De [gemeenschappelijke marktordening voor visserij- en aquacultuurproducten (GMO)] geldt voor de in bijlage I bij deze verordening genoemde visserij- en aquacultuurproducten die in de [Europese] Unie worden afgezet.”
Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 15 december 2022
Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 15 december 2022
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 15 december 2022
Uitspraak
Arrest van het Hof (Tiende kamer)
15 december 2022(*)
"„Prejudiciële verwijzing - Staatssteun - Verordening (EU) nr. 651/2014 - Vrijstelling van bepaalde categorieën steun die verenigbaar zijn met de interne markt - Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen - Werkingssfeer - Uitsluitingen - Visserij- en aquacultuursector - Sector van de verwerking en afzet van landbouwproducten - Begrip landbouwproducten - Verordening (EU) nr. 1379/2013 - Gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur - Bijlage I - Activiteit van verwerking van visserij- en aquacultuurproducten - Gezouten, bevroren en geweekte kabeljauw”"
In zaak C‑23/22,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa – CAAD) [scheidsgerecht voor belastingzaken (centrum voor bestuursrechtelijke arbitrage – CAAD), Portugal)] bij beslissing van 27 december 2021, ingekomen bij het Hof op 10 januari 2022, in de procedure
Caxamar – Comércio e Indústria de Bacalhau SA
tegenAutoridade Tributária e Aduaneira,
HET HOF (Tiende kamer),
samengesteld als volgt: E. Regan (rapporteur), president van de Vijfde kamer, waarnemend voor de president van de Tiende kamer, I. Jarukaitis en Z. Csehi, rechters,
advocaat-generaal: A. Rantos,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
-
Caxamar – Comércio e Indústria de Bacalhau SA, vertegenwoordigd door T. Fraga, L. Palácios en C. Pereira, advogados,
-
de Portugese regering, vertegenwoordigd door P. Barros da Costa, L. Borrego en A. Rodrigues als gemachtigden,
-
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door V. Bottka en G. Braga da Cruz als gemachtigden,
-
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1 en artikel 2, punt 11, van verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 [VWEU] met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB 2014, L 187, blz. 1), van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014‑2020 (PB 2013, C 209, blz. 1; hierna: „richtsnoeren 2014‑2020”) en van verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB 2013, L 354, blz. 1), gelezen in samenhang met bijlage I bij het VWEU.
2 Deze vraag is gesteld in het kader van een geding tussen Caxamar – Comércio e Indústria de Bacalhau SA (hierna: „Caxamar”) en de Autoridade Tributária e Aduaneira (belasting‑ en douanedienst, Portugal; hierna: „belastingdienst”) over de correctie van de door deze vennootschap verschuldigde vennootschapsbelasting omdat bepaalde investeringsuitgaven niet in aanmerking kwamen voor een belastingvoordeel.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Verordening nr. 1379/2013
3 Artikel 2 van verordening nr. 1379/2013, met als opschrift „Toepassingsgebied”, bepaalt:
4 Artikel 5 van die verordening, „Definities”, luidt:
„[…] Daarnaast gelden de volgende definities:
‚visserijproducten’: aquatische organismen die in het kader van een visserijactiviteit worden verkregen, of daarvan afgeleide producten, zoals vermeld in bijlage I;
[…]
‚visserij- en aquacultuursector’: de economische sector die alle activiteiten voor de productie, verwerking en afzet van visserij- of aquacultuurproducten omvat;
[…]”
5
Bijlage I bij deze verordening, „Onder de GMO vallende visserij- en aquacultuurproducten”, luidt als volgt:
„GN-code
Omschrijving a) 0301 Levende vis 0302 Vis, vers of gekoeld, andere dan visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304 0303 Bevroren vis, andere dan visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304 0304 Visfilets en ander visvlees (ook indien fijngemaakt), vers, gekoeld of bevroren b) 0305 Vis, gedroogd, gezouten of gepekeld; […] […] […] […]”
