College van Beroep voor het bedrijfsleven, 02-12-2015, ECLI:NL:CBB:2015:379, 14/95
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 02-12-2015, ECLI:NL:CBB:2015:379, 14/95
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 2 december 2015
- Datum publicatie
- 7 december 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2015:379
- Zaaknummer
- 14/95
- Relevante informatie
- Wet op het financieel toezicht [Tekst geldig vanaf 01-04-2024 tot 01-07-2024]
Inhoudsindicatie
Prejudiciële vragen aan het HvJ EU - Moet een systeem, waaraan meerdere fund agents en brokers deelnemen die binnen dat systeem respectievelijk "open end" beleggingsinstellingen en beleggers vertegenwoordigen in handelstransacties, en dat in feite uitsluitend deze "open end" beleggingsinstellingen faciliteert in hun verplichting door beleggers geplaatste aan- en verkooporders in deelnemingsrechten uit te voeren, worden aangemerkt als een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 14, van de MiFID en, zo ja, welke kenmerken zijn daarvoor beslissend?
Uitspraak
uitspraak
zaaknummer: 14/95
22310
Tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 2 december 2015 op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschappen
Robeco Hollands Bezit N.V.,
Robeco Duurzaam Aandelen N.V., als rechtsopvolger van Robeco Duurzaam N.V.,
Robeco Safe Mix N.V.,
Robeco Solid Mix N.V.,
Robeco Balanced Mix N.V.,
Robeco Growth Mix N.V.,
Robeco Life Cycle Funds N.V. en
Robeco Afrika Fonds N.V., te Rotterdam
en de volgende Luxemburgse subfondsen van Robeco Capital Growth Funds:
Robeco Global Stars Equities, als rechtsopvolger van Robeco Young Dynamic N.V.,
Robeco All Strategy Euro Bonds en Robeco High Yield Bonds, als rechtsopvolgers van Robeco Obligatie DividendFunds N.V., en
Robeco Property Equities, als rechtsopvolger van Robeco Hoog Dividend Onroerend Goed N.V.,
appellanten (gemachtigden: mr. L.J. Silverentanden mr. S.M.C. Nuijten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 december 2013, kenmerk ROT 13/580, in het geding tussen
appellanten
endeStichting Autoriteit Financiële Markten (AFM), verweerster
(gemachtigde: mr. drs. M.J. Blotwijk).
Procesverloop in hoger beroep
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 24 december 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:10878).
AFM heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2015. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Het College heeft het onderzoek in deze zaak ter zitting gesloten.
Bij beschikking van 27 augustus 2015 heeft het College het onderzoek heropend. Bij die beschikking zijn partijen in de gelegenheid gesteld hun zienswijze te geven met betrekking tot aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) te stellen prejudiciële vraag en is Euronext Amsterdam N.V. (Euronext) in de gelegenheid gesteld haar visie te geven over in de beschikking vastgestelde kenmerken van Euronext Fund Services (EFS). Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de visie van Euronext.
Grondslag van het geschil
Bij besluiten van 30 oktober 2009, 31 december 2010, 30 september 2011 en 28 september 2012 (de primaire besluiten) heeft AFM appellanten op grond van artikel 1:40 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het Besluit bekostiging financiering toezicht, met verwijzing naar artikel 5:60, eerste lid, aanhef en onder a, Wft, heffingen opgelegd over de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012 ten bedrage van achtereenvolgens € 110, € 350, € 630 en € 180 per appellant.
Bij besluit van 13 december 2012 (het bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft AFM de bezwaren van appellanten tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. AFM stelt zich op het standpunt dat het systeem van EFS voldoet aan alle bestanddelen van de definitie van het begrip gereglementeerde markt in artikel 1:1 Wft. Dit betekent dat artikel 5:60 Wft van toepassing is op de bestuurders en commissarissen van appellanten en dat de heffingen terecht zijn opgelegd.
Uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft het bestreden besluit in verband met een overschrijding van de redelijke termijn vernietigd, maar bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, het volgende overwogen.
De beroepsgrond van appellanten dat EFS geen gereglementeerde markt is, faalt. Het begrip gereglementeerde markt moet worden uitgelegd in het licht van de in artikel 4, eerste lid, onderdeel 14, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad, PB 2004 L 145 (MiFID), gegeven definitie van dit begrip.
Gelet hierop stelt AFM zich terecht op het standpunt dat het begrip “derden” moet worden bezien vanuit het gezichtspunt van de marktexploitant. Voor de exploitant van EFS zijn de fund agents van appellanten derden, evenals de brokers. Dat (ook) aan de andere elementen van de definitie van het begrip gereglementeerde markt wordt voldaan, is niet in geschil. Dit betekent dat AFM bevoegd is de bestreden heffingen op te leggen. Dat appellanten de meldingsplicht van artikel 5:60 Wft niet zinvol achten, is juridisch gezien niet relevant.