College van Beroep voor het bedrijfsleven, 06-07-2021, ECLI:NL:CBB:2021:709, 20/164
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 06-07-2021, ECLI:NL:CBB:2021:709, 20/164
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 6 juli 2021
- Datum publicatie
- 6 juli 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2021:709
- Zaaknummer
- 20/164
- Relevante informatie
- Meststoffenwet [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
Boetes op grond van de Meststoffenwet
Boete 2 (ter zake van feitcode M311) houdt geen stand omdat de gedragingen die de minister appellante verwijt niet overeenkomen met de omschrijving van de desbetreffende feitcode in bijlage M bij de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Dit is in strijd met het legaliteitsbeginsel.
Boete 1 (ter zake van feitcode M303) wordt gematigd op grond van verweerders beleid over het tijdsverloop tussen het rapport van de overtreding en de boeteoplegging.
Uitspraak
uitspraak
zaaknummer: 20/164
(gemachtigde: mr. drs. A.C.M. Brom),
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 december 2019, kenmerk AWB 19/955, in het geding tussen
(gemachtigde: mr. A.H. Spriensma-Heringa).
Procesverloop in hoger beroep
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel (rechtbank) van 11 december 2019 (aangevallen uitspraak).
De minister heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Grondslag van het geschil
Voor het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de (niet gepubliceerde) aangevallen uitspraak, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“(…)
Bij besluit van 7 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een
tweetal boetes opgelegd wegens overtredingen van de Meststoffenwet (Msw) en de
daarop gebaseerde regelgeving. Het totaalbedrag van de boetes bedraagt € 11.400,--.
Bij besluit van 16 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat het totaalbedrag van de boetes wordt verlaagd tot € 3.000,--.
(…)
Eiseres is een erkend intermediair en vervoerder van dierlijke meststoffen. Naar aanleiding van een op 11 oktober 2017 ontvangen telefonische melding heeft de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit met gebruikmaking van de bij de Rijksdienst voor Nederland (RVO) geregistreerde gegevens van eiseres, het bedrijf van eiseres gecontroleerd op naleving van
de Msw. De bevindingen zijn door toezichthouders van de NVWA neergelegd in een rapport van 15 mei 2018 met nummer 107365, waarin staat dat er twee verschillende normen uit de meststoffenwetgeving zijn overtreden.
Samengevat betreft het :
1. het onjuist opmaken van vervoersbewijzen dierlijke meststoffen (VDM’s) door de vervoerder bij het vervoer van 33 vrachten dierlijke meststoffen (feitcode M303 als bedoeld in bijlage M van het Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, hierna de Uitvoeringsregeling);
2. het indienen van elektronische gegevens van 33 onjuiste vervoersbewijzen dierlijke meststoffen door de vervoerder (feitcode M311).
(…)
Blijkens het NVWA-rapport 107365 zijn er door [naam 5] senior en junior in de periode van 7 tot en met 11 augustus 2017 totaal 33 transporten/leveringen van vloeibare dierlijke mest verreden in een drijfmesttank op naam van [naam 1] B.V. Op alle 33 VDM’s staat als leverancier [naam 2] (postcode [postcode 1] en huisnummer [… 2] ), als vervoerder [naam 1] (postcode [postcode 2] , huisnummer [… 3] ) en als afnemer [naam 3] (postcode [postcode 3] , huisnummer [… 4] ).
Voorts is op alle VDM’s als kenteken [kenteken 1] (toebehorend aan [naam 1] ) ingevuld en als silonummer van de co-vergister [… 1] , welk toebehoort aan [naam 3] . Ook is op alle VDM’s als postcode voor de losplaats [postcode 4] opgenomen.
Uit verdere controle van de 33 VDM’s in het digitale dossiers blijkt dat de 33 VDM’s niet naar waarheid zijn opgemaakt omdat niet is gelost in silo [… 1] van [naam 3] B.V., maar in een niet geregistreerde silo van een mestbassin van [naam 4] .
