Home

Centrale Raad van Beroep, 02-11-2006, AZ1921, 06-94 CSV

Centrale Raad van Beroep, 02-11-2006, AZ1921, 06-94 CSV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 november 2006
Datum publicatie
10 november 2006
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1921
Zaaknummer
06-94 CSV

Inhoudsindicatie

Is de vennootschap terecht hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de onbetaalde premies sociale werknemersverzekeringen over de jaren 1999 en 2000?

Uitspraak

06/94 CSV

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 28 november 2005, 04/630 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)

Datum uitspraak: 2 november 2006

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. Wiersma, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Nadien heeft mr. Wiersma nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wiersma. Het Uwv heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.

II. OVERWEGINGEN

De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt

beoordeeld aan de hand van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.

Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.

Appellant is in maart 1996 een samenwerkingsverband met [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) aangegaan in de vorm van een vennootschap onder firma onder de naam [de vennootschap] (hierna: de vennootschap) met als vestigingen Groningen en Sappemeer. Hierbij stelde appellant zijn kennis in de vorm van een assurantie B-diploma aan [betrokkene] ter beschikking en droeg [betrokkene] als tegenprestatie een deel van de provisie voor afgesloten verzekeringsovereenkomsten af aan appellant. Daarnaast bleven appellant en [betrokkene] beiden een of meer ondernemingen exploiteren. Er was sprake van één aansluitnummer met twee vestigingscodes 01-01 en 02-01. In 1999, 2000 en 2001 heeft het Uwv diverse voorschotnota’s en afrekeningen aan de vennootschap opgelegd, welke zijn verzonden aan de vestiging Groningen. De vennootschap is per 1 januari 2001 ontbonden.

Bij besluit van 10 november 2003 heeft het Uwv appellant tot een bedrag van € 60.902,81 hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de onbetaalde premies sociale werknemersverzekeringen van de vennootschap over de jaren 1999 en 2000. Het tegen dit besluit namens appellant gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 mei 2004 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt het standpunt ten grondslag dat de vennootschap een lichaam zonder rechtspersoonlijkheid is in de zin van artikel 16c, eerste lid, onder c, van de CSV, welk artikel voorziet in een hoofdelijke aansprakelijkheid van rechtswege van de daarin genoemde personen en lichamen. Appellant is blijkens het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 1 maart 1996 tot 1 februari 2001 ingeschreven geweest als vennoot van de vennootschap, zodat hij gedurende de periode van 1 januari 1999 tot 1 januari 2001 aangemerkt kan worden als één van de bestuurders van de vennootschap en op grond van artikel 16c, eerste lid, onder c, van rechtswege aansprakelijk is voor de openstaande premie verschuldigd over de jaren 1999 en 2000. Daarbij heeft het Uwv opgemerkt dat de wet geen disculpatiemogelijkheid kent voor bestuurders van een vennootschap onder firma, en dat een werkgever verplicht is premies af te dragen over het door de personen die tot de vennootschap in dienstbetrekking staan genoten loon. Dat sprake was van twee vestigingen en de werknemers van vestiging 01 nimmer voor de vestiging 02 van appellant hebben gewerkt doet aan de aansprakelijkheid van appellant als bestuurder niet af.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het Uwv in dit standpunt gevolgd en het beroep van appellant tegen het besluit van 4 mei 2004 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv bij het in het kader van de te betalen sociale verzekeringspremies toerekenen van personeel aan de vennootschap af mogen gaan op de informatie die [betrokkene] als bestuurder van de vennootschap daarover heeft verstrekt. Dat appellant als medebestuurder niet heeft voorzien in een interne controle op de administratie van de vennootschap dient voor zijn risico te blijven. Het Uwv heeft in het kader van de premieheffing ervan uit mogen gaan dat al het personeel dat door [betrokkene] was aangemeld onder het aansluitnummer van de vennootschap daar ook in dienst was. Aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 16c, eerste lid, onder c, van de CSV is volgens de rechtbank voldaan.

In hoger beroep is de juistheid van dit oordeel namens appellant gemotiveerd bestreden. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte aansprakelijk is gesteld voor de premieschuld van de vennootschap. Daartoe is onder meer naar voren gebracht dat het personeel op basis waarvan de premieachterstand is ontstaan nimmer feitelijk werkzaamheden heeft verricht voor de vennootschap, blijkens de arbeidsovereenkomst in dienst was bij een van de vennootschappen van medevennoot [betrokkene] en diens echtgenote Nout en nimmer salaris of een salarisstrook heeft ontvangen van de vennootschap. Op de salarisstrook is als werkgever [betrokkene]-Nout Financieel beheer v.o.f. vermeld. Alleen het vermelde aansluitnummer correspondeert met het aansluitnummer van de vennootschap.

Voorts heeft appellant aangevoerd dat het Uwv de loonbetalingsverplichtingen van personeel na het faillissement van [betrokkene] en Nout en hun ondernemingen een werkloosheidsuitkering heeft overgenomen en dat deze ondernemingen nimmer als werkgever bij het Uwv zijn aangemeld.

De Raad is tot de volgende beoordeling gekomen.

De Raad stelt vast dat door de vennootschap geen rechtsmiddelen zijn aangewend tegen de (voorschot)premienota’s over 1999 en 2000 welke zijn verzonden aan een van de vestigingen van de vennootschap en betrekking hebben op de premies werknemersverzekeringen welke verschuldigd zijn over de lonen van de werknemers die onder het aansluitnummer van de vennootschap als personeel zijn aangemeld. Aangezien appellant gedurende de jaren 1999 en 2000 bestuurder was van de vennootschap en de vennootschap is aan te merken als lichaam zonder rechtspersoonlijkheid, is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 16c, eerste lid, aanhef en onder c, van de CSV, zodat appellant hoofdelijk aansprakelijk is voor de door de vennootschap over 1999 en 2000 verschuldigde en onbetaald gebleven (voorschot)premie.

Hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd ter ondersteuning van zijn stelling dat hij ten onrechte hoofdelijk aansprakelijk is geacht voor genoemde premieschulden kan aan deze conclusie geen afbreuk doen. De omstandigheid dat appellant onvoldoende zicht had op de activiteiten van zijn medevennoot [betrokkene] en niet wist dat [betrokkene] onder het aansluitnummer van de vennootschap bij het Uwv personeel heeft aangemeld, dat volgens appellant niet voor de vennootschap werkzaam was, ontslaat hem niet van de verantwoordelijkheid die hij bij het aangaan van de vennootschap als bestuurder op zich heeft genomen en van de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid voor eventuele premieschulden van de vennootschap.

De Raad kan appellant ten slotte niet volgen in zijn opvatting dat in de bestuurlijke fase sprake is geweest van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 november 2006.

(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.

(get.) R.E. Lysen.

LJN RB2010