overtreding of een strafbaar feit vormt, past de douaneautoriteit de sancties voor administratieve overtredingen toe of legt zij de zaak voor aan de met strafrechtelijke vervolging belaste autoriteiten.
8.De aanvaarde en geregistreerde douaneaangifte en het in lid 4 bedoelde document vormen een schuldbewijs.”
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
ZZE heeft bij een Zwitserse vennootschap twee bestellingen geplaatst voor een totale hoeveelheid van 10 000 elektronische geïntegreerde schakelingen. Laatstgenoemde heeft daartoe twee facturen opgesteld, ten eerste factuur nr. VFE19‑03168 van 2 juli 2019 voor een hoeveelheid van 5 000 stuks en een bedrag van 4 950 EUR, en ten tweede factuur nr. VFE19‑03169 van 2 juli 2019, eveneens voor een hoeveelheid van 5 000 stuks en een bedrag van 4 950 EUR. Het vervoer van de betreffende goederen is verzorgd door een koeriersonderneming. Op 4 juli 2019 heeft ZZE het bericht van invoer ontvangen voor luchtvrachtbrief nr. 1Z3022056899895681 voor een zending van 2,7 kilogram en een door de leverancier opgegeven bedrag van 4 950 EUR. Op basis van dit document werden alleen de goederen met betrekking tot factuur nr. VFE19‑03169 van 2 juli 2019, inclusief vervoerskosten, aangegeven bij het grensdouanekantoor op de luchthaven van Cluj-Napoca. Bij ontvangst van de zending te Satu Mare (Roemenië) stelden de werknemers van ZZE vast dat de zending de dubbele hoeveelheid bevatte van die welke op factuur nr. VFE19‑03169 van 2 juli 2019 was vermeld en dat de leverancier op dezelfde dag factuur nr. VFE19‑03168 had uitgereikt, waarmee in de aangifte bij de douaneautoriteiten geen rekening was gehouden. Hierop heeft ZZE op 9 juli 2019 de douaneautoriteiten van het grensdouanekantoor van de luchthaven van Cluj‑Napoca verzocht om de onregelmatigheid te verhelpen door een besluit vast te stellen om de situatie te regulariseren en de daarmee samenhangende douaneverplichtingen te berekenen. Op 2 september 2019 heeft de bevoegde douaneautoriteit een proces‑verbaal opgemaakt volgens hetwelk ZZE de goederen met betrekking tot factuur nr. VFE19‑03168 van 2 juli 2019 opzettelijk aan de douanecontrole had onttrokken. Daarom heeft zij ZZE een boete van 3 000 RON opgelegd wegens de administratieve overtreding zoals bedoeld in artikel 653, lid 1, onder a), van de uitvoeringsregeling van het Roemeense douanewetboek, alsook een aanvullende sanctie van 27 839 RON krachtens artikel 654 van die regeling. ZZE is bij de Roemeense rechter opgekomen tegen dit proces‑verbaal. In eerste aanleg is het door ZZE ingestelde beroep door de Judecătoria Cluj‑Napoca (rechter in eerste aanleg Cluj‑Napoca, Roemenië) verworpen. Volgens deze rechter kan de in artikel 653, lid 1, onder a), van de uitvoeringsregeling van het Roemeense douanewetboek bedoelde overtreding zowel opzettelijk als uit nalatigheid worden begaan. Het feit dat ZZE zich enkele dagen na de vrijgave van de door haar ontvangen goederen tot de bevoegde douaneautoriteit heeft gewend om haar situatie te regulariseren kan geen grond vormen om de strafbaarheid van de haar verweten feiten uit te sluiten. Voorts was deze rechter van oordeel dat artikel 173 van het douanewetboek van de Unie in dit geval niet van toepassing was, aangezien deze bepaling niet toestaat dat een douaneaangifte wordt gewijzigd wanneer deze wijziging tot gevolg zou hebben dat de aangifte betrekking heeft op andere goederen dan die waarop de oorspronkelijke aangifte betrekking had. Wat de aan ZZE opgelegde geldboete betrof, was de rechter in eerste aanleg van oordeel dat deze het wettelijk minimum bedroeg en evenredig was aan de mate van concreet maatschappelijk gevaar die de feiten opleverden. Deze rechter heeft voorts geoordeeld dat de aanvullende sanctie die aan ZZE krachtens artikel 654 van de uitvoeringsregeling van het Roemeense douanewetboek was opgelegd, passend was. Meer bepaald heeft de rechter in eerste aanleg in aanmerking genomen dat, gezien het tijdsverloop tussen de datum waarop de betrokken