Home

Centrale Raad van Beroep, 21-02-2002, AD9655 AL2382, 01/4744 WUV, 01/4748 WUV, 01/4749 WUV e.a.

Centrale Raad van Beroep, 21-02-2002, AD9655 AL2382, 01/4744 WUV, 01/4748 WUV, 01/4749 WUV e.a.

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
21 februari 2002
Datum publicatie
27 februari 2002
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2002:AD9655
Zaaknummer
01/4744 WUV, 01/4748 WUV, 01/4749 WUV e.a.
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:88

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

01/4744 WUV

01/4748 WUV

01/4749 WUV

01/4750 WUV

U I T S P R A A K

met toepassing van artikel 17 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:

[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster,

om herziening van de uitspraken van de Raad van 13 juli 2000,

nummer 97/8060 WUV, 15 februari 1996, nummer 94/107 WUV, 15 februari 1996, nummer 94/99 WUV en 13 maart 1992, nummer WUV 1989/370.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Namens verzoekster heeft gemachtigde, E. Uringa, bij schrijven van 3 augustus 2001 om herziening verzocht van bovenvermelde uitspraken, naar welke uitspraken hierbij wordt verwezen.

De Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, in voornoemde uitspraken en hierna aangeduid als verweerster, heeft een verweerschrift ingediend. Nadien heeft gemachtigde voornoemd, de gronden van het verzoek, onder toezending van enkele stukken, toegelicht.

Het verzoek is behandeld ter zitting van 10 januari 2002. Daar is verzoekster bij gemachtigde voornoemd verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.

II. MOTIVERING

Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 17 van de Beroepswet, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

Ten aanzien van de verzoeken om herziening in de zaken met de nummers 01/4748 WUV en 01/4749 WUV overweegt de Raad dat deze betrekking hebben op uitspraken van de Raad op eveneens verzoeken om herziening ingevolge artikel 8:88 van de Awb, waarvan een dezelfde uitspraak betreft als waarvan eiseres thans in de zaak onder nummer 01/4750 WUV wederom herziening heeft gevraagd, te weten de onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad van 13 maart 1992, WUV 89/370.

Gelet op de omstandigheid dat op grond van artikel 8:88 van de Awb immer van een (oorspronkelijke) uitspraak herziening kan worden gevraagd, indien de in dat artikel genoemde feiten en omstandigheden zich voordoen, moet het doen van een verzoek om herziening van een uitspraak ingevolge artikel 8:88 van de Wet op een verzoek om herziening eveneens ingevolge die bepaling, als zinloos en dus als in het systeem van de Awb niet passend te worden beschouwd.

De Raad verklaart derhalve de hierboven genoemde verzoeken niet-ontvankelijk.

Ten aanzien van de verzoeken om herziening van de zaken met de nummers 01/4744 WUV en 01/4750 WUV overweegt de Raad als volgt.

Het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening is niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.

Namens verzoekster heeft gemachtigde de onderhavige verzoeken om herziening doen steunen op de stelling dat uit de thans ingebrachte gedingstukken - waaronder een nog ter zitting overgelegde brochure van de Vereniging Muzieklyceum - blijkt dat verzoekster niet in opleiding was voor de akte muziekonderwijs A maar in opleiding was voor concertpianiste. Dat zou - aldus de gemachtigde van verzoekster - de stelling rechtvaardigen dat de grondslag van verzoeksters periodieke uitkering ingevolge de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 naar het maximum vastgesteld dient te worden.

Naar 's Raads oordeel echter voldoen de thans ingebrachte gedingstukken niet aan de vereisten zoals genoemd in

artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.

Nu gemachtigde van verzoekster geen feiten of omstandigheden heeft ingebracht als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb op grond waarvan tot herziening kan worden overgegaan, dienen de verzoeken om herziening in de zaken met de nummers 01/4744 WUV en 01/4750 WUV te worden afgewezen.

De Raad die, ten slotte, geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten, beslist als volgt.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Verklaart de verzoeken om herziening in de zaken met de nummers 01/4748WUV en 01/4749 WUV niet-ontvankelijk;

Wijst de verzoeken om herziening af in de zaken met de nummers 01/4744 WUV en 01/4750 WUV.

Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2002.

(get.) C.G. Kasdorp.

(get.) L. Jörg.

HD