Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 04-04-2023, ECLI:NL:CBB:2023:172, AWB 21/542

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 04-04-2023, ECLI:NL:CBB:2023:172, AWB 21/542

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
4 april 2023
Datum publicatie
4 april 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CBB:2023:172
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 21/542
Relevante informatie
Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme [Tekst geldig vanaf 01-11-2022]

Inhoudsindicatie

Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wwft is een betaalinstelling verplicht cliëntonderzoek te doen om witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen. Dat cliëntonderzoek moet de betaalinstelling in staat stellen om een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te oefenen, om te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van de cliënt en diens risicoprofiel, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden. Geldtransfers, zeker informele, vormen naar hun aard een hoger risico op witwassen en terrorismefinanciering. Zowel Somalië als Saudi-Arabië zijn landen met een verhoogd risico op het witwassen van gelden en het financieren van terrorisme. Dat betekent dat de betaalinstelling wat betreft de hiervoor beschreven geldtransfers en cliënten was gehouden tot verscherpt cliëntenonderzoek. Naar het oordeel van het College is de betaalinstelling hierin te kort geschoten.

Uitspraak

uitspraak

Zaaknummer: 21/542

(gemachtigde: mr. E.F. van Hasselt)

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2021, kenmerk 20/1580,

in het geding tussen

[naam 1]

en

(gemachtigde: mr. J. Baukema).

Procesverloop in hoger beroep

[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

29 maart 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:2710).

DNB heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.

[naam 1] heeft aanvullende stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 22 februari 2023. Voor [naam 1] hebben mr. E.F. van Hasselt en [naam 2] aan de zitting deelgenomen. Voor DNB hebben mr. J. Baukema, [naam 3] en [naam 4] aan de zitting deelgenomen.

Grondslag van het geschil

1.1

Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.

1.2

[naam 1] is een betaalinstelling voor (vooral) informele geldtransfers naar het buitenland, waarvoor het geld bij haar Nederlandse filialen contant kan worden afgedragen.

1.3.1

Op 22 maart 2017 heeft DNB zes cliëntdossiers voor onderzoek meegenomen. Het eerste dossier betreft een betaling van € 12.000,- op 12 december 2016 door een cliënt naar zijn rekening in Somalië, volgens de cliënt voor de bouw van een vakantiehuis. Uit het dossier blijkt dat deze cliënt een maandinkomen heeft van netto € 2.400,-. In het tweede dossier is geld overgemaakt naar Saudi-Arabië. In de periode van 4 oktober 2016 tot 12 november 2016 ging het om vier betalingen met een totaalbedrag van ruim € 6.500. Deze cliënt had als maandinkomen aan [naam 1] opgegeven (iets meer dan netto) € 2.400. Op de (vermeende) overtreding in het derde dossier is DNB in bezwaar teruggekomen. Op 12 oktober 2016 maakte [naam 1] vanuit België voor een vierde cliënt ruim € 11.000 over naar Somalië, volgens diens opgave naar zijn schoonmoeder voor de bouw van een woning. Het dossier bevat geen gegevens over de herkomst van dat geld. Het vijfde dossier betreft de [stichting] Voor deze stichting zijn op 29 en 30 augustus 2016 drie betalingen gedaan van Nederland naar Somalië met een totale waarde van circa € 25.000,- aan een bestuurder van de stichting. Het dossier bevat mediaberichten die de bestuurder en de stichting in verband brengen met salafisme en het financieren van terrorisme in Syrië. In het zesde dossier heeft DNB geen overtreding vastgesteld.

1.3.2

[naam 1] heeft twee voorgenomen (afgebroken) transacties (op 27 mei 2015 en 27 juli 2015) op 25 juli 2016 aan de Financial Intelligence Unit (FIU) gemeld.

1.4

Op 26 februari 2018 ontving [naam 1] (per abuis) van DNB een handhavingsmatrix van 23 mei 2017, waarin een toezichthouder van DNB voorstelt [naam 1] een aanwijzing te geven en “intern aangifte te doen” met het oog op een aan [naam 1] op te leggen bestuurlijke boete. Deze handhavingsmatrix zag op gedragingen in de periode van 1 januari 2014 tot 1 april 2016.

1.5

Op 8 oktober 2018 heeft DNB [naam 1] op de hoogte gebracht van haar voornemen om [naam 1] boetes op te leggen. Bij besluiten van 3 september 2019 heeft DNB [naam 1] drie boetes opgelegd, twee wegens overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en één wegens overtreding van de Sanctiewet 1977 (Sw). Volgens DNB had [naam 1] bij vijf van de zes onderzochte dossiers verdergaand onderzoek moeten doen naar de bron van de middelen die bij geldtransfers werd gebruikt (of zou worden gebruikt).

