Home

Centrale Raad van Beroep, 23-04-2004, AO9104, 02/3552 en 02/3554 AKW

Centrale Raad van Beroep, 23-04-2004, AO9104, 02/3552 en 02/3554 AKW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 april 2004
Datum publicatie
10 mei 2004
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2004:AO9104
Zaaknummer
02/3552 en 02/3554 AKW

Inhoudsindicatie

Verzet tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn.

Uitspraak

02/3552 en 02/3554 AKW

U I T S P R A A K

met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:

[opposant], wonende te [woonplaats], Marokko, opposant,

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, geopposeerde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Opposant heeft hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Amsterdam op

13 december 2001 tussen partijen gegeven uitspraken, welke op 14 mei 2002 in afschrift aan partijen zijn toegezonden.

Bij uitspraak van 26 september 2003 heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat dit niet tijdig is ingesteld.

Tegen deze uitspraak is verzet gedaan.

Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op

12 maart 2004. Partijen zijn niet verschenen.

II. MOTIVERING

De Raad ziet zich naar aanleiding van het door opposant gedane verzet voor de vraag gesteld of de door de Raad bij zijn uitspraak van 26 september 2003 uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep terecht is geschied.

In verzet voert opposant wederom aan dat de op 14 mei 2002 verzonden uitspraken van 13 december 2001 op 20 mei 2002 door hem zijn ontvangen. Nu opposant eerst op 20 mei 2002 kennis heeft kunnen nemen van de uitspraken is hij van mening dat op die datum de beroepstermijn van zes weken is aangevangen.

De Raad overweegt het volgende.

Anders dan opposant meent, vangt de beroepstermijn niet aan op de dag dat partijen daadwerkelijk kennis kunnen nemen van de uitspraak maar ingevolge artikel 6:8 van de Awb, op de dag nadat de uitspraak aan partijen is verzonden.

Ingevolge artikel 6:9 van de Awb is bij verzending per post een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

De aangevallen uitspraken zijn verzonden op 14 mei 2002. De beroepstermijn is derhalve op 15 mei 2002 aangevangen zodat deze eindigde op 25 juni 2002. Het op 25 juni 2002 verzonden beroepschrift is wel tijdig ter post bezorgd maar is eerst op 5 juli 2002 door de Raad ontvangen, derhalve niet binnen een week na 25 juni 2002.

Gelet op de inhoud van de dossiers moet opposant bekend worden geacht met de postverwerking door de Marokkaanse officiële postdienst en was het hem bekend dat de postverwerking ruim een week in beslag kon nemen. Door het beroepschrift eerst op 25 juni 2002 ter post te bezorgen heeft opposant een risico genomen dat voor zijn rekening dient te worden gelaten. Het is de Raad niet gebleken dat opposant het beroep-schrift niet eerder ter post had kunnen bezorgen. De Raad ziet dan ook geen reden de overschrijding van de beroepstermijn voor verontschuldigd te houden.

Het verzet dient derhalve ongegrond verklaard te worden.

De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 april 2004.

(get.) J. Janssen.

(get.) A.C.W. van Huussen.

MH