College van Beroep voor het bedrijfsleven, 28-01-2020, ECLI:NL:CBB:2020:57, 18/1662
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 28-01-2020, ECLI:NL:CBB:2020:57, 18/1662
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 28 januari 2020
- Datum publicatie
- 28 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2020:57
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2018:5793, Overig
- Zaaknummer
- 18/1662
Inhoudsindicatie
Wet op het financieel toezicht. Hoger beroep. Geen bevoegdheid tot geven van een aanwijzing tot heenzending op grond van artikel 1:75 Wft nu betrokkene zich al had teruggetrokken als dagelijks beleidsbepaler. De andersluidende afspraken tussen partijen doen daar niet aan af.
Uitspraak
uitspraak
zaaknummer: 18/1662
[naam 2]
, appellant, tezamen appellanten,
(gemachtigde: mr. C. Riekerk),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 juli 2018, kenmerk ROT 17/4984, in het geding tussen
appellanten
en
(gemachtigde: mr. C. de Rond).
Procesverloop
Appellanten hebben gezamenlijk hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 19 juli 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:5793).
AFM heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2019.
Appellanten hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is verschenen appellant in persoon. AFM heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [naam 3] en [naam 4] , werkzaam bij AFM.
Grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
Appellant is sinds 30 december 2010 dagelijks beleidsbepaler van [naam 1] .
Naar aanleiding van meerdere door AFM vastgestelde overtredingen begaan door [naam 1] bestond aanleiding voor AFM om tot hertoetsing van appellant als dagelijks beleidsbepaler over te gaan.
Bij besluit van 2 december 2016 (het Intrekkingsbesluit) heeft AFM de vergunning van [naam 1] ingetrokken. Onderdeel van dit besluit was het oordeel over de geschiktheid van appellant. [naam 1] wordt verweten dat zij artikel 4:9, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) overtreedt omdat haar dagelijks beleidsbepaler (appellant) niet langer voldoet aan de wettelijke vereisten van geschiktheid.
Tijdens de behandeling met gesloten deuren van het verzoek om voorlopige voorziening op 23 december 2016 bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam zijn partijen overeengekomen dat AFM het Intrekkingsbesluit opschort voor zover dit ziet op het beheer van het [naam 5] ( [naam 5] ), dat [naam 1] en appellant berusten in het Intrekkingsbesluit voor zover dit ziet op het beheer van het [naam 6] en dat het bezwaarschrift in zoverre wordt ingetrokken. Voorts zijn partijen overeengekomen dat appellant vrijwillig als beleidsbepaler terugtreedt, maar dat hem wel een zelfstandige rechtsgang wordt geboden tegen het oordeel over zijn geschiktheid. In de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 december 2016 (niet gepubliceerd) zijn deze partijafspraken als volgt weergegeven:
“Met betrekking tot het [naam 6] :
(…)
4. [Appellant] trekt zich terug als dagelijks beleidsbepaler. Hij wil wel het oordeel over zijn geschiktheid kunnen aanvechten. De AFM neemt een nieuw separaat besluit tot heenzending, daar kan [appellant] in persoon bezwaar tegen maken. Er volgt met betrekking tot de heenzending geen voornemen.
5. De curator ziet er op toe dat [appellant] niet actief is als dagelijks beleidsbepaler.
(…)
Met betrekking tot het [naam 5] :
(…)
5. De curator ziet er op toe dat [appellant] niet actief is als dagelijks beleidsbepaler, als dat anders blijkt te zijn is dat reden om de opschorting van het intrekkingsbesluit op te heffen.
6. [Appellant] treedt terug als dagelijks beleidsbepaler. Hij wil wel het oordeel over zijn geschiktheid kunnen aanvechten. De AFM neemt een nieuw separaat besluit tot heenzending, daar kan [appellant] in persoon bezwaar tegen maken. Er volgt met betrekking tot de heenzending geen voornemen.”
Bij besluit van 27 januari 2017 (het primaire besluit; de Aanwijzing) heeft AFM aan [naam 1] een aanwijzing gegeven tot het volgen van een gedragslijn als bedoeld in artikel 1:75, eerste lid, van de Wft. De aanwijzing ziet op het heenzenden van appellant als dagelijks beleidsbepaler van [naam 1] . De gedragslijn strekt ertoe dat [naam 1] de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 december 2016 uitvoert, waarin volgens AFM onder meer is bepaald dat appellant terugtreedt als dagelijks beleidsbepaler en de curator er op toeziet dat appellant niet actief is als dagelijks beleidsbepaler.
Bij besluit van 12 mei 2017 (het Wijzigingsbesluit) heeft AFM het Intrekkingsbesluit gewijzigd en (onder meer) bepaald dat de overtreding van artikel 4:9, eerste lid, van de Wft niet langer onderdeel uit maakt van het Intrekkingsbesluit.
Bij besluit van 13 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft AFM het bezwaar van appellanten tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Aan de Aanwijzing, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft AFM ten grondslag gelegd dat appellant niet langer voldoet aan de eisen die op grond van artikel 4:9, eerste lid, van de Wft worden gesteld. Op grond van artikel 2:67, eerste lid, sub a, in samenhang met artikel 4:9, eerste lid, van de Wft dient het dagelijks beleid van een beheerder van beleggingsinstellingen te worden bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van de financiële onderneming. In de Beleidsregel geschiktheid 2012 van 3 juli 2012 (Staatscourant 2012, 13546; Beleidsregel) is het vereiste van geschiktheid van dagelijks beleidsbepalers, zoals bedoeld in artikel 4:9 van de Wft, nader uitgewerkt.
Appellanten hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor de conclusie dat AFM bij haar onderzoek onzorgvuldig te werk is gegaan of dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft het standpunt van AFM dat appellant niet (langer) voldoet aan onderdelen 1.2.1 onder A (Bestuur, organisatie en communicatie), onder B (Producten, diensten en markten waarop de onderneming actief is) en onder C (Beheerste en integere bedrijfsvoering) van de Beleidsregel in haar uitspraak gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft AFM tot de aanwijzing tot heenzending van appellant mogen besluiten. De rechtbank heeft niet het standpunt van appellanten gevolgd dat het bestreden besluit onevenredig is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft AFM de aanwijzing tot heenzending van appellant als dagelijks beleidsbepaler als passende maatregel mogen aanmerken. Voor de overwegingen die tot het oordeel van de rechtbank hebben geleid, verwijst het College naar de aangevallen uitspraak.