Home

Centrale Raad van Beroep, 15-08-2000, AA8390, 97/11022 AAW/WAO

Centrale Raad van Beroep, 15-08-2000, AA8390, 97/11022 AAW/WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
15 augustus 2000
Datum publicatie
5 augustus 2003
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2000:AA8390
Zaaknummer
97/11022 AAW/WAO
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:21

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

97/11022 AAW/WAO

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

A, wonende te B, appellant,

en

het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Met ingang van 1 maart 1997 is de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 treedt het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) in de plaats van de betrokken bedrijfsvereniging. In het onderhavige geval is het Lisv in de plaats getreden van de Bedrijfsvereniging voor de Bouwnijverheid. In deze uit-spraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het bestuur van deze bedrijfsvereniging.

Appellant, die uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeids-ongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsonge-schiktheidsverzekering (WAO) ontvangt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, heeft gedaagde in april 1996 verzocht om zijn uitkeringen te verhogen. Dat verzoek is bij besluit van 10 juni 1996 afgewezen.

De rechtbank te 's-Gravenhage heeft bij uitspraak van

27 oktober 1997 het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard. Naar die uitspraak wordt hierbij verwezen.

Appellant is bij beroepschrift van 6 oktober 1997 in van die uitspraak in hoger beroep gekomen.

Dat beroepschrift luidt als volgt:

"Hier een brief van de hr. A voor bevestigd na de zitting van 6-10-1997 om 10.10 verschijnen maak ik verklaring als bewijs vaststellen.

Over de aanklachten van de volgende hulpverlenende instanties ministerie van justitie, politie, om, dokter waar hierop geen medewerker kon verlener uit angst voor reprarepresaille en althans anoniem blijven.

Ik wens verplicht onderduiking adres in prive sfeer onderkomen.

Tevens dien ik groot claim op grote schaal misbruikt voor verschillend doeleinden informatie tegen in vergifting, afgeluisterend sinds 1985 radio-zender aangesloten.

Mijn woning is volledig isoleerd met technisch geheim geborgen microfoon afgesloten.

Een openbaar vertoning dossier, film, foto kwijtspelen discriminatie vastgezeten.

En openbaar politie-publiek show om die omstandigheden op de vlucht gejaagd.

En gedwongen ontslagen wegens presentatie promotie eis ik volledig 100% uitkering gelijkgesteld.

Ik wens teven in de Ziekenhuis voor onderzoek opgeno-men word onder toezicht van de rechter begeleiding uit angst voor infect toe slaat.

Gaarne wacht ik in afwachting op ontvangbewijs wette-lijk bevestigd.".

Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft bij brief van 16 december 1998 de Raad het volgend medegedeeld:

"Wegens omstandigheden wens ik onmiddelijk ingang vandaag op 16-12-1998 volledig intrekking verklaring procedure kenmerk 97/11022 AAWAO ALG 94 beeindig.".

Bij brief van 4 januari 1999 is vanwege de Raad aan appel-lant de ontvangst van zijn brief, waaruit blijkt dat het hoger beroep was ingetrokken, bevestigd.

Bij brief van dezelfde datum is aan gedaagde medegedeeld dat het hoger beroep was ingetrokken.

Bij brief van 11 januari 2000 heeft appellant de Raad het volgende medegedeeld:

"Verzoek hierom schriftelijk hoger beroep aangetekening verlengd eerder datum 4 januari 1999 kenmerk 97/11022 AAWAO R01094.

Met wederzijds onmiddelijk onderduikingadres ver-plaatsen.

Wegens omstandigheden zoals eerder vermeld raport overbodig vergifting in omgeving.

Hierbij levering bewijsmateriaal in 2 flessen merk Spa rood 6/2001 en Spa blauw 11/2001 constateren.

Tevens bewoning is gesaboteerd aan drinkwater vergifting.

Gaarne alsnog herkeuring medisch raport voor rontgenfoto bevestigd voor spoed opname.

Hiermee zul uw wettelijk beoordelen voor financieel vergoeding.

Utrecht IMF.".

Deze zaak is behandeld ter zitting van de Raad op 18 juli 2000. Deze behandeling is, zoals tevoren aan partijen was medegedeeld, beperkt tot de vraag of het hoger beroep, gelet op de intrekking ervan bij brief van 16 december 1998, nog aanhangig is.

Appellant, die daartoe ambtshalve was opgeroepen, is ter zitting in persoon verschenen, terwijl gedaagde, zoals tevoren was bericht, zich niet heeft doen vertegenwoor-digen.

II. MOTIVERING

Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraken gepubliceerd in AB 1999/242 en in TAR 1997/223) kan een bevoegd gedane intrekking van een beroep na het verstrijken van de beroepstermijn niet ongedaan worden gemaakt, tenzij er sprake is van appellant niet toe te rekenen omstandigheden waardoor hij in een situatie van dwaling verkeerde of blijkt van dwang of bedrog van enige zijde teneinde appellant ertoe te bewegen het hoger beroep in te trekken.

In aanmerking genomen de inhoud van appellants in rubriek I weergegeven geschriften, gehoord appellant ter zitting van de Raad en in aanmerking genomen de indruk die ter zitting van appellant is verkregen, waarbij met name is opgevallen dat appellant nauwelijks tot communicatie in staat bleek te zijn door zijn geestesgesteldheid -appellant is, zo begrijpt de Raad, van oordeel te worden achtervolgd en bedreigd- en door zijn doofheid, is de Raad van oordeel dat appellant als gevolg van hem niet toe te rekenen omstandig-heden in een situatie van dwaling verkeerde ten tijde van de verzending van zijn brief van 16 december 1998.

Onder deze omstandigheden zal de Raad de in de brief van

16 december 1998 opgenomen intrekking van het hoger beroep als vervallen aanmerken.

Dit betekent dat de behandeling van appellants hoger beroep zal worden hervat in de stand waarin dat hoger beroep zich voor 16 december 1998 bevond.

Ter voorlichting van appellant merkt de Raad op dat appellant en gedaagde over de verdere behandeling van het hoger beroep nader bericht van de Raad zullen ontvangen.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Verklaart de intrekking van het hoger beroep van

16 december 1998 vervallen.

Aldus gegeven door mr K.J.S. Spaas als voorzitter en

mr J.Th. Wolleswinkel en mr H.J. Simon als leden, in tegen-woordigheid van mr drs A.M. Overbeeke als griffier en uit-gesproken in het openbaar op 15 augustus 2000.

(get.) K.J.S. Spaas.

(get.) A.M. Overbeeke.

IS