Home

Centrale Raad van Beroep, 31-03-2005, AT3922, 04/1697 AW

Centrale Raad van Beroep, 31-03-2005, AT3922, 04/1697 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
31 maart 2005
Datum publicatie
15 april 2005
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2005:AT3922
Zaaknummer
04/1697 AW
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:5, Beroepswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2021] art. 26

Inhoudsindicatie

Er waren door betrokkene wel beroepsgronden aangevoerd. De niet-ontvankelijkverklaring van het beroep kan derhalve niet in stand blijven.

Uitspraak

04/1697 AW

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Namens appellante is op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 13 februari 2004, nr. AWB 03/1691, waarnaar hierbij wordt verwezen.

Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend waarop namens appellante is gereageerd.

Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 24 februari 2005. Zoals door hen is bericht, zijn beide partijen daar niet verschenen.

II. MOTIVERING

1. Op grond van de gedingstukken gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante heeft tegen een door gedaagde genomen besluit betreffende de waardering van haar functie een uitvoerig gemotiveerd bezwaarschrift ingediend, voorzien van vele stukken. In de beslissing op bezwaar van 14 mei 2003 (hierna: het bestreden besluit) is op dat bezwaar beslist met verwijzing naar het - betrekkelijk korte - advies van de Commissie Bezwaarschriften Personeelsaangelegenheden (hierna: de Commissie). Dat advies strekte tot gegrondverklaring van het bezwaar voorzover het de score voor het aspect handelingsvrijheid betreft, tot toekenning van 3 punten voor dat aspect en tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift voor het overige.

1.2. Bij beroepschrift aan de rechtbank is namens appellante het volgende gesteld - waarbij voor “eiseres”: appellante, en voor “verweerder”: gedaagde moet worden gelezen:

“Eiseres kan zich niet met genoemd besluit verenigen daar zij van mening is dat verweerder niet al haar argumenten in bezwaar in de overwegingen heeft betrokken. Reden voor eiseres om te stellen dat het besluit op bezwaar niet zorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd en dat verweerder geen rekening heeft gehouden met alle in deze relevante aspecten. Eiseres handhaaft al hetgeen door en namens haar in bezwaar is ingebracht en beschouwt datgene als hier letterlijk en herhaald ingelast.”

1.3. Bij een tijdig ingediend aanvullend beroepschrift van ruim drie bladzijden zijn systematisch de relevante feiten weergegeven en is de procedure in bezwaar geschetst. Daarbij is onder verwijzing naar bijlagen aangegeven tegen welke aspecten bezwaar is gemaakt en is gesteld dat het verslag van de hoorzitting geen recht doet aan hetgeen appellante in bezwaar heeft ingebracht. Appellante heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit in strijd is met een aantal door haar genoemde artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat het besluit “niet op goede gronden is genomen, het besluit niet op de volledige omvang / grondslagen van het bezwaar ziet (en) het advies van de Commissie te summier is en (gedaagde) zich had behoren te vergewissen van de volledigheid van het advies”.

2. Het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante naar het oordeel van de rechtbank niet heeft voldaan aan de in artikel 6:5 van de Awb gestelde voorwaarde dat het (aanvullend) beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. De rechtbank heeft daartoe, onder verwijzing naar enkele uitspraken van de Raad, overwogen dat aan die voorwaarde eerst is voldaan als appellante in het (aanvullend) beroepschrift voldoende duidelijkheid heeft verschaft omtrent hetgeen partijen naar het oordeel van appellante verdeeld houdt.

2.1. De rechtbank is van oordeel dat appellante die duidelijkheid niet heeft gegeven met de enkele verwijzing in haar (inleidend) beroepschrift naar de gronden die in bezwaar zijn ingebracht. Zij acht die duidelijkheid evenmin verschaft door het aanvullend beroepschrift, waar de algemeen geformuleerde grieven niet nader zijn geadstrueerd of geconcretiseerd.

3. Appellante kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen. Zij stelt dat duidelijk is dat haar bezwaren gericht waren tegen de door haar in de bezwaarprocedure uitvoerig aan de orde gestelde aspecten van het bestreden besluit. Zij acht geen van de door de rechtbank aangehaalde uitspraken van de Raad relevant.

4. De Raad overweegt als volgt.

4.1. Uit de rechtspraak van de Raad, waaronder de door de rechtbank aangehaalde uitspraak van 27 december 2001,

LJN AK6824, TAR 2002, 58, kan worden afgeleid dat niet is voldaan aan het in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb neergelegde voorschrift dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten, indien het beroepschrift geen enkele duidelijkheid verschaft omtrent hetgeen partijen verdeeld houdt.

4.2. In de bezwaarprocedure heeft appellante gemotiveerd en met verwijzing naar vele stukken aangevoerd dat het primaire functiewaarderingsbesluit op tal van aspecten onjuist is. Bij het bestreden besluit is slechts op één aspect ten gunste van appellante beslist, terwijl voor het overige is volstaan met verwijzing naar het advies van de Commissie. Dat advies gaat op een aantal aspecten tamelijk summier in. Deze wijze van besluit-vorming wordt in het aanvullend beroepschrift onjuist geacht. Opnieuw worden de aspecten genoemd waartegen de bezwaren zicht richt(t)en, nadat in het beroepschrift is verwezen naar het bezwaarschrift.

4.3. De Raad is van oordeel dat in het licht van deze gegevens niet gezegd kan worden dat het niet duidelijk was wat partijen - nog steeds - verdeeld hield. Het kon voorts gedaagde voldoende duidelijk zijn waartegen hij zich in beroep diende te verweren. De Raad is daarom van oordeel dat niet gezegd kan worden dat appellante geen beroepsgronden heeft aangevoerd.

5. Op grond van het vorenstaande komt de Raad tot de conclusie dat de door de rechtbank uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van appellante niet in stand kan blijven, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal de zaak met toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beroepswet terugwijzen naar de rechtbank.

6. De Raad acht termen aanwezig gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 322,- voor kosten van rechtsbijstand.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Wijst de zaak terug naar de rechtbank ’s-Hertogenbosch;

Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 322,-, te betalen door de gemeente ’s-Hertogenbosch;

Bepaalt dat de gemeente ’s-Hertogenbosch aan appellante het door haar in hoger beroep betaalde griffierecht van € 205,- vergoedt.

Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2005.

(get.) H.A.A.G. Vermeulen.

(get.) P.W.J. Hospel.

Q