Verordening nr. 651/2014
6 Artikel 1, „Toepassingsgebied”, van verordening nr. 651/2014, waarbij verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PB 2008, L 214, blz. 3) is ingetrokken, bepaalde in lid 3:
„Deze verordening is niet van toepassing op:
steun toegekend in de visserij- en aquacultuursector voor zover die onder verordening [nr. 1379/2013] valt, met uitzondering van opleidingssteun, steun om kmo’s toegang tot financiering te geven, steun ten behoeve van onderzoek en ontwikkeling, innovatiesteun voor kmo’s en steun ten behoeve van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap;
[…]
steun toegekend in de sector van de verwerking en de afzet van landbouwproducten in de volgende gevallen:
wanneer het steunbedrag wordt vastgesteld op grond van de prijs of de hoeveelheid van deze producten die zijn afgenomen van primaire producenten of door de betrokken ondernemingen op de markt worden gebracht, of
wanneer de steun afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat deze steun geheel of ten dele aan primaire producenten wordt doorgegeven;
[…]”
7 Artikel 1, punt 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1084 van de Commissie van 14 juni 2017 tot wijziging van verordening (EU) nr. 651/2014 (PB 2017, L 156, blz. 1) heeft artikel 1, lid 3, onder a) tot en met c), van verordening nr. 651/2014 met ingang van 10 juli 2017 vervangen met de volgende bepalingen:
„Deze verordening is niet van toepassing op:
steun toegekend in de visserij- en aquacultuursector voor zover die onder verordening [nr. 1379/2013] valt, met uitzondering van opleidingssteun, steun om kmo’s toegang tot financiering te geven, steun ten behoeve van onderzoek en ontwikkeling, innovatiesteun voor kmo’s, steun ten behoeve van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap, regionale investeringssteun in ultraperifere gebieden en regelingen inzake regionale exploitatiesteun;
[…]
steun toegekend in de sector van de verwerking en de afzet van landbouwproducten in de volgende gevallen:
wanneer het steunbedrag wordt vastgesteld op grond van de prijs of de hoeveelheid van deze producten die zijn afgenomen van primaire producenten of door de betrokken ondernemingen op de markt worden gebracht;
wanneer de steun afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat deze steun geheel of ten dele aan primaire producenten wordt doorgegeven”.
8 Artikel 2 van verordening nr. 651/2014, „Definities”, bepaalt:
„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
[…]
9.‚primaire landbouwproductie’: de productie van in bijlage I bij het [VWEU] vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt;
10.‚verwerking van landbouwproducten’: een bewerking van een landbouwproduct die een product oplevert dat nog steeds een landbouwproduct is, met uitzondering van activiteiten op landbouwbedrijven die nodig zijn om een plantaardig of dierlijk product voor de eerste verkoop voor te bereiden;
11.‚landbouwproduct’: de in bijlage I bij het [VWEU] vermelde producten, met uitzondering van visserijproducten en aquacultuurproducten vermeld in bijlage I bij verordening [nr. 1379/2013];
[…]”
Richtsnoeren 2014‑2020
9 Punt 10, dat deel uitmaakt van deel 1.1 van de richtsnoeren 2014‑2020 met het opschrift „Toepassingsgebied regionale steun”, luidt als volgt:
„De [Europese] Commissie zal de in deze richtsnoeren uiteengezette beginselen Europees toepassen op regionale steun in alle economische sectoren […], met uitzondering van de visserij en aquacultuur […], de landbouw […] en het vervoer […], sectoren waarvoor bijzondere regels gelden die in specifieke juridische instrumenten zijn vastgelegd, die geheel of ten dele kunnen afwijken van deze richtsnoeren. De Commissie zal deze richtsnoeren toepassen op de verwerking van landbouwproducten tot niet-landbouwproducten en de afzet van die producten. […]”
10 In voetnoot 10, waarnaar dit punt 10 verwijst, wordt verduidelijkt dat de visserij en de aquacultuur sectoren zijn die vallen onder verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (PB 2000, L 17, blz. 22).
