Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 03-05-2016, ECLI:NL:CBB:2016:104, 15/167

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 03-05-2016, ECLI:NL:CBB:2016:104, 15/167

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
3 mei 2016
Datum publicatie
3 mei 2016
ECLI
ECLI:NL:CBB:2016:104
Formele relaties
Zaaknummer
15/167
Relevante informatie
Wet op het financieel toezicht [Tekst geldig vanaf 18-03-2025 tot 28-06-2025], Wet op het financieel toezicht [Tekst geldig vanaf 18-03-2025 tot 28-06-2025] art. 1:20, Wet op het financieel toezicht [Tekst geldig vanaf 18-03-2025 tot 28-06-2025] art. 2:60

Inhoudsindicatie

Bestuurlijke boete

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 15/167

22311

[naam 2] , te Rotterdam (hierna ook: [naam 2] ) en

[naam 3] , te Rotterdam (hierna ook: [naam 3] )

appellanten
(gemachtigde: mr. M.W. Renes),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 januari 2015, kenmerk ROT 14/2928, ROT 14/2929 en ROT 14/2930, in het geding tussen

(gemachtigden: mr. A.J. Boorsma en mr. C.A. Geleijnse).

Procesverloop in hoger beroep

Appellanten hebben gezamenlijk hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 21 januari 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:298).

AFM heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.

Op 28 oktober 2015 hebben appellanten nadere producties overgelegd.

Bij brief van 13 november 2015 heeft AFM hierop gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2015.

[naam 1] en AFM hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. [naam 2] en [naam 3] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.

Grondslag van het geschil

1.1

Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.

1.2

Bij besluiten van 5 december 2013 (boetebesluiten) heeft AFM bestuurlijke boetes opgelegd aan appellanten. Volgens AFM heeft [naam 1] artikel 2:60, eerste lid van de Wft overtreden door krediet aan te bieden zonder vergunning. [naam 1] is een 100% dochter van [naam 1] Holding B.V. Bestuurders van de Holding zijn [naam 2] Beheer B.V. (bestuurder en enig aandeelhouder was ten tijde van belang [naam 2] ) en [naam 3] Beheer B.V. (bestuurder en enig aandeelhouder was ten tijde van belang [naam 3] ). AFM heeft [naam 2] en [naam 3] een boete opgelegd wegens feitelijk leiddinggeven aan de overtreding.

1.3

AFM heeft de overtreding in drie verschillende fases onderverdeeld.

Fase I betreft de periode van 25 mei 2011 tot 9 maart 2012. Op 25 mei 2011 is wetgeving in werking getreden waarmee Richtlijn 2008/48/EG van het Europees parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB L 133 van 22 mei 2008, blz. 66; hierna: Richtlijn) is geïmplementeerd. Vanaf dat moment mogen op grond van artikel 1:20 eerste lid, aanhef en onder f (sinds 1 juli 2012: onder e), van de Wft kredieten die binnen drie maanden moeten worden afgelost alleen zonder vergunning worden aangeboden als slechts onbetekenende kosten aan de consument in rekening worden gebracht. [naam 1] bood kredieten aan van maximaal € 750,- voor een termijn van zeven dagen. [naam 1] bracht daarbij maximaal € 0,40 servicekosten in rekening. Wanneer de consument het geleende bedrag, vermeerderd met servicekosten, niet binnen zeven dagen terug betaalde, werd het dossier overgedragen aan [naam 4] ( [naam 4] ). [naam 4] was in deze periode een dochtermaatschappij van [naam 1] Holding B.V. De consument diende aan [naam 4] ‘vorderingskosten’ te betalen van tenminste 25% van het geleende bedrag. Als de vordering na veertien dagen nog niet was betaald, bracht [naam 4] tevens € 29,75 aan aanmaningskosten in rekening. Als vervolgens niet binnen zeven dagen alsnog was betaald, werd het dossier overgedragen aan de deurwaarder.

In de periode van 9 maart 2012 tot 20 april 2012 heeft [naam 1] geen krediet aangeboden, na een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 9 maart 2012 (niet gepubliceerd).

Fase II betreft de periode van 20 april 2012 tot en met 4 oktober 2012. Op 20 april 2012 is [naam 5] Beheer B.V. enig aandeelhoudster van [naam 4] geworden. De aandeelhouders en bestuurders van [naam 5] Beheer zijn niet bij deze procedure betrokken derden. In deze periode heeft [naam 1] op nagenoeg gelijke wijze krediet aangeboden, dat wil zeggen kortlopende kredieten tegen lage servicekosten en bij niet-betaling overdracht van het dossier aan [naam 4] . [naam 4] bracht iets lagere vorderingskosten in rekening dan in de vorige periode. De aanmaningskosten bedroegen € 25,-.

Fase III betreft de periode van 5 oktober 2012 tot 8 maart 2013. In deze periode heeft [naam 1] krediet aangeboden met een looptijd van drie weken tegen een rente van 2,8% op jaarbasis. De consument diende te beschikken over een garantstelling die van een willekeurige derde of van [naam 4] kon worden verkregen. [naam 4] bracht voor de garantstelling 25% van het te lenen bedrag in rekening. Als de consument niet binnen drie weken terug betaalde, bracht [naam 4] aanmaningkosten in rekening ter hoogte van 15% van de kosten van de garantstelling.

[naam 1] is op 8 maart 2013 gestopt met het aanbieden van krediet.

Volgens AFM is in geen van de fases de uitzondering van artikel 1:20, eerste lid, aanhef en onder e (dan wel f), van de Wft van toepassing, omdat de kredieten niet tegen onbetekenende kosten werden aangeboden.

1.4

Ten aanzien van de hoogte van de boete heeft AFM het volgende overwogen. Voor overtreding van artikel 2:60 van de Wft geldt op grond van artikel 10 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector een basisbedrag van € 2.000.000,-. Op grond van de ernst van de overtreding heeft AFM het bedrag verhoogd met 25%. In de mate van verwijtbaarheid heeft AFM tevens aanleiding gezien het basisbedrag met 25% te verhogen. In de draagkracht van appellanten en het feit dat de boetes ten laste komen van de vermogens van [naam 2] en [naam 3] heeft AFM aanleiding gezien de bedragen te matigen. AFM heeft aan [naam 1] een boete opgelegd van € 150.000,-, aan [naam 2] een boete van € 100.000,- en aan [naam 3] een boete van € 50.000,-.

1.5

Bij haar besluiten van 23 april 2014 (bestreden besluiten), waartegen de beroepen bij de rechtbank waren gericht, heeft AFM de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen van [naam 2] en [naam 3] gegrond verklaard, de ten aanzien van hen genomen besluiten vernietigd, de bezwaren van [naam 2] en [naam 3] tegen de hen betreffende boetebesluiten gegrond verklaard en deze boetebesluiten herroepen. De rechtbank is van oordeel dat, gezien de hoogte van de reeds aan [naam 1] opgelegde boete, in samenhang bezien met de afzonderlijke draagkracht van [naam 2] en [naam 3] , AFM bij de matiging van de boetes niet ver genoeg is gegaan. De rechtbank heeft de hoogte van de aan [naam 2] opgelegde boete vastgesteld op € 50.000,- en de hoogte van de aan [naam 3] opgelegde boete op € 25.000,-.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Beslissing