Centrale Raad van Beroep, 07-07-2005, AT9764, 04/1409 MAW
Centrale Raad van Beroep, 07-07-2005, AT9764, 04/1409 MAW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 7 juli 2005
- Datum publicatie
- 21 juli 2005
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2005:AT9764
- Zaaknummer
- 04/1409 MAW
Inhoudsindicatie
Proceskostenveroordeling; Artikel 8:75a Awb in combinatie met 7:15, tweede lid, Awb.
Uitspraak
04/1409 MAW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht inzake de kosten van het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], Duitsland, appellant, thans verzoeker,
en
de Staatssecretaris van Defensie, gedaagde.
I. INLEIDING
Namens verzoeker heeft mr. P. Reitsma, advocaat te Harderwijk, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 februari 2004, nummer AWB 03/1519 en 03/1521 MAWKLA.
Bij schrijven van 7 juli 2004 heeft de gemachtigde van verzoeker het door hem ingestelde hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht gedaagde in de proceskosten te veroordelen.
Gedaagde heeft met betrekking tot dit verzoek verweer gevoerd.
Elk der partijen heeft, desgevraagd, schriftelijk toestemming verleend voor afdoening buiten zitting.
II. MOTIVERING
1. Op grond van de stukken gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Verzoeker was [naam functie], sectie [naam sectie]. Vanwege het bereiken van de 55-jarige leeftijd op 14 april 2002 zou hij per 1 mei 2002 met functioneel leeftijdsontslag (FLO) gaan. Hij heeft evenwel verzocht om na te dienen. Naar aanleiding van dit verzoek is bij besluit van 15 mei 2001 de ingangsdatum van zijn FLO uitgesteld tot 1 mei 2005.
1.2. Op 9 april 2002 is verzoeker door de militaire politierechter veroordeeld wegens valsheid in geschrifte. In verband hiermee is verzoeker met ingang van 1 mei 2002 in zijn ambt geschorst en is hem een oneervol ontslag in het vooruitzicht gesteld. Op 2 mei 2002 heeft hij het verzoek om na te dienen met terugwerkende kracht ingetrokken, teneinde een eervol ontslag te bewerkstelligen. Na enig overleg tussen partijen heeft gedaagde hem bij besluit van 25 juli 2002 - eervol - FLO verleend met ingang van 1 augustus 2002.
1.3. Zowel tegen de schorsing als tegen het ontslagbesluit van 25 juli 2002 heeft verzoeker bezwaar gemaakt, in hoofdzaak stellende dat de uitspraak van de strafrechter geen aanleiding kon geven tot het treffen van enige rechtspositionele maatregel. Daarbij is verzocht om vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure. Bij besluiten van 3 februari 2003 zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
1.4. Omstreeks mei 2003 is verzoeker door de militaire kamer van het Gerechtshof Arnhem in hoger beroep vrijgesproken.
1.5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van verzoeker ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank in een overweging ten overvloede aangegeven dat de vrijspraak van verzoeker aanknopingspunt voor partijen kan zijn om de mogelijkheden te bezien om de voor verzoeker ongetwijfeld ernstige gevolgen van wat er is gebeurd te verzachten.
1.6. Hangende het hoger beroep bij de Raad heeft gedaagde bij besluit van 8 juni 2004 het ontslagbesluit van 25 juli 2002 ingetrokken. Hierdoor is de ambtelijke dienst-verhouding met terugwerkende kracht hersteld.
1.7. Vervolgens heeft verzoeker het hoger beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van gedaagde in de proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep.
2. Omtrent dit verzoek om proceskostenveroordeling overweegt de Raad als volgt.
2.1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld. Dit voorschrift is ingevolge artikel 21 van de Beroepswet van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep bij de Raad.
2.2. Met de intrekking van het primaire besluit van 25 juli 2002 is gedaagde wat betreft het ontslag volledig aan verzoeker tegemoetgekomen. Ten aanzien van de schorsing is van een tegemoetkomen niet gebleken. De Raad gaat er dan ook van uit dat het verzoek om proceskostenveroordeling uitsluitend betrekking heeft op de ontslagzaak.
