Centrale Raad van Beroep, 26-05-2005, AT6783, 04/2771 CSV
Centrale Raad van Beroep, 26-05-2005, AT6783, 04/2771 CSV
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 26 mei 2005
- Datum publicatie
- 3 juni 2005
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2005:AT6783
- Zaaknummer
- 04/2771 CSV
Inhoudsindicatie
Omvang geding in hoger beroep.
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/2771 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde] wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep doen instellen tegen de op 29 maart 2004 door de rechtbank Breda tussen partijen onder kenmerk 03/911 gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, waarop van de zijde van appellant schriftelijk is gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 mei 2005, waar namens appellant is verschenen mr. P.A.D.M. Bouts, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J.A.G. Jansen, fiscaal-juridisch adviseur te Tilburg.
II. MOTIVERING
Appellant heeft op 3 december 2002 ten laste van gedaagde onder toepassing van artikel 3 van het Fooienbesluit (SVR-besluit van 21 december 1989, Stcrt 1989, 252) correctienota’s opgelegd over de jaren 1997 tot en met 2001, omdat, kort gezegd, gedaagde in die jaren een tweetal in zijn dienst werkzame koks een lager loon heeft betaald dan het in de CAO voor horeca- en aanverwante bedrijf (hierna: de CAO) voorgeschreven minimumloon. Het hiertegen door gedaagde ingediende bezwaar is bij besluit van 14 maart 2003 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 14 maart 2003 vernietigd en appellant opgedragen met inachtneming van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van gedaagde, met bepalingen over vergoeding van het griffierecht en proceskosten.
Het bestreden besluit heeft geen betrekking op de blijkbaar op 13 januari 2003 aan gedaagde opgelegde boetes. Een oordeel hierover valt dan ook buiten de grenzen van het onderhavige geding.
De door de rechtbank in haar uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen beroepsgronden zijn niet zodanig verweven met hetgeen door appellant met zijn hoger beroep ter discussie is gesteld, dat om die reden een bespreking van die gronden onontkoombaar is. Waar gedaagde niet zelf tegen de aangevallen uitspraak is opgekomen, zal de Raad, gelet op zijn uitspraak van 24 januari 2002, AB 2002, 140, zodoende van de juistheid van dat door de rechtbank over die beroepsgronden gegeven oordeel uitgaan.
Daarmee is het hoger beroep beperkt tot de vraag of de rechtbank terecht heeft aangenomen dat voor de hier van belang zijnde besluitvorming van betekenis is over welke tijdvakken de CAO algemeen verbindend is verklaard. Deze vraag beantwoordt de Raad, met verwijzing naar zijn uitspraak van 15 januari 2004, USZ 2004, 121, ontkennend.
Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het inleidend beroep zal de Raad ongegrond verklaren.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R.C. Stam in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2005.
(get.) R.C. Stam.
(get.) J.P. Mulder.