goederen aan het douanetoezicht waren onttrokken en de datum waarop de douaneautoriteit hierover is aangezocht, en gezien het feit dat ZZE in de loop van 2019 acht andere importen van hetzelfde soort goederen van dezelfde leverancier had verricht, verweerster in het hoofdgeding niet zeker was dat de aan het douanetoezicht onttrokken goederen nog konden worden geïdentificeerd. Bovendien had ZZE de betrokken goederen kunnen aanbrengen nadat zij de autoriteiten ter zake had aangezocht, hetgeen zij volgens die rechter niet had gedaan. ZZE heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de Tribunal Cluj (rechter in tweede aanleg Cluj, Roemenië), de verwijzende rechter. Deze stelt vast dat de Roemeense douaneautoriteiten en rechterlijke instanties artikel 173 van het douanewetboek van de Unie, met name lid 3 daarvan, verschillend hebben uitgelegd, hetgeen in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De verwijzende rechter is van oordeel dat, indien artikel 173 van dit wetboek niet van toepassing zou zijn op een geval als in het hoofdgeding, er echter een ander wettelijk middel zou moeten bestaan om een vergissing als die welke ZZE stelt te hebben begaan recht te zetten, namelijk hetzij de procedure van artikel 174 van dit wetboek, hetzij een ander proceduremiddel dat geen zware sancties meebrengt die verzoekster ervan kunnen weerhouden de geldende voorschriften na te leven. Deze rechter verwijst naar de omstandigheden van het hoofdgeding zoals beschreven in de punten 20 tot en met 23 van het onderhavige arrest en benadrukt dat ZZE niet te kwader trouw heeft gehandeld. In die omstandigheden heeft de Tribunal Cluj besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:
Wanneer de [ontvanger van goederen] vaststelt dat er meer goederen zijn dan in de aanvankelijke douaneaangifte is vermeld, is dan artikel 173 of artikel 174 van [het douanewetboek van de Unie] van toepassing?
Slaat de zinsnede ‚andere goederen dan die waarop [de douaneaangifte] oorspronkelijk betrekking had’ in artikel 173 van [het douanewetboek van de Unie] op andere goederen vanuit kwantitatief oogpunt, kwalitatief oogpunt, of beide oogpunten?
Als de [ontvanger van goederen] meer goederen aantreft dan in de douaneaangifte is vermeld, heeft hij dan volgens [het douanewetboek van de Unie] een procedure tot zijn beschikking waarmee hij de fouten kan herstellen zonder dat hem een administratieve of strafrechtelijke sanctie wordt opgelegd?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste en tweede vraag
Met zijn eerste en tweede vraag, die tezamen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 173 en 174 van het douanewetboek van de Unie aldus moeten worden uitgelegd dat zij van toepassing zijn in het geval waarin de aangever na indiening van zijn douaneaangifte en vrijgave van de goederen ontdekt dat hij meer goederen had moeten aangeven dan aanvankelijk in de aangifte was vermeld. Wat in de eerste plaats artikel 173 van het douanewetboek van de Unie betreft, lid 1 daarvan biedt de aangever de mogelijkheid om wijziging van zijn aangifte aan te vragen nadat deze door de douane is aanvaard, op voorwaarde dat de gevraagde wijziging niet tot gevolg heeft dat de douaneaangifte betrekking heeft op andere goederen dan die waarop zij oorspronkelijk betrekking had. Volgens lid 2 van dit artikel kan een dergelijke wijziging niet worden toegestaan als het verzoek daartoe wordt gedaan nadat de douaneautoriteiten de aangever in kennis hebben gesteld van hun voornemen de goederen aan een onderzoek te onderwerpen, nadat de douaneautoriteiten hebben geconstateerd dat de gegevens van de douaneaangifte onjuist zijn of nadat de douaneautoriteiten de goederen hebben vrijgegeven. Ingevolge lid 3 van dit artikel in het douanewetboek van de Unie kunnen de douaneautoriteiten op verzoek van de aangever en binnen drie jaar na de datum van aanvaarding van de douaneaangifte toestaan dat de douaneaangifte na vrijgave van de goederen wordt gewijzigd, zodat de aangever zijn verplichtingen