1.6

Voor overtreding van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wwft (cliëntonderzoek) heeft DNB een boete van € 10.000,- opgelegd en voor overtreding van artikel 16, eerste lid, van de Wwft (melding van ongebruikelijke transacties) een boete van

€ 5.000,-. Voor overtreding van artikel 10b, eerste lid, van de Sw gelezen in samenhang met artikel 2 van de Regeling toezicht Sanctiewet 1977 (RtSw) (screening tegen (internationale) sanctielijsten) heeft DNB een boete van € 10.000,- opgelegd.

1.7

Bij besluit van 14 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft DNB de bezwaren tegen de besluiten van 3 september 2019 ongegrond verklaard, maar ook verwoord (onder randnummer 69) dat, anders dan in de besluiten van 3 september 2019 is vermeld, in dossier 3 geen overtreding van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wwft is vastgesteld.

Uitspraak van de rechtbank

2.1

De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] gegrond verklaard vanwege overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank is uitgegaan van een overschrijding van zes maanden gerekend vanaf 8 oktober 2018. Vanwege deze overschrijding heeft de rechtbank de boetes met 5% verlaagd en in dat verband overwogen:

“De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan [eiseres] de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen. Dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om van deze regel af te wijken (…)

De rechtbank stelt de (…) proceskosten (…) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 0,5 omdat het beroep enkel wegens overschrijding van de redelijke termijn gegrond wordt verklaard).”

2.2

De (overige) beroepsgronden heeft de rechtbank verworpen en daartoe onder meer overwogen:

Cliëntonderzoek (…)

5.1 (…)

Zoals ook in de DNB Leidraad is vermeld, leveren geldtransfers naar hun aard een hoger risico op witwassen en terrorismefinanciering. In vier van de zes onderzochte dossiers zijn hoge – soms contant gestorte – bedragen overgemaakt naar Somalië. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wwft geldt voor transacties met een waarde boven de wettelijke meldgrens naar landen met een verhoogd risico op het witwassen van gelden en het financieren van terrorisme, zoals Somalië, verscherpt cliëntenonderzoek. (…) De overgemaakte bedragen waren te hoog in relatie tot het bij [eiseres] bekende inkomen van de cliënt of te hoog in relatie tot het door cliënt opgegeven doel van de transactie. In het dossier van [stichting] is (…) geld (…) overgemaakt (…) aan een bestuurder (…). In het dossier zijn mediaberichten aangetroffen waarin deze bestuurder en de Stichting in verband worden gebracht met salafisme en het financieren van terrorisme in Syrië. [eiseres] heeft niet gecontroleerd of de transacties daadwerkelijk ten behoeve van het doel van de Stichting zijn verricht, terwijl het cliëntdossier gelet op het voorgaande daartoe wel aanleiding gaf.

(…)

Melding van ongebruikelijke transacties (…)

6. DNB heeft [eiseres] uiteindelijk (…) tegengeworpen dat zij de transacties van 27 mei 2015 van € 5.820,- naar Ethiopië en van 27 juli 2015 van € 4.741,13 naar Somalië niet onverwijld heeft gemeld bij de (…) (FIU). [eiseres] meende niet gehouden te zijn de twee transacties te melden, nu deze zijn geannuleerd en niet evident was dat deze gemeld dienden te worden.

6.1 [

eiseres] heeft de twee transacties getracht uit te voeren, maar heeft deze pas geannuleerd nadat na verzending de gelden niet op de juiste wijze bij de begunstigde konden worden afgeleverd. Met DNB is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] bij de FIU onverwijld (binnen veertien dagen) melding diende te maken van de twee ongebruikelijke transacties, ook al zijn ze later geannuleerd. In artikel 16, eerste lid, van de Wwft staat immers dat ook een voorgenomen ongebruikelijke transactie onverwijld gemeld dient te worden

Screening tegen (internationale) sanctielijsten

7. (…) DNB heeft geconcludeerd dat [eiseres] cliënten, begunstigden en transactiedata niet afdoende screent tegen alle relevante sanctielijsten en dat zij hiermee in strijd handelt met artikel 10b, eerste lid, van de Sw, gelezen in samenhang met artikel 2 van de RtSw.

7.1 [

eiseres] heeft niet betwist dat zij destijds onvoldoende controle op de sanctielijsten heeft uitgevoerd en de genoemde artikelen heeft overtreden.

Rechten van verdediging en gelijkheidsbeginsel (…)

9.3

Anders dan [eiseres] betoogt, volgt uit de uitspraak van deze rechtbank van 3 maart 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:1666) niet dat DNB in dit geval het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft genomen. Dat in die zaak aan de bestuurlijke boete, overigens wegens overtreding van andere bepalingen, eerst twee waarschuwingen vooraf zijn gegaan, betekent niet dat DNB daartoe in onderhavige zaak ook toe was gehouden. DNB heeft uitgelegd dat, anders dan in die zaak, bij [eiseres] het nemen van herstelmaatregelen niet nodig was, omdat zij reeds tot herstel was overgegaan.”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Beslissing