Home

Centrale Raad van Beroep, 06-02-1998, ZB7569 AN5600, AOW 93/82

Centrale Raad van Beroep, 06-02-1998, ZB7569 AN5600, AOW 93/82

Inhoudsindicatie

In een geval als het onderhavige, waarin de rechtzoekende de Nederlandse taal in het geheel niet begrijpt en hij evenmin is voorzien van de bijstand van iemand die die taal wel beheerst, vloeit uit het in artikel 6 van het EVRM gegarandeerde recht op een eerlijk proces voort dat voor de beoordeling van de tijdigheid van het hoger beroep niet moet worden uitgegaan van de verzenddatum van de aangevallen uitspraak, maar van de verzenddatum van de vertaling van die uitspraak

Uitspraak

AOW 1993/82

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

de erfgenamen van A., overleden op 16 september 1995,

laatstelijk gewoond hebbende te B. (Turkije), eisers,

en

de Sociale Verzekeringsbank, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Bij voor beroep vatbare beslissing van 9 april 1992 heeft

gedaagde aan A. (hierna: A.) met ingang van 1 mei

1992 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet

(AOW) toegekend. Gedaagde heeft aan A. tevens een toeslag

ingevolge die wet toegekend.

De Arrondissementsrechtbank te Amsterdam heeft het door A.

tegen die beslissing ingestelde beroep bij uitspraak van 4

maart 1993 ongegrond verklaard.

A. is van die uitspraak in hoger beroep gekomen. Hij heeft

de Raad verschillende brieven (met bijlagen) toegezonden.

Het hoger beroep is door de president van de Raad bij

beschikking van 3 februari 1995 met toepassing van de

artikelen 94 en 148 van de Beroepswet (oud) niet-ontvankelijk

verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.

De Raad heeft het door A. tegen deze beschikking gedane

verzet gegrond bevonden. De Raad heeft daartoe overwogen dat

in een geval als het onderhavige, waarin de rechtzoekende de

Nederlandse taal in het geheel niet begrijpt en hij evenmin is

voorzien van de bijstand van iemand die die taal wel beheerst,

uit het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming

van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

gegarandeerde recht op een eerlijk proces voortvloeit dat voor

de beoordeling van de tijdigheid van het hoger beroep niet

moet worden uitgegaan van de verzenddatum van de aangevallen

uitspraak, maar van de verzenddatum van de vertaling van die

uitspraak.

Bij schrijven van 15 november 1996 heeft gedaagde een korte

uiteenzetting over de zaak gegeven.

De behandeling van het beroep ter terechtzitting is met

schriftelijke toestemming van partijen achterwege gebleven.

II. MOTIVERING

Met ingang van 1 januari 1994 is de Algemene wet bestuursrecht

(Awb) in werking getreden en de Beroepswet gewijzigd. De in

dit kader gegeven wettelijke regels van overgangsrecht brengen

echter mee dat op het onderhavige hoger beroep moet worden

beslist met toepassing van het procesrecht zoals dat luidde

vóór 1 januari 1994, behoudens wat betreft de mogelijkheid van

vergoeding van proceskosten als geregeld in artikel 8:75 van

de Awb.

A. genoot een remigratie-uitkering van f 930,- netto per

maand ingevolge de Experimentele Remigratieregeling 1985. Met

ingang van 1 mei 1992 heeft gedaagde aan A. een

ouderdomspensioen en een toeslag ingevolge de AOW toegekend

tot een totaalbedrag van f 759,42 per maand. In verband

hiermee is de remigratie-uitkering nader vastgesteld op

f 930,- - f 759,42 = f 170,58 netto per maand. De

AOW-uitkering werd via een andere bank uitbetaald dan de

remigratie-uitkering, maar in totaal bleef A. f 930,- netto

per maand ontvangen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde het

ouderdomspensioen van A. met juistheid heeft vastgesteld.

De rechtbank heeft voorts ten overvloede overwogen dat niet is

gebleken dat gedaagde de hoogte van de aan A. toegekende

toeslag ingevolge de AOW onjuist heeft vastgesteld.

Blijkens zijn beroepschrift betwist A. in hoger beroep niet

langer de juistheid van het bedrag van zijn uitkering. Hij

heeft slechts aangevoerd dat hij, mede in verband met hoge

ziektekosten, van een bedrag van f 930,- per maand niet kan

rondkomen.

De Raad merkt in dit verband op dat het feit dat een

verzekerde niet van zijn uitkering kan rondkomen geen grond

vormt om hem een hogere uitkering toe te kennen dan waarop hij

volgens de wettelijke regels aanspraak heeft.

Het door A. ingestelde hoger beroep treft derhalve geen

doel.

Er zijn geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75

van de Awb.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus gegeven door mr J. Janssen als voorzitter en mr H. Bolt

en mr J.W. Schuttel als leden, in tegenwoordigheid van

mr M.M. van Maurik als griffier en uitgesproken in het

openbaar op 6 februari 1998.

(get.) J. Janssen.

(get.) M.M. van Maurik.

LK