inzake het plaatsen van goederen onder de desbetreffende douaneregeling kan nakomen. Uit de lezing van artikel 173, lid 1, juncto artikel 173, lid 3, van het douanewetboek van de Unie moet dus worden afgeleid dat de wijziging van een douaneaangifte in geen geval kan worden toegestaan indien de verzochte wijziging tot gevolg heeft dat de douaneaangifte betrekking heeft op andere goederen dan die waarop zij oorspronkelijk betrekking had. Om vast te stellen of dit artikel van toepassing is op het geval dat in punt 33 van het onderhavige arrest wordt beschreven, is dus uitlegging nodig van het begrip „andere goederen dan die waarop een douaneaangifte oorspronkelijk betrekking had” in de zin van lid 1 van dit artikel. Er zij aan herinnerd dat bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest van 16 juli 2020, Pfeifer & Langen, C‑97/19, EU:C:2020:574, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Wat ten eerste de tekst betreft van artikel 173, lid 1, laatste volzin, van het douanewetboek van de Unie, moet worden vastgesteld dat de formulering van deze bepaling door het gebruik van het bijvoeglijk naamwoord „andere” voldoende ruim is om iedere wijziging uit te sluiten die betrekking heeft op goederen die niet in de oorspronkelijke aangifte waren opgenomen, met inbegrip van goederen die de hoeveelheid aangegeven goederen overschrijden. Ook al zijn die goederen kwalitatief identiek aan de goederen die in de aangifte zijn opgenomen, dan valt die extra hoeveelheid goederen namelijk juist niet onder wat aanvankelijk bij de douane was aangegeven. Ten tweede wordt een strikte uitlegging van artikel 173, lid 1, van het douanewetboek van de Unie, volgens welke een wijziging geen betrekking kan hebben op een grotere hoeveelheid goederen dan die welke in de aanvankelijke douaneaangifte waren opgenomen, bevestigd door de context van deze bepaling, om te beginnen lid 3 van artikel 173. Het is juist dat een douaneaangifte volgens lid 3 na vrijgave van de goederen kan worden gewijzigd, maar uitsluitend „zodat de aangever zijn verplichtingen inzake het plaatsen van goederen onder de desbetreffende douaneregeling kan nakomen”. Aangezien pas na aangifte van een goed kan worden verondersteld dat het onder een dergelijke regeling is gebracht, kan artikel 173 van het douanewetboek van de Unie slechts betrekking hebben op goederen die onder de aandacht van de douaneautoriteiten zijn gebracht middels de douaneaangifte waarvan om wijziging wordt verzocht. Dit kan echter niet het geval zijn voor een hoeveelheid goederen die de oorspronkelijk aangegeven hoeveelheid goederen overschrijdt. Voorts berust het douanewetboek van de Unie volgens de rechtspraak van het Hof op een aangiftesysteem om douaneformaliteiten en -controles zo veel mogelijk te beperken, en tegelijk fraude of onregelmatigheden die nadelig kunnen zijn voor de begroting van de Unie te voorkomen. Het is vanwege het belang van deze aangiften voor de goede werking van de douane-unie dat de aangever bij artikel 15 van het douanewetboek van de Unie wordt verplicht juiste en volledige inlichtingen te verstrekken (arrest van 9 juli 2020, Unipack, C‑391/19, EU:C:2020:547, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Deze verplichting is het uitvloeisel van het beginsel dat de douaneaangifte onherroepelijk wordt zodra zij is aanvaard, aangezien uitzonderingen op dit beginsel in het desbetreffende recht van de Unie strikt zijn geregeld (arrest van 17 september 2014, Baltic Agro, C‑3/13, EU:C:2014:2227, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Hoewel dit beginsel van onherroepelijkheid in het douanewetboek van de Unie wordt afgezwakt doordat een douaneaangifte krachtens artikel 173 kan worden gewijzigd, vormt deze mogelijkheid niettemin een strikt uit te leggen uitzondering op dit beginsel. Deze uitlegging brengt bovendien de wil van de Uniewetgever tot uitdrukking. Zoals namelijk volgt uit een vergelijking van artikel 173, lid 3, van het douanewetboek van de Unie zoals de