Samenvattend wordt in het rapport gesteld dat de VDM’s niet naar waarheid zijn opgesteld door de vervoerder en de gegevens van de papieren VDM’s onjuist elektronisch zijn overgenomen en doorgegeven aan het RVO. Om die reden heeft verweerder gesteld dat sprake is van feitcode M303 en feitcode M311 en ter zake van die feitcodes boetes opgelegd.
(…)”.
Bij zijn besluit van 16 april 2019, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister over de overtredingen met feitcode M303 het volgende overwogen. Gelet op artikel 53, eerste en tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Uitvoeringsbesluit), is appellante als vervoerder verantwoordelijk voor het volledig en naar waarheid invullen van een VDM. Appellante heeft haar oplegger verhuurd aan [naam 5] jr. Gedurende de verhuurperiode heeft zij haar apparatuur niet overgezet op naam van de daadwerkelijke vervoerder. Tijdens het vervoer stond de apparatuur op naam van appellante. Een voertuig met bijbehorende apparatuur kan uitsluitend op naam van één intermediair worden geregistreerd en in het verlengde hiervan slechts door die intermediair voor het vervoer van dierlijke meststoffen worden gebruikt. Wijzigingen in het exclusief gebruiksrecht van deze apparatuur dienen voorafgaand aan het transport met dierlijke meststoffen te geschieden (artikel 38, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit). Nu appellante heeft nagelaten het voertuig met bijbehorende apparatuur af te melden is zij verantwoordelijk gebleven als vervoerder (artikel 45, achtste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Uitvoeringsregeling)). Dat appellante geen indicatie had dat de VDM’s niet naar waarheid zouden zijn ingevuld, maakt dit niet anders. De gevolgen hiervan komen voor rekening van appellante. Wel ziet de minister in het geheel aan feiten en het aandeel van appellante hierin aanleiding om niet per overtreding maar per dag waarop de overtreding is geconstateerd een boete van € 300,- op te leggen. De totale boete voor de overtredingen met feitcode M303 komt daarmee op € 1.500,-. Met betrekking tot de overtredingen met feitcode M311 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat naar aanleiding van de door appellante overgelegde verklaring en de aard van de overtreding de boete al naar beneden is bijgesteld, te weten van € 300,- per overtreding naar € 300,- per dag. De minister ziet geen aanleiding om naar aanleiding van wat appellante heeft aangevoerd het boetebesluit op dit punt te herzien.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft,
voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen:
“ 4.1. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiseres als intermediair dierlijke meststoffen mag vervoeren en dat in de periode van 7 tot en met 11 augustus 2017 door
[naam 5] senior en junior totaal 33 transporten/leveringen van vloeibare dierlijke
mest zijn verreden in een op naam van eiseres staande en van haar gehuurde drijfmesttank.
Verweerder stelt kort weergegeven dat nu de apparatuur tijdens het feitelijke vervoer op naam van eiseres stond en de wijziging van het gebruiksrecht niet tijdig conform het bepaalde in artikel 38, tweede lid van het Besluit is gemeld, zij verantwoordelijk is gebleven als vervoerder.
Eiseres vindt dat zij niet als vervoerder kan worden aangemerkt.
De rechtbank stelt in dat verband vast dat eiseres er van op de hoogte was dat zij voor de verhuurperiode van 7 tot 14 augustus 2017 wettelijk verplicht was om de apparatuur af te melden bij verweerder. Eiseres heeft er in de huurovereenkomst met [naam 6] echter bewust voor gekozen om dit om praktische redenen niet te doen. Daarmee heeft zij naar het oordeel van de rechtbank welbewust de verantwoordelijkheid voor het vervoer van de mest en alle daaraan verbonden verplichtingen op zich genomen. Het had dan ook op de weg van eiseres gelegen om toe te zien dat een en ander conform de regels zou geschieden. Dat [naam 7] de feitelijk vervoerder was, doet daar niets aan af.
Door onvoldoende controle te houden heeft eiseres ook het risico genomen dat haar boetes konden worden opgelegd, zij het dat zij over de betaling van boetes in de huurovereenkomst op voorhand ook afspraken met de huurder heeft gemaakt.
