Centrale Raad van Beroep, 14-12-2007, BC1460, 05-1327 WAO
Centrale Raad van Beroep, 14-12-2007, BC1460, 05-1327 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 14 december 2007
- Datum publicatie
- 8 januari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2007:BC1460
- Zaaknummer
- 05-1327 WAO
Inhoudsindicatie
Weigering om de kosten van het bezwaar te vergoeden. Geen door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Nauwe familierelatie.
Uitspraak
05/1327 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 januari 2005, 04/1252 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 14 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden.
De zaak is behandeld ter zitting van 28 september 2007. Appellant is, daartoe opgeroepen, in persoon verschenen, bijgestaan door zijn broer [naam broer]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.M. Visser.
II. OVERWEGINGEN
Het bij de rechtbank ingestelde beroep is gericht tegen het besluit van 16 februari 2004 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Hierbij heeft het Uwv, voor zover van belang, herroepen zijn besluit van 25 november 2003 tot de verlaging van de aan appellant toegekende WAO-uitkering met ingang van
1 december 2003.
In hoger beroep bestaat tussen partijen alleen nog een geschil over de weigering door het Uwv om de kosten van het bezwaar te vergoeden. Die beslissing berust op de overweging, primair dat appellant niet tijdig (in bezwaar) heeft gevraagd om vergoeding van deze kosten en subsidiair, dat de aan appellant door zijn broer verleende rechtshulp in overwegende mate zijn grondslag vindt in de tussen hen bestaande familieverhouding en daarmee geen door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vormt.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Anders dan het Uwv en de rechtbank is de Raad van oordeel dat de vermelding onder het bezwaarschrift van de tekst “kosten dezes E 176” toereikend is als verzoek tot vergoeding van de in bezwaar gevallen kosten.
De Raad volgt echter het Uwv wél in zijn standpunt dat de aan appellant door zijn broer verleende rechtshulp overwegend zijn grond vindt in de tussen hen bestaande familierelatie. Van door een derde beroepsmatig verleende rechtshulp in de zin van artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 1993, 763) is namelijk geen sprake als tussen degene aan wie de rechtsbijstand wordt verleend en de rechtsbijstandverlener een nauwe familierelatie bestaat.
Dat de broer van appellant, die werkzaam zou zijn op het kantoor van een belastingconsulent, in overige procedures voor klanten wel beroepsmatig, rechtsbijstand verleent, doet hieraan niet af.
Anders dan appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, biedt artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen basis voor de vergoeding van de kosten in bezwaar, nu artikel 7:15 (in verbinding met artikel 8:75) van de Awb hiervoor een uitputtende regeling bevat.
De aangevallen uitspraak komt zodoende op andere gronden voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarin is geoordeeld over vergoeding van kosten in bezwaarfase.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R. van der Vos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 december 2007.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M.R. van der Vos.
GdJ