11 Voetnoot 11, waarnaar dat punt 10 verwijst, luidt als volgt:
„Voor staatssteun aan de primaire productie, de verwerking van landbouwproducten tot landbouwproducten uit bijlage I bij het [VWEU] en de afzet daarvan, en staatssteun aan de bosbouw gelden de regels van communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector.”
Portugees recht
Belastingwetboek voor investeringen
12 Artikel 2 van de Código Fiscal do Investimento (belastingwetboek voor investeringen), in de op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „belastingwetboek voor investeringen”), met als opschrift „Toepassingsgebied”, bepaalt in de leden 2 en 3:
„2.Het voorwerp van de in de vorige alinea bedoelde investeringsprojecten moet met name onder de volgende economische activiteiten vallen, mits het sectorale toepassingsgebied van de [richtsnoeren 2014‑2020] in acht wordt genomen:
winningsindustrie en verwerkende industrie;
[…]
landbouw, aquacultuur, visteelt, veehouderij en bosbouw;
[…]
3.Bij ministerieel besluit van de op het gebied van financiën en economie bevoegde regeringsleden worden voor de in het vorige lid bedoelde activiteiten codes voor economische activiteiten (CAE) vastgesteld”.
13 Artikel 22 van dit wetboek, „Werkingssfeer en definities”, bepaalt in lid 1:
„De [fiscale investeringssteunregeling (RFAI)] is van toepassing op [aan vennootschapsbelasting onderworpen belastingplichtigen] die een activiteit verrichten die is opgenomen in de uitdrukkelijk in artikel 2, lid 2, genoemde sectoren, rekening houdend met de activiteitencodes die zijn vastgesteld in het in lid 3 van dat artikel bedoelde ministerieel besluit, met uitzondering van de activiteiten die zijn uitgesloten van de sectorale werkingssfeer van de [richtsnoeren] en [verordening nr. 651/2014].”
Ministerieel besluit nr. 282/2014
14 Artikel 1 van Portaria n.° 282/2014 que define os códigos de atividade económica (CAE) correspondentes a várias atividades [ministerieel besluit nr. 282/2014 tot vaststelling, voor verscheidene activiteiten, van codes voor economische activiteiten (CAE)], van 30 december 2014 (Diário da República, 1e serie, nr. 251 van 30 december 2014; hierna: „ministerieel besluit nr. 282/2014”), met als opschrift „Communautair kader”, luidt:
„Overeenkomstig de [richtsnoeren 2014‑2020 en verordening nr. 651/2014], mogen geen belastingvoordelen worden toegekend aan investeringsprojecten die gericht zijn op economische activiteiten in de sectoren […] visserij en aquacultuur, primaire landbouwproductie, verwerking en afzet van landbouwproducten die zijn opgenomen in bijlage I bij het [VWEU], […].”
15 Artikel 2 van dit ministerieel besluit, „Sectorale werkingssfeer”, bepaalt:
„Onverminderd de beperkingen waarin het vorige artikel voorziet, komen de economische activiteiten die zijn opgesomd in artikel 2, lid 2, van [het belastingwetboek voor investeringen], overeen met de volgende codes van de Portugese classificatie van economische activiteiten, revisie 3 (CAE-Rev3), goedgekeurd bij wetsbesluit nr. 381/2007 van 14 november 2007:
[…]
verwerkende industrie – afdelingen 10 t/m 33;
[…]”
16 De code „CAE 10204 Rev3” ziet op het „zouten, drogen en op andere wijze verwerken van visserij- en aquacultuurproducten”.
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
17 Caxamar is een vennootschap naar Portugees recht die zich in eerste instantie voornamelijk bezighoudt met het zouten en drogen van visserij- en aquacultuurproducten en in tweede instantie met het invriezen van dergelijke producten.
18 In 2016 en 2018 heeft deze vennootschap investeringen gedaan ter uitbreiding van de capaciteit van een bestaande inrichting om de processen van het zouten, weken en invriezen van kabeljauw te verbeteren en uit te breiden.
