College van Beroep voor het bedrijfsleven, 29-06-2017, ECLI:NL:CBB:2017:235, 16/720
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 29-06-2017, ECLI:NL:CBB:2017:235, 16/720
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 29 juni 2017
- Datum publicatie
- 1 augustus 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2017:235
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:4630, Overig
- Zaaknummer
- 16/720
Inhoudsindicatie
Boete van € 1.500,- voor niet verrichten cliëntenonderzoek. Overtreding artikelen 3 en 33 van de Wwft. Hoger beroep ongegrond.
Uitspraak
Uitspraak
zaaknummer: 16/720
21801
[naam 1] , handelend onder de naam Accountantskantoor [naam 2] , te [plaats] , appellant
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 juni 2016, kenmerk ROT 15/5706, in het geding tussen appellant
en
(gemachtigden: mr. M.F. Beumer en mr. A.G.A. Verzijl)
Procesverloop in hoger beroep
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 23 juni 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:4630 – niet gepubliceerd).
BFT heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2017. Appellant is verschenen. BFT heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
Op 8 mei 2014 heeft een toezichthouder van BFT op het kantoor van appellant een onderzoek uitgevoerd om te beoordelen of de verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) worden nageleefd. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 5 februari 2015.
Bij besluit van 17 februari 2015 (het primaire besluit I) heeft BFT aan appellant een aanwijzing gegeven op grond van artikel 32, gelezen in samenhang met artikel 24, eerste lid, van de Wwft en artikel 1, aanhef en onder c, van het Besluit aanwijzing toezichthouders Wwft. In diezelfde brief is het voornemen geuit om een boete op te leggen wegens overtreding van artikel 3 van de Wwft en is appellant in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen.
Bij besluit van 23 april 2015 (het primaire besluit II) heeft BFT aan appellant een bestuurlijke boete opgelegd van € 1.500,- wegens overtreding van artikel 3 en artikel 33 van de Wwft.
Bij zijn besluit van 9 juli 2015, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft BFT de tegen de primaire besluiten I en II gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en daartoe, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen.
Appellant is, als hij zijn bedrijf uitoefent een instelling op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwft. Appellant moet, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwft, het cliëntenonderzoek zo inrichten dat hij in staat is om de cliënt te identificeren en diens identiteit te verifiëren. Deze verplichting geldt, gelet op artikel 38 van de Wwft, ook voor bestaande cliënten en indien appellant dit nog niet heeft gedaan, moet appellant de identiteit van zijn cliënten verifiëren voorafgaand aan iedere dienst die hij verleent. Dit volgt uit artikel 4, eerste lid, van de Wwft. De identiteit kan, gelet op de bepalingen van artikel 11 van de Wwft en artikel 4 van de Uitvoeringsregeling Wwft, worden geverifieerd aan de hand van bijvoorbeeld een paspoort, een rijbewijs of een identiteitsbewijs, maar niet met gegevens van de Belastingdienst, de Kamer van Koophandel of de loonadministratie. In artikel 33, eerste lid, van de Wwft is bepaald dat de gegevens van deze documenten op opvraagbare wijze zijn vastgelegd. Dit kan door een kopie te maken van een identiteitsdocument of de gegevens van het document te noteren en te bewaren. De rechtbank volgt appellant dus niet in het betoog dat het cliëntenonderzoek vormvrij is. Aangezien appellant erkent dat hij geen kopie heeft gemaakt dan wel relevante gegevens heeft genoteerd en bewaard, heeft BFT terecht geconstateerd dat appellant artikel 3 van de Wwft heeft overtreden. Dat appellant de betreffende cliënten al jaren kent en een cliënt een familielid is, maakt niet dat hij niet aan de verplichtingen van de Wwft hoeft te voldoen. De Wwft kent geen uitzondering voor dergelijke situaties. De rechtbank oordeelt dat BFT bevoegd was een boete op te leggen.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het boetebedrag onevenredig hoog is, gelet op de aard en de ernst van de overtreding of de mate van verwijtbaarheid. Ook is niet gesteld of gebleken dat appellant de opgelegde boete niet kan dragen.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat ten aanzien van de bij het bestreden besluit gehandhaafde aanwijzing (het primaire besluit I) geen beroepsgronden zijn ingediend, zodat die aanwijzing geen bespreking behoeft.