Centrale Raad van Beroep, 11-01-2007, AZ7060, 06-1380 WAO
Centrale Raad van Beroep, 11-01-2007, AZ7060, 06-1380 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 11 januari 2007
- Datum publicatie
- 26 januari 2007
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7060
- Zaaknummer
- 06-1380 WAO
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag om eigen risicodrager te worden voor de WAO afgewezen op de grond dat bij die aanvraag geen schriftelijke garantie van bank of verzekeraar is gevoegd.
Uitspraak
06/1380 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 27 januari 2006, 04/1022 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 januari 2007.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.G. Jacobs, advocaat te Enschede, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden ter zitting van een enkelvoudige kamer van de Raad op 5 oktober 2006, waar partijen vanwege de Raad zijn opgeroepen om bij gemachtigde te verschijnen. Voor appellante zijn verschenen mr. Jacobs en [naam directeur], directeur van appellante. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.P. Bourne, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Na verwijzing naar de meervoudige kamer van de Raad is het geding behandeld ter zitting van 30 november 2006, waar voor appellante zijn verschenen mr. Jacobs en
[naam directeur]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.S. Rabarison, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt
beoordeeld aan de hand van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Voor een overzicht van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
Bij besluit van 10 juni 2004 heeft het Uwv de aanvraag van appellante 12 maart 2004 om eigen risicodrager te worden voor de WAO afgewezen op de grond dat bij die aanvraag geen schriftelijke garantie van bank of verzekeraar is gevoegd en dat, hoewel appellante bij brief van 23 maart 2004 in de gelegenheid is gesteld om de garantieverklaring alsnog vóór 6 mei 2004 in te zenden, binnen die termijn geen garantie is ontvangen.
Namens appellante is op 11 juni 2004 een afschrift van een op 23 maart 2004 gedateerde garantieverklaring van de Nationale Nederlanden Schadeverzekering N.V. ingezonden. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 juni 2004 is bij besluit van
9 september 2004 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het Uwv in zijn standpunt gevolgd en het beroep tegen het besluit van 9 september 2004 ongegrond verklaard. Zij constateerde dat het Uwv de ontvangst van de garantieverklaring op een niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend, zodat appellante aannemelijk dient te maken dat het Uwv die verklaring wel heeft ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante wel feiten aangedragen die aannemelijk zouden kunnen maken dat zij de verklaring heeft verzonden, maar ontbreekt het bewijs voor de ontvangst daarvan. Het risico van het niet aangetekend verzenden van de verklaring berust volgens de rechtbank bij de afzender.
In hoger beroep is de juistheid van dit oordeel van de zijde van appellante gemotiveerd bestreden.
De Raad is tot de volgende beoordeling gekomen.
Niet in geschil is dat appellante een kleine werkgever is, dat zij de aanvraag tijdig, dat wil zeggen vóór 1 april 2004, heeft ingediend en dat bij die aanvraag niet de vereiste garantieverklaring is overgelegd.
Artikel 75, eerste lid, van de WAO bepaalt dat het Uwv aan een werkgever op aanvraag toestemming verleent om het risico van betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering zelf te dragen, indien de werkgever een schriftelijke garantie overlegt, waaruit blijkt dat een kredietinstelling of een verzekeraar zich jegens het Uwv verplicht, op het eerste verzoek van het Uwv waarbij het Uwv schriftelijk meedeelt dat de verplichtingen voortvloeiend uit het zelf dragen van het risico niet worden nagekomen, die verplichting na te komen. Gelet op de bewoordingen van deze bepaling en de omstandigheid dat het overleggen van een garantieverklaring een noodzakelijke voorwaarde is om toestemming te verkrijgen voor het eigen risicodragen, dient naar het oordeel van de Raad een originele garantieverklaring te worden overgelegd en kan niet worden volstaan met het overleggen van een afschrift daarvan.
Ingevolge het zesde lid van artikel 75 van de WAO wordt de toestemming verleend met ingang van 1 januari of 1 juli van enig jaar mits de aanvraag ten minste dertien weken voor de desbetreffende datum is ingediend. Op grond van artikel 1, tweede lid, van het Besluit beperking eigen risicodragen WAO, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 12 november 2003, Stb. 2003, 474, kan aan kleine werkgevers nog eenmalig toestemming worden verleend als bedoeld in artikel 75, eerste lid, van de WAO.
In de bijlage bij het Besluit eigen risicodragen WAO (Regeling van 11 september 1997, Stcrt. 176, zoals laatstelijk gewijzigd bij de regeling van 6 november 2002, Stcrt. 226), is onder andere neergelegd op welke wijze het Uwv omgaat met aanvragen om toepassing van artikel 75 van de WAO. Indien bij de aanvraag geen garantie is overgelegd, wordt de werkgever in de gelegenheid gesteld een garantie over te leggen binnen een termijn eindigend acht weken vóór 1 januari respectievelijk 1 juli van enig jaar. Indien de werkgever de garantie niet voor de afloop van de gestelde termijn overlegt, behoeft het Uwv de aanvraag niet te behandelen als een aanvraag die binnen dertien weken voor de beoogde datum is ingediend.
Volgens het Uwv houdt de strikte toepassing van deze termijn verband met de uitvoeringspraktijk. Nadien ingediende garantieverklaringen kunnen door de vele aanvragen niet meer administratief worden verwerkt. Zoals blijkt uit de van de zijde van het Uwv ter zitting gegeven toelichting heeft het Uwv mede op grond van de uitspraak van de Raad van 20 juli 2006, LJN AY5665, zijn beleid aangepast in die zin dat indien de originele garantieverklaring na afloop van de gestelde termijn dan wel in de bezwaarfase doch uiterlijk vóór 1 juli 2004 wordt ontvangen, de aanvraag nog als tijdig wordt aangemerkt.
Op grond van de gedingstukken is ook naar het oordeel van de Raad overtuigend komen vast te staan dat de - originele - garantieverklaring door het Uwv niet is ontvangen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank op dit punt en heeft in hetgeen hierover van de zijde van appellante is aangevoerd geen aanleiding gevonden om tot een ander oordeel te komen. Aangezien appellante de verklaring niet aangetekend naar het Uwv heeft verzonden, dient de mogelijkheid dat die verklaring niet wordt ontvangen voor risico van appellante als afzender te komen. Anders dan appellante heeft betoogd, is dit niet anders wanneer verzending aannemelijk is en een fout in de postbezorging onwaarschijnlijk is.
Het voorgaande leidt de Raad evenals de rechtbank tot de slotsom dat het Uwv de aanvraag van appellante om haar als eigen risicodrager aan te merken terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat het hoger beroep niet kan slagen.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en G. van der Wiel en
N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2007.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) D. Olthof.
LJN RB2912