19 Caxamar meende dat de aan deze investeringen verbonden kosten in aanmerking kwamen voor de belastingvoordelen van de in artikel 22 van het belastingwetboek voor investeringen bedoelde RFAI, en heeft uit dien hoofde uitgaven ten bedrage van respectievelijk 72 775,36 EUR en 41 607,67 EUR in mindering gebracht op haar belastbare inkomsten voor de jaren 2016 en 2018.
20 Na een controle op het gebruik van de in het kader van de RFAI toegekende belastingvoordelen, heeft de belastingdienst de door Caxamar over deze twee belastingjaren verschuldigde vennootschapsbelasting gecorrigeerd en die vennootschap vervolgens een aanvullend bedrag van 126 302,62 EUR aan belasting en compenserende rente opgelegd. Volgens de belastingdienst kwam de activiteit waarop die investeringen betrekking hadden niet in aanmerking voor de RFAI, aangezien zij op grond van het belastingwetboek voor investeringen, gelezen in samenhang met de artikelen 1 en 2 van ministerieel besluit nr. 282/2014, verordening nr. 651/2014 en bijlage I bij het VWEU, niet binnen de werkingssfeer ervan viel.
21 De belastingdienst heeft met name opgemerkt dat de activiteit van het zouten, weken en invriezen van kabeljauw, die behoort tot de onder code CAE 10204 Rev3 bedoelde verwerkingsactiviteiten, een activiteit is van de „verwerkende industrie”, in de zin van artikel 2, onder b), van ministerieel besluit nr. 282/2014, die – omdat gezouten kabeljauw, bevroren kabeljauw en geweekte kabeljauw onder hoofdstukken van de in bijlage I bij het VWEU bedoelde nomenclatuur vallen – valt onder het in die bijlage opgenomen begrip „verwerking van landbouwproducten” waarvan het eindproduct ook een landbouwproduct is. Bijgevolg kon deze activiteit niet in aanmerking komen voor de RFAI, overeenkomstig artikel 1 van ministerieel besluit nr. 282/2014 en artikel 22, lid 1, van het belastingwetboek voor investeringen, dat in zijn laatste deel activiteiten uitsluit die niet binnen de werkingssfeer van verordening nr. 651/2014 en de richtsnoeren 2014‑2020 vallen.
22 Caxamar heeft bij de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa – CAAD) [scheidsgerecht voor belastingzaken (centrum voor bestuursrechtelijke arbitrage – CAAD, Portugal)], de verwijzende rechter, beroep ingesteld tot nietigverklaring van de navorderingsaanslag.
23 Ter ondersteuning van dit beroep voert Caxamar aan dat de activiteit van het zouten, weken en invriezen van kabeljauw binnen de werkingssfeer van verordening nr. 651/2014 en de richtsnoeren 2014‑2020 valt, zodat zij in aanmerking komt voor de betrokken steunregeling. Volgens Caxamar heeft de belastingdienst in dit verband het belastingwetboek voor investeringen, de RFAI en ministerieel besluit nr. 282/2014, de verordeningen nr. 651/2014 en nr. 1379/2013 en bijlage I bij het VWEU onjuist uitgelegd, omdat het gaat om een activiteit van de verwerkingsindustrie die onder artikel 2, onder b), van dat ministerieel besluit valt en niet om een van de werkingssfeer van verordening nr. 651/2014 en de richtsnoeren 2014‑2020 uitgesloten activiteit van verwerking van landbouwproducten. Het nationale recht moet immers worden uitgelegd in overeenstemming met het Unierecht, zoals met name blijkt uit artikel 2, punt 11, van verordening nr. 651/2014, waarin het begrip „landbouwproduct” wordt gedefinieerd als betrekking hebbend op de in bijlage I bij het VWEU genoemde producten, met uitsluiting van de in bijlage I bij verordening nr. 1379/2013 opgesomde visserij‑ en aquacultuurproducten. Deze bijlage vermeldt juist specifiek verse, gedroogde, gezouten of gepekelde vis, bevroren vis, visafvallen en producten van vis. Bijgevolg zijn de producten van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde activiteit van verwerking van kabeljauw geen „landbouwproducten” in de zin van verordening nr. 651/2014.