2.3. Gedaagde heeft (onder verwijzing naar ’s Raads uitspraken van 12 januari 1999, AB 1999, 141 en van 3 mei 1999,
RSV 1999, 283) aangevoerd dat de tegemoetkoming onverplicht bij wijze van coulance heeft plaatsgevonden en daarom geen proceskosten-veroordeling rechtvaardigt.
2.3.1. De Raad volgt gedaagde niet in die redenering. Een verzoek om toepassing van artikel 8:75a van de Awb dient als regel te worden ingewilligd op grond van het enkele feit dat het bestuursorgaan aan de betrokkene is tegemoetgekomen. Op dit beginsel kan slechts uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien de noodzaak om (hoger) beroep in te stellen uitsluitend was te wijten aan de handelwijze van de betrokkene zelf.
2.3.2. In dit geval doen zich zodanige bijzondere omstandigheden niet voor. Anders dan gedaagde blijkbaar meent, houdt de reden voor het tegemoetkomen wel degelijk verband met de door verzoeker naar voren gebrachte bezwaar- en beroepsgronden. Die reden was immers dat de strafrechtelijke veroordeling, welke voor gedaagde aanleiding is geweest om verzoeker te schorsen en hem met oneervol ontslag te bedreigen, door het Gerechtshof in hoger beroep ongedaan is gemaakt.
2.4. Er bestaat dan ook aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in beroep en in hoger beroep. De Raad voegt daaraan nog toe dat niet is in te zien dat de vrijspraak door het Gerechtshof gedaagde niet reeds vóór de zitting bij de rechtbank tot het tegemoetkomen had kunnen brengen.
2.5. Anders oordeelt de Raad met betrekking tot de gevraagde vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.
2.5.1. Het primaire besluit dateert van na de inwerkingtreding van de Wet kosten bestuurlijke voorprocedures (Stb. 2002, 55). Gelet op artikel III van die wet moet het verzoek om een veroordeling in deze kosten worden getoetst aan de nieuwe tekst van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Daarin is onder meer bepaald dat artikel 7:15, tweede lid, van de Awb van toepassing is.
2.5.2. Ingevolge laatstbedoeld artikellid is voor een veroordeling in de kosten van het bezwaar vereist dat het bestreden (dat wil hier zeggen: het primaire) besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2.5.3. De Raad is van oordeel dat in geval van een verzoek op grond van artikel 8:75a van de Awb, dat wordt gedaan in samenhang met een intrekking van het (hoger) beroep, niet onverkort aan dit vereiste kan worden vastgehouden. Bij de beslissing op een dergelijk verzoek moet ook ten aanzien van de kosten van het bezwaar als regel gelden dat het enkele feit van het tegemoetkomen voldoende is om de gevraagde veroordeling uit te spreken. Een andere benadering zou afbreuk doen aan het uitgangspunt dat, vanwege de intrekking van het (hoger) beroep, de rechter niet meer treedt in een beoordeling van de zaak ten gronde. Het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb brengt evenwel met zich dat een kosten- veroordeling achterwege moet blijven indien het bestuursorgaan anderszins aantoont dat van verwijtbare onrechtmatigheid van het in bezwaar bestreden primaire besluit geen sprake is.
2.5.4. De laatstbedoelde situatie doet zich hier voor. Bij het primaire besluit van 25 juli 2002 heeft gedaagde ingestemd met de - in de intrekking van het verzoek om na te dienen besloten liggende - aanvraag van verzoeker om hem alsnog FLO te verlenen. Dat dit ontslagverzoek door verzoeker is gedaan onder druk van de omstandigheden, teneinde een oneervol te verlenen ontslag wegens de strafrechtelijke veroordeling vóór te zijn, behoefde gedaagde niet van inwilliging ervan te weerhouden. Eerst door de indiening van een bezwaarschrift heeft verzoeker blijk gegeven (ook) het eervol ontslag niet te wensen.
2.5.5. In zoverre moet het verzoek dus worden afgewezen.
3. De Raad bepaalt de te vergoeden proceskosten, wegens aan verzoeker verleende rechtsbijstand, in beroep op € 644,- en in hoger beroep op € 322,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van verzoeker in beroep en hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door de Staat der Nederlanden;
Wijst het verzoek om veroordeling in de kosten van het bezwaar af.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.W.J. Hospel.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Q.