wetgever het heeft vastgesteld, met de tekst die de Commissie had voorgesteld in artikel 149 van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie [COM(2012) 64 final], is het deze wetgever die aan artikel 173 de voorwaarde heeft toegevoegd waarnaar wordt verwezen in punt 40 van dit arrest, dat na vrijgave van de goederen slechts om een wijziging kan worden verzocht om de aangever in staat te stellen zijn verplichtingen inzake het plaatsen van goederen onder de desbetreffende douaneregeling na te komen. Hieruit blijkt de wil van die wetgever om de mogelijkheden tot wijziging van de douaneaangiften te beperken. Wat ten derde de doelstellingen van de regeling in het hoofdgeding betreft, zij erop gewezen dat deze doelstellingen en met name die van de strijd tegen fraude in overweging 15 van dit wetboek steun geven aan een uitlegging van artikel 173, lid 1, van het douanewetboek van de Unie volgens welke een wijziging geen betrekking kan hebben op een hoeveelheid goederen die de oorspronkelijk aangegeven hoeveelheid goederen overschrijdt. Volgens punt 41 van dit arrest speelt de verplichting van de aangevers om in hun aangiften juiste en volledige inlichtingen te verstrekken namelijk een essentiële rol bij de goede werking van de douanecontroles en de strijd tegen fraude en onregelmatigheden. Met het nastreven van deze doelstelling strookt dus dat de mogelijkheden om een douaneaangifte te wijzigen strikt beperkt zijn. Bovendien blijkt uit deze overweging dat de douanecontroles inherent zijn aan de verwezenlijking van deze doelstelling. Wat dat betreft heeft het Hof reeds de gelegenheid gehad om in zaken betreffende de herziening van douaneaangiften na vrijgave van de goederen te benadrukken hoe belangrijk het is om de betreffende goederen te kunnen tonen en welke moeilijkheden het oplevert wanneer de te verifiëren gegevens een fysieke controle van de goederen vergen en deze niet meer kunnen worden getoond, met name wanneer de materiële gegevens zoals de aard of de kenmerken van de goederen zijn gewijzigd (zie in die zin arresten van 20 oktober 2005, Overland Footwear, C‑468/03, EU:C:2005:624, punten 47 en 48 , en 16 juli 2020, Pfeifer & Langen, C‑97/19, EU:C:2020:574, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Deze overwegingen verklaren waarom de Uniewetgever, om de doelstelling van de strijd tegen fraude te verwezenlijken, middels artikel 173, lid 1, van het douanewetboek van de Unie hoe dan ook heeft willen uitsluiten dat een aangever zich door een materiële wijziging van de douaneaangifte kan onttrekken aan de aanvankelijke verplichting om de betreffende goederen aan te geven bij de douaneautoriteiten. Gelet op een en ander moet worden geconstateerd dat het begrip „andere goederen dan die waarop een douaneaangifte oorspronkelijk betrekking had” in artikel 173, lid 1, van dit wetboek, aldus moet worden uitgelegd dat een hoeveelheid goederen die de in die oorspronkelijke douaneaangifte aangegeven hoeveelheid goederen overschrijdt, daaronder valt. Artikel 173 van het douanewetboek van de Unie moet dus zo worden uitgelegd dat een verzoek tot wijziging van een douaneaangifte niet kan worden aanvaard wanneer het strekt tot wijziging van die aangifte in die zin dat deze betrekking heeft op een grotere hoeveelheid goederen dan in die douaneaangifte staat vermeld. Wat in de tweede plaats artikel 174 van het douanewetboek van de Unie betreft, volgens dit artikel kunnen de douaneautoriteiten in bepaalde gevallen van lid 1 een reeds aanvaarde douaneaangifte ongeldig maken. Zoals al is geoordeeld onder verordening nr. 2913/92, waarvan artikel 66 is overgenomen in artikel 174 van het douanewetboek van de Unie, gaat de douaneschuld die voortvloeide uit de ongeldig gemaakte aangifte teniet en vervalt die aangifte (zie in die zin arrest van 16 juli 2020, Pfeifer & Langen, C‑97/19, EU:C:2020:574, punten 39 en 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zoals artikel 174, lid 2, van dit wetboek verduidelijkt is deze ongeldigmaking slechts