24 De belastingdienst betoogt daarentegen dat uit artikel 1, lid 3, onder a) tot en met c), van verordening nr. 651/2014, gelezen in samenhang met artikel 2 ervan, en uit de richtsnoeren 2014‑2020 volgt dat de activiteit bestaande in het zouten, weken en invriezen van kabeljauw is uitgesloten van de werkingssfeer van die verordening, aangezien het daarbij gaat om een activiteit op het gebied van de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten. Deze verordening en de richtsnoeren 2014‑2020 zijn immers niet van toepassing op de in bijlage I bij verordening nr. 1379/2013 opgesomde visserij- en aquacultuurproducten en evenmin op de in bijlage I bij het VWEU opgesomde „landbouwproducten”. Het is juist dat deze activiteit, in strikte en letterlijke zin, niet kan worden beschouwd als verwerking van „landbouwproducten” als zodanig. Uit artikel 38, lid 1, VWEU en de hoofdstukken 3 en 16 van bijlage I daarbij, die betrekking hebben op vis, schaal-, schelp- en weekdieren en bereidingen daarvan, blijkt echter dat het begrip „landbouwproducten” ook visserijproducten omvat. In overeenstemming met deze bepalingen is in artikel 1 van ministerieel besluit nr. 282/2014 bepaald dat investeringsprojecten die betrekking hebben op een economische activiteit in de visserij- en aquacultuursector, en de verwerking van de in bijlage I bij het VWEU opgesomde landbouwproducten, niet in aanmerking komen voor de betrokken steun.
25 De verwijzende rechter is derhalve van oordeel dat de voor de beslechting van het hoofdgeding relevante vraag is of het verwerken van kabeljauw tot gezouten, bevroren en geweekte kabeljauw, hetgeen een activiteit van de verwerkende industrie vormt in de zin van artikel 2, onder b), van ministerieel besluit nr. 282/2014, een activiteit is op het gebied van de verwerking van landbouwproducten in de zin van de toepasselijke regels van het Unierecht, zoals deze voortvloeien uit verordening nr. 651/2014 en de richtsnoeren 2014‑2020, alsmede uit de Uniewetgeving waarnaar deze handelingen verwijzen.
26 Tegen deze achtergrond heeft de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa – CAAD) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
„Moeten de [richtsnoeren 2014‑2020], gelezen in samenhang met de bepalingen van [verordening nr. 651/2014], in het bijzonder artikel 1 en artikel 2, punt 11, daarvan, alsmede [verordening nr. 1379/2013] en bijlage I bij het [VWEU], aldus worden uitgelegd dat met het oog op de verlening van fiscale steun overeenkomstig artikel 2, lid 2, en artikel 22, lid 1, van [het belastingwetboek voor investeringen], alsook de artikelen 1 en 2 van [ministerieel besluit nr. 282/2014], de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten met betrekking tot ‚gezouten kabeljauw’, ‚bevroren kabeljauw’ en ‚geweekte kabeljauw’, die onder CAE-code 10204Rev3 valt, geen activiteit ter verwerking van landbouwproducten is?”
Beantwoording van de prejudiciële vraag
27 Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 1 en artikel 2, punten 10 en 11, van verordening nr. 651/2014 alsmede de richtsnoeren 2014‑2020, gelezen in samenhang met bijlage I bij het VWEU en bijlage I bij verordening nr. 1379/2013, aldus moeten worden uitgelegd dat een activiteit waarbij visserij- en aquacultuurproducten worden verwerkt, zoals de productie van gezouten kabeljauw, bevroren kabeljauw en geweekte kabeljauw, een activiteit ter verwerking van landbouwproducten is, die krachtens artikel 1, lid 3, onder c), van verordening nr. 651/2014 is uitgesloten van de werkingssfeer ervan.