Dat eiseres de verantwoordelijkheid op zich heeft genomen blijkt voorts uit het feit dat de VDM’s op naam van eiseres zijn opgemaakt en dat eiseres de gegevens digitaal heeft laten invoeren en de mest heeft laten bemonsteren.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat eventueel geconstateerde overtredingen eiseres kunnen worden verweten. Van een afwezigheid van schuld dan wel het ontbreken van verwijtbaarheid zoals door eiseres is betoogd, kan dan ook geen sprake zijn.
Ten aanzien van de gestelde overtredingen is de rechtbank van oordeel dat uit het rapport van de toezichthouders blijkt, dat alle 33 VDM’s niet naar waarheid zijn opgesteld omdat daar als afnemer [naam 3] (postcode [postcode 3] ) en als silonummer van de co-vergister [… 1] van een aan [naam 3] toebehorende silo is vermeld, maar als postcode van de losplaats [postcode 4] is genoemd, het adres van [naam 4] en uit het onderzoek ook blijkt dat de mest in een niet geregistreerde silo van een mestbassin van [naam 4] is gelost. Verweerder stelt daarom terecht dat sprake is van 33 overtredingen met feitcode M303: het niet naar waarheid opmaken van vervoersbewijzen dierlijke meststoffen (VDM’s).
Ook blijkt uit de tabel op pagina 8 van het rapport dat de digitale versie van het dossier
in alle 33 gevallen op 3 punten afwijkt van de VDM’s te weten:
- het vermelde kenteken ( [kenteken 2] in plaats van [kenteken 1] );
- de postcode van de losplaats (de onjuiste postcode [postcode 3] in plaats van [postcode 4] );
en
- het silonummer (ontbrekend op de digitale versie en het verkeerde silonummer [… 1] op de VDM’s).
Daarmee staat vast dat verweerder ook terecht stelt dat sprake is van 33 overtredingen met feitcode M311: het elektronisch indienen van onjuiste vervoersbewijzen dierlijke meststoffen door de vervoerder (feitcode M311).
Voor zover van de zijde van eiseres is aangevoerd dat de overtredingen niet inzichtelijk zijn gemaakt, stelt de rechtbank vast dat alle 33 VDM’s als bijlage 3 bij het rapport zijn gevoegd en dat een voorbeeld van de digitale invoer als bijlage 6 bij het rapport is gevoegd. Tezamen met de bevindingen van de toezichthouders en de hiervoor genoemde tabel is hiermee voldoende inzichtelijk welke overtredingen te laste zijn gelegd.
De rechtbank oordeelt dat verweerder zijn besluitvorming heeft mogen baseren op voormelde rapportage. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat hij bevoegd is om aan eiseres bestuurlijke boetes op te leggen wegens 33 overtredingen van de meststoffenwetgeving.
Van strijd met het bepaalde in artikel 5:9 van de Algemene wet bestuursrecht is niet gebleken.
De stelling van eiseres dat slechts sprake is van één en dezelfde overtreding volgt de rechtbank niet. Er is immers sprake van 33 verschillende vrachten en nu eiseres bij geen van die vrachten aan haar verplichtingen heeft voldaan, is er sprake van 33 overtredingen. De rechtbank ziet geen aanleiding tot verdere matiging van het totale boete bedrag van € 3.000,-- nu verweerder niet voor elke overtreding afzonderlijk een boete heeft opgelegd, maar per feitcode heeft volstaan met het opleggen van een boete van € 1.500,--, zijnde € 300,-- per dag.
Ten aanzien van het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel, oordeelt de rechtbank dat verweerder gemotiveerd heeft aangegeven waarom deze gevallen niet vergelijkbaar zijn met het onderhavige geval. Het enkele feit dat de ter zitting genoemde nieuwe geval eveneens het bedrijf van eiser betreft, maakt dat niet anders.
Voor zover eiseres tevens heeft aangegeven dat verweerder heeft verzuimd om in het bestreden besluit de proceskosten in de bezwaarfase toe te kennen, oordeelt de rechtbank dat uit de processtukken waaronder het verslag van de hoorzitting, niet blijkt dat eiseres in bezwaar om deze vergoeding heeft verzocht. Deze beroepsgrond slaagt dus evenmin.
Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
(…)”.