mogelijk voordat de goederen zijn vrijgegeven, „tenzij anders is bepaald”. Na vrijgave is artikel 174 dus in beginsel niet van toepassing. Artikel 175 van dit wetboek verleent de Commissie evenwel de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, ter bepaling van de gevallen waarin de douaneaangifte ongeldig wordt gemaakt na vrijgave van de goederen, als bedoeld in artikel 174, lid 2, van dit wetboek. Met name op grond van deze bepaling heeft de Commissie gedelegeerde verordening 2015/2446 vastgesteld, waarvan artikel 148 de gevallen bepaalt waarin de douaneaangifte zelfs na de vrijgave van de goederen ongeldig kan worden gemaakt. Blijkens de tekst van deze bepaling vallen de omstandigheden van het hoofdgeding echter niet binnen een van de gevallen in artikel 148 van gedelegeerde verordening 2015/2446, hetgeen evenwel aan de verwijzende rechter staat om na te gaan. Gelet op een en ander moet artikel 174 van het douanewetboek van de Unie aldus worden uitgelegd dat een verzoek om een douaneaangifte ongeldig te maken in een geval zoals beschreven in punt 33 van dit arrest, niet kan worden ingewilligd indien dat verzoek is ingediend na vrijgave van de goederen en niet valt onder de gevallen die de Commissie voor de toepassing van artikel 175 van dit wetboek heeft aangewezen. Gezien alle voorgaande overwegingen moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat de artikelen 173 en 174 van het douanewetboek van de Unie aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet van toepassing zijn in het geval waarin de aangever na indiening van zijn douaneaangifte en vrijgave van de goederen ontdekt dat hij meer goederen had moeten aangeven dan aanvankelijk in de aangifte was vermeld, omdat:-
een verzoek tot wijziging van een douaneaangifte krachtens de eerste bepaling niet kan worden aanvaard wanneer het strekt tot wijziging van de aangifte in die zin dat deze betrekking heeft op een grotere hoeveelheid goederen dan in die douaneaangifte staat vermeld, en
-
een verzoek tot ongeldigmaking van een douaneaangifte krachtens de tweede bepaling niet kan worden aanvaard wanneer het is ingediend na vrijgave van de goederen en niet valt onder de gevallen die de Commissie voor de toepassing van artikel 175 van dit wetboek heeft aangewezen.
Derde vraag
Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het douanewetboek van de Unie aldus moet worden uitgelegd dat indien een aangever na vrijgave van de goederen ontdekt dat de hoeveelheid ingevoerde goederen groter is dan in de douaneaangifte is vermeld, hij de situatie kan regulariseren op grond van andere bepalingen in dit wetboek dan de artikelen 173 en 174, zonder dat hem in voorkomend geval een sanctie wordt opgelegd. Opgemerkt zij dat de aangever in dat geval krachtens artikel 139, lid 1, en artikel 158, lid 1, van dit wetboek hoe dan ook alle goederen die niet in zijn douaneaangifte zijn vermeld, moet aangeven. Dit wetboek sluit evenwel niet uit dat de douaneautoriteiten deze te late aangifte aanvaarden maar de aangever toch sancties opleggen wegens niet-naleving van de douanewetgeving. Krachtens artikel 42, lid 1, van het wetboek moet elke lidstaat namelijk effectieve, proportionele en afschrikkende sancties vaststellen voor het niet naleven van de douanewetgeving. Volgens de rechtspraak van het Hof beogen de in artikel 42 bedoelde sancties geen eventuele frauduleuze of illegale activiteiten te bestraffen, maar elke niet-naleving van de douanewetgeving (arrest van 4 maart 2020, Schenker, C‑655/18, EU:C:2020:157, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak). In dit verband zijn bij het ontbreken van harmonisatie van de Uniewetgeving op het gebied van de toepasselijke sancties in geval van niet-naleving van de voorwaarden van een door die wetgeving ingestelde regeling, de lidstaten bevoegd om de sancties te kiezen die zij passend achten. Zij moeten hun bevoegdheid echter uitoefenen met eerbiediging van het Unierecht en de algemene beginselen daarvan, en derhalve met eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel (arrest van 4 maart 2020, Schenker, C‑655/18, EU:C:2020:157, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak). In het bijzonder mogen de bestuursrechtelijke of repressieve maatregelen die krachtens een nationale wettelijke regeling zijn toegestaan, niet verder gaan dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de legitieme doelen die met deze wettelijke regeling worden nagestreefd en mogen zij bovendien niet onevenredig zijn aan die doelen (arrest van 4 maart 2020, Schenker, C‑655/18, EU:C:2020:157, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Wanneer de douaneautoriteiten in een geval als in het hoofdgeding een nationale wettelijke regeling toepassen die moet overeenkomen met de in de punten 59 en 60 van het onderhavige arrest aangehaalde beginselen, moeten zij dus voor zowel de juridische kwalificatie van de eventueel gepleegde inbreuk als de eventuele vaststelling van de sancties voor de niet-naleving van de douanewetgeving rekening houden met alle relevante gegevens, waaronder in voorkomend geval de goede trouw van de aangever, om te waarborgen dat deze sancties effectief, proportioneel en afschrikkend zijn. Gelet op een en ander moet het douanewetboek van de Unie, in het bijzonder artikel 42, artikel 139, lid 1, en artikel 158, lid 1, ervan, aldus worden uitgelegd dat indien een aangever na vrijgave van de goederen ontdekt dat de hoeveelheid ingevoerde goederen groter is dan in de douaneaangifte is vermeld, hij die extra goederen in een nieuwe aangifte moet opnemen. Indien de douaneautoriteiten bij een dergelijke te late aangifte verplicht zijn om een nationale wettelijke regeling toe te passen die voorziet in sancties overeenkomstig artikel 42 van dit wetboek, moeten zij voor de juridische kwalificatie van de eventueel gepleegde inbreuk en de eventuele vaststelling van sancties voor de niet-naleving van de douanewetgeving rekening houden met alle relevante gegevens, waaronder in voorkomend geval de goede trouw van de aangever, om te waarborgen dat deze sancties effectief, proportioneel en afschrikkend zijn.Kosten
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.-
De artikelen 173 en 174 van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie
moeten aldus worden uitgelegd dat
zij niet van toepassing zijn in het geval waarin de aangever na indiening van zijn douaneaangifte en vrijgave van de goederen ontdekt dat hij meer goederen had moeten aangeven dan aanvankelijk in de aangifte was vermeld, omdat:
-
een verzoek tot wijziging van een douaneaangifte krachtens de eerste bepaling niet kan worden aanvaard wanneer het strekt tot wijziging van de aangifte in die zin dat deze betrekking heeft op een grotere hoeveelheid goederen dan in de aanvankelijke douaneaangifte staat vermeld, en
-
een verzoek tot ongeldigmaking van een douaneaangifte krachtens de tweede bepaling niet kan worden aanvaard wanneer het is ingediend na vrijgave van de goederen en niet valt onder de gevallen die de Europese Commissie voor de toepassing van artikel 175 van dit wetboek heeft aangewezen.
-
-
Verordening nr. 952/2013, in het bijzonder artikel 42, artikel 139, lid 1, en artikel 158, lid 1,
moet aldus worden uitgelegd dat
indien een aangever na vrijgave van de goederen ontdekt dat de hoeveelheid ingevoerde goederen groter is dan in de douaneaangifte is vermeld, hij de extra goederen in een nieuwe aangifte moet opnemen. Indien de douaneautoriteiten bij een dergelijke te late aangifte verplicht zijn om een nationale wettelijke regeling toe te passen die voorziet in sancties overeenkomstig artikel 42 van deze verordening, moeten zij voor de juridische kwalificatie van de eventueel gepleegde inbreuk en de eventuele vaststelling van sancties voor de niet-naleving van de douanewetgeving rekening houden met alle relevante gegevens, waaronder in voorkomend geval de goede trouw van de aangever, om te waarborgen dat deze sancties effectief, proportioneel en afschrikkend zijn.
ondertekeningen