Home

Centrale Raad van Beroep, 13-01-2006, AU9612, 05-702 WAZ

Centrale Raad van Beroep, 13-01-2006, AU9612, 05-702 WAZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
13 januari 2006
Datum publicatie
16 januari 2006
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2006:AU9612
Zaaknummer
05-702 WAZ
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 7:15, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:75, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 1

Inhoudsindicatie

Vergoeding proceskosten in de bezwaarprocedure.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R

05/702 WAZ

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Appellant heeft op daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 januari 2005, nr. WAZ 04/1560, waarnaar hierbij wordt verwezen.

Bij brief van 18 september 2005 heeft appellant - onder meer - een nieuwe beslissing op bezwaar van gedaagde, gedateerd 1 juli 2005, in het geding gebracht. Daarbij heeft hij medegedeeld dat gedaagde met deze nieuwe beslissing alsnog tegemoet is gekomen aan het eerste onderdeel van zijn hoger beroep. Hij wenst echter nog wel een uitspraak over de proceskosten en verzoekt de Raad daaromtrent buiten zitting een oordeel te willen geven.

Bij brief van 13 oktober 2005 heeft gedaagde een verweerschrift ingediend en toestemming verleend voor het achterwege laten van het onderzoek ter zitting.

II. MOTIVERING

Gelet op de vanwege partijen gegeven toestemming daartoe heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten.

Bij besluit van 9 december 2003 heeft gedaagde appellant medegedeeld dat de hem toegekende uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), welke is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, per 6 augustus 2003 voor een periode van vijf jaar wordt voortgezet.

Bij beslissing op bezwaar van 23 april 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het besluit van 9 december 2003 herroepen en appellant per 6 augustus 2003 ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. De door appellant gevorderde vergoeding van kosten voor rechtsbijstand heeft gedaagde afgewezen op de grond dat niet is gebleken dat appellant in de bezwaarfase gebruik heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Voorts heeft de rechtbank ten aanzien van de proceskosten in verband met de bezwaarprocedure het volgende overwogen (waarbij voor verweerder gedaagde en voor eiser appellant dient te worden gelezen):

"Ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht komen alleen kosten van verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking voorzover de rechtsbijstand door een derde beroepsmatig is verleend. Daarvan is in dit geval niet gebleken, waardoor verweerder terecht heeft geweigerd om aan eiser op de voet van artikel 7:15 van de Awb een proceskosten- vergoeding toe te kennen."

Voor een veroordeling in de proceskosten in verband met de beroepsprocedure heeft de rechtbank geen aanleiding gezien.

In hoger beroep heeft appellant – onder meer – aangevoerd, dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak niet heeft gemotiveerd, waarom zij geen aanleiding ziet tot een veroordeling in de proceskosten. Naar zijn mening is er alle aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu enerzijds gedaagde eerst in bezwaar tegemoet is gekomen aan zijn stelling dat zijn arbeidsongeschiktheid per 6 augustus 2003 moet worden bepaald op 55 tot 65% en anderzijds sprake is van inkomsten- derving als gevolg van de energie die hij heeft moeten steken in de bezwaarprocedure, de hoorzitting en de procedure van de rechtbank. Daarnaast stelt appellant zich op het standpunt dat wel sprake is van verleende rechtsbijstand, aangezien een collega-accountant hem enkele malen telefonisch adviezen heeft verstrekt. Hij verzoekt daarom gedaagde te veroordelen in zijn proceskosten, die door hem worden begroot op ten minste € 1.200,- (= 24 uur à € 50,-), of anders de gebruikelijke forfaitaire proceskostenvergoeding toe te kennen.

In het verweerschrift van 13 oktober 2005 heeft gedaagde betoogd dat slechts kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in aanmerking komen en dat daarvan, ook in het geval van telefonische adviezen door een collega-accountant, geen sprake is.

De Raad overweegt als volgt.

Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of administratief beroep redelijkerwijs heeft gemaakt. Van die bevoegdheid wordt doorgaans gebruik gemaakt indien de belanghebbende door de rechtbank geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld; in dat geval veroordeelt de rechtbank het bestuursorgaan in de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft gemaakt. Nu de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard, was er geen aanleiding om van de bevoegdheid een proceskostenveroordeling uit te spreken gebruik te maken en kon een nadere motivering dienaangaande achterwege blijven.

Met betrekking tot de grief van appellant ter zake van de overweging van de rechtbank, dat gedaagde terecht heeft geweigerd aan appellant op de voet van artikel 7:15 van de Awb een proceskostenvergoeding toe te kennen, kan de Raad niet tot een ander oordeel komen. Blijkens de gedingstukken heeft appellant op eigen naam op 16 december 2003 een bezwaarschrift ingediend tegen het primaire besluit van 9 december 2003 van gedaagde. Ook de verdere correspondentie tijdens de bezwaarfase is door appellant zelf verzorgd en van enige, door een derde beroepsmatig verleende, rechtsbijstand is daarbij niet gebleken. Eerst in hoger beroep heeft appellant aangevoerd, dat hij enkele malen telefonisch advies heeft ingewonnen bij een collega-accountant.

Artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) luidt:

"Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:

a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,"

In de bij dit Besluit behorende Bijlage is een limitatieve opsomming gegeven van de in het kader van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand verrichte proceshandelingen die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Voor de bezwaarfase gaat het dan om het indienen van een bezwaarschrift, het bijwonen van de hoorzitting en van een eventuele nadere hoorzitting.

Nu van enige door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase niet is gebleken, heeft gedaagde derhalve op goede gronden geweigerd de door appellant gevorderde kosten te vergoeden. Dat gedaagde, zoals in hoger beroep gesteld, gebruik heeft gemaakt van telefonische adviezen van een collega-accountant kan daaraan niet afdoen. Naar de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 12 juli 1996, gepubliceerd in JB 1996/203), vormt het behulpzaam zijn bij het opstellen van een bezwaar- of beroepschrift als zodanig geen proceshandeling die voor vergoeding op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb in aanmerking komt.

Met betrekking tot de in hoger beroep gevraagde proceskostenveroordeling overweegt de Raad als volgt. Het in hoger beroep door appellant overgelegde nieuwe besluit van gedaagde van 1 juni 2005 heeft geen betrekking op het bestreden besluit van 23 april 2004 dat in de onderhavige procedure ter beoordeling staat en ziet op de mate van arbeidsonge- schiktheid per 6 augustus 2003, doch op de daaraan voorafgaande periode vanaf 1 januari 2000. Het nieuwe besluit van gedaagde van 1 juni 2005 kan er daarom niet toe leiden dat het door appellant ingestelde hoger beroep slaagt, aangezien het besluit van 23 april 2004 in stand blijft. Voor een vergoeding van proceskosten op grond van artikel 8:75 van de Awb acht de Raad geen termen aanwezig.

Beslist wordt als volgt.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.

Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2006.

(get.) M.M. van der Kade.

(get.) J.J.B. van der Putten.