College van Beroep voor het bedrijfsleven, 03-06-2014, ECLI:NL:CBB:2014:200, AWB 12/778 AWB 12/782
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 03-06-2014, ECLI:NL:CBB:2014:200, AWB 12/778 AWB 12/782
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 3 juni 2014
- Datum publicatie
- 3 juni 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2014:200
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2012:BW9126, Overig
- Zaaknummer
- AWB 12/778 AWB 12/782
- Relevante informatie
- Mededingingswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2025]
Inhoudsindicatie
Onderzoek ACM; verbreking verzegeling; functioneel daderschap; toerekening
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
12/778 en 12/782 3 juni 2014
9500
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) (12/778),2. de Landelijke Huisartsen Vereniging (hierna: LHV) (12/782),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (hierna: rechtbank) van 21 juni 2012, kenmerk AWB 11/4067, in het geding tussen
LHV
enACM.
Gemachtigden van ACM: mr. dr. H.E. Akyürek-Kievits en mr. A.C.M. Prompers, beiden werkzaam bij ACM.Gemachtigden van LHV: mr. C.T. Dekker en mr. E. Belhadj, beiden advocaat te Zwolle.
1 Het procesverloop in hoger beroep
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen de hiervoor vermelde, op 21 juni 2012 aan partijen verzonden, uitspraak van de rechtbank (ECLI:NL:RBROT:2012:BW9126).
LHV en ACM hebben een reactie op elkaars hogerberoepschriften ingediend.
Bij beslissing van 8 januari 2014 heeft het College geoordeeld dat ten aanzien van één stuk dat ACM verplicht is over te leggen beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Desgevraagd is door LHV toestemming verleend mede op grondslag van dat stuk uitspraak te doen.
Bij brief van 9 januari 2014 heeft LHV een nader stuk in het geding gebracht.
Op 21 januari 2014 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Voor LHV zijn verschenen haar gemachtigde mr. C.T. Dekker, alsmede [naam]. Voor ACM zijn verschenen haar gemachtigde mr. dr. H.E. Akyürek-Kievits alsmede mr. R. Fikkers, werkzaam bij ACM.
2 De grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
Op 14 en 15 april 2010 heeft ACM een bedrijfsbezoek bij LHV afgelegd in het kader van een onderzoek omtrent een mogelijke overtreding van artikel 6 van de Mededingingswet (Mw) en artikel 101 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Aangezien het onderzoek niet in één dag kon worden afgerond, heeft ACM besloten om op grond van artikel 54 Mw de secretariaatsruimte te verzegelen. Deze ruimte bevond zich in een niet-afsluitbaar gedeelte van een bedrijfsverzamelgebouw. De door ACM aangebrachte verzegeling is op 14 april 2010 verbroken door een beveiliger bij een brand- en sluitronde.
Bij besluit van 9 september 2010 heeft ACM aan LHV voor het verbreken van de verzegeling op grond van artikel 70b, eerste lid, Mw een boete opgelegd van € 51.000,-.
Tegen dit besluit heeft LHV bezwaar gemaakt. Bij besluit van 18 augustus 2011 heeft ACM het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft LHV beroep bij de rechtbank ingesteld.
3 De uitspraak van de rechtbank
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van LHV voor zover dat is gericht tegen de hoogte van de boete gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en de boete vastgesteld op € 23.000,-. Voor het overige is het beroep ongegrond verklaard.In de uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, allereerst overwogen dat de toezichthouders in redelijkheid hebben kunnen besluiten om aan het eind van de eerste onderzoeksdag de (gehele) secretariaatsruimte te verzegelen en dat ACM niet buiten de grenzen van artikel 5:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is getreden. Zij heeft voorts overwogen dat op grond van artikel 5:1, tweede lid, Awb als overtreder wordt aangemerkt degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Dit kan zijn degene die door zijn fysieke handelingen de bestanddelen van het delict vervult, dan wel degene aan wie deze handelingen zijn toe te rekenen. In dit verband verwijst de rechtbank naar de arresten van de Hoge Raad van 23 februari 1954, NJ 1954,378 (het IJzerdraad-arrest) en 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938 (het Drijfmest-arrest). Uit de wetsgeschiedenis van artikel 70b, eerste lid, Mw blijkt dat, indien een verzegeling is verbroken, ACM de onderneming in kwestie kan aanspreken, omdat het de verantwoordelijkheid van deze onderneming is om te waarborgen dat de verzegeling in tact blijft (Kamerstukken II, 2004-2005, 30 071, nr. 3 p. 27 en 28). Naar het oordeel van de rechtbank is de zegelverbreking door de beveiliger aan LHV toe te rekenen. Het handelen van de beveiliger lag in de machtssfeer van LHV en LHV is tekortgeschoten in hetgeen redelijkerwijs van haar kon worden verwacht om de zegelverbreking te voorkomen. De beveiliger was werkzaam voor een beveiligingsbureau dat is gecontracteerd door de huurdersvereniging van het bedrijfsverzamelgebouw. Ook LHV is lid van deze huurdersvereniging. Om te voorkomen dat de verzegeling verbroken zou worden, had LHV op het moment van de verzegeling zich ervan moeten vergewissen welke personen bevoegd toegang hadden tot haar kantoorruimte en had zij ervoor moeten zorgen dat deze werden ingelicht over de verzegeling. Anders dan aan de schoonmakers heeft LHV geen rechtstreekse instructies gegeven aan het beveiligingsbedrijf of de dienstdoende beveiliger ter voorkoming van verbreking van de verzegeling. Wel heeft een medewerkster van het secretariaat van LHV de faciliteitmanager van het bedrijfsverzamelgebouw over de verzegeling ingelicht, maar uit het dossier blijkt niet dat zij de faciliteitmanager expliciet en uitdrukkelijk heeft geïnstrueerd om de beveiliging op te dragen de verzegeling intact te laten.
De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat ACM LHV terecht als overtreder heeft aangemerkt. ACM was daarom op grond van artikel 70b, eerste lid, Mw bevoegd om LHV een boete op te leggen.