28 Vooraf moet worden gepreciseerd dat de feiten van het hoofdgeding betrekking hebben op de jaren 2016 en 2018, zodat artikel 1, lid 3, van verordening nr. 651/2014 op dit geding van toepassing is in zowel de versie van vóór de inwerkingtreding van verordening 2017/1084 als de uit die verordening voortvloeiende versie. Aangezien de bij die verordening ingevoerde wijzigingen geen invloed hebben op de inhoud van het deel van die bepaling dat relevant is voor de beantwoording van de vraag van de verwijzende rechter, geldt de uitlegging van artikel 1, lid 3, van verordening nr. 651/2014, in de oorspronkelijke versie ervan, echter mutatis mutandis voor de uit verordening 2017/1084 voortvloeiende versie van artikel 1, lid 3, van verordening nr. 651/2014.
29 In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat verordening nr. 651/2014, op grond van artikel 1, lid 3, onder c), ervan, niet van toepassing is op „steun toegekend in de sector van de verwerking en de afzet van landbouwproducten” in de in deze bepaling aangeduide gevallen. Deze uitsluiting is overgenomen in punt 10 van de richtsnoeren 2014‑2020 en in het bijzonder in voetnoot 11 waarnaar dit punt verwijst.
30 Wat het begrip „verwerking van landbouwproducten” in de zin van verordening nr. 651/2014 betreft, ziet dit volgens artikel 2, punt 10, van deze verordening, behoudens een voor het hoofdgeding irrelevante uitzondering, op de „bewerking van een landbouwproduct die een product oplevert dat nog steeds een landbouwproduct is”, waarbij het begrip „landbouwproduct” in artikel 2, punt 11, van die verordening is gedefinieerd als de in bijlage I bij het VWEU vermelde producten, „met uitzondering van visserijproducten en aquacultuurproducten vermeld in bijlage I bij [verordening nr. 1379/2013]”.
31 Laatstgenoemde bijlage vermeldt uitdrukkelijk onder meer bevroren vis, bevroren visfilets en gedroogde en gezouten vis.
32 Hieruit volgt dat, zoals opgemerkt door alle belanghebbenden die schriftelijke opmerkingen hebben ingediend, producten die voortkomen uit de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten, zoals gezouten kabeljauw, bevroren kabeljauw en geweekte kabeljauw, geen „landbouwproducten” in de zin van artikel 2, punt 11, van verordening nr. 651/2014 zijn.
33 Bijgevolg kan een dergelijke activiteit niet worden aangemerkt als een activiteit van „verwerking van landbouwproducten” in de zin van artikel 2, punt 10, van deze verordening, aangezien zij geen landbouwproduct oplevert.
34 Zoals de Commissie terecht heeft betoogd, is de door de verwijzende rechter opgeworpen vraag of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde producten onder bijlage I bij het VWEU vallen, in deze context irrelevant, aangezien verordening nr. 651/2014 een eigen definitie van het begrip „landbouwproduct” bevat die uitdrukkelijk de onder de bij verordening nr. 1379/2013 vastgestelde GMO vallende visserij- en aquacultuurproducten uitsluit.
35 Hieruit volgt dat een activiteit waarbij visserij- en aquacultuurproducten worden verwerkt, zoals de productie van gezouten kabeljauw, bevroren kabeljauw en geweekte kabeljauw, geen activiteit van „verwerking van landbouwproducten” vormt in de zin van artikel 2, punt 10, van verordening nr. 651/2014, gelezen in samenhang met artikel 2, punt 11, van deze verordening en met bijlage I bij verordening nr. 1379/2013, en dus niet uit dien hoofde op grond van artikel 1, lid 3, onder c), van verordening nr. 651/2014 kan worden uitgesloten van de werkingssfeer van die verordening.
36 Om de verwijzende rechter een volledig antwoord te geven, moet evenwel in navolging van de Portugese regering en de Commissie worden gepreciseerd dat verordening nr. 651/2014 volgens artikel 1, lid 3, onder a), ervan evenmin van toepassing is op „steun toegekend in de visserij- en aquacultuursector, voor zover die onder [verordening nr. 1379/2013] valt”, behoudens een reeks uitzonderingen die niet relevant zijn voor het hoofdgeding. Deze uitsluiting is daarnaast herhaald in punt 10 van de richtsnoeren 2014‑2020, alsmede in voetnoot 10 waarnaar dat punt verwijst.
37 Uit artikel 2 en artikel 5, onder a) en d), van verordening nr. 1379/2013, gelezen in samenhang met bijlage I bij deze verordening, blijkt dat die verordening van toepassing is op alle verwerkingsactiviteiten met betrekking tot aquatische organismen die afkomstig zijn uit de visserij en de aquacultuur, en meer in het bijzonder – zoals in wezen reeds is opgemerkt in de punten 30 en 31 van het onderhavige arrest – verwerkingsactiviteiten bestaande in de productie van gezouten kabeljauw, bevroren kabeljauw en geweekte kabeljauw.
38 Zo blijkt dat visserij- en aquacultuurproducten en daarop betrekking hebbende verwerkingsactiviteiten, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde activiteiten, weliswaar niet vallen onder de in artikel 1, lid 3, onder c), van verordening nr. 651/2014 opgenomen regel inzake uitsluiting van de werkingssfeer van deze verordening, die betrekking heeft op de sector van de verwerking en de afzet van landbouwproducten, maar dat dit komt omdat deze producten en activiteiten vallen onder de in artikel 1, lid 3, onder a), daarvan vastgestelde regel inzake uitsluiting van de werkingssfeer van die verordening, die betrekking heeft op de visserij- en aquacultuursector.
39 Hieruit volgt dat een activiteit waarbij visserij- en aquacultuurproducten worden verwerkt, zoals de productie van gezouten kabeljauw, bevroren kabeljauw en geweekte kabeljauw, behoort tot de visserij- en aquacultuursector in de zin van artikel 1, lid 3, onder a), van verordening nr. 651/2014, gelezen in samenhang met artikel 2 en artikel 5, onder a) en d), van verordening nr. 1379/2013 en bijlage I daarbij, zoals de verwijzende rechter overigens aanduidt in zijn vraag, en dus hoe dan ook niet uit dien hoofde is uitgesloten van de werkingssfeer van verordening nr. 651/2014.
40 Bijgevolg moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 1 en artikel 2, punten 10 en 11, van verordening nr. 651/2014 alsmede de richtsnoeren 2014‑2020, gelezen in samenhang met artikel 2 en artikel 5, onder a) en d), van verordening nr. 1379/2013 en bijlage I daarbij, aldus moeten worden uitgelegd dat de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten, zoals de productie van gezouten kabeljauw, bevroren kabeljauw en geweekte kabeljauw, geen activiteit ter verwerking van landbouwproducten is die krachtens artikel 1, lid 3, onder c), van verordening nr. 651/2014 is uitgesloten van de werkingssfeer van die verordening, maar een activiteit die behoort tot de visserij- en aquacultuursector en krachtens artikel 1, lid 3, onder a), van diezelfde verordening is uitgesloten van de werkingssfeer daarvan.
Kosten
41 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Artikel 1 en artikel 2, punten 10 en 11, van verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 [VWEU] met de interne markt verenigbaar worden verklaard, en de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014‑2020, gelezen in samenhang met artikel 2 en artikel 5, onder a) en d), van verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad, en bijlage I daarbij,
moeten aldus worden uitgelegd dat:
de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten, zoals de productie van gezouten kabeljauw, bevroren kabeljauw en geweekte kabeljauw, geen activiteit ter verwerking van landbouwproducten is die krachtens artikel 1, lid 3, onder c), van verordening nr. 651/2014 is uitgesloten van de werkingssfeer van die verordening, maar een activiteit die behoort tot de visserij- en aquacultuursector en krachtens artikel 1, lid 3, onder a), van diezelfde verordening is uitgesloten van de werkingssfeer daarvan.
ondertekeningen