Home

Centrale Raad van Beroep, 14-12-2007, BC1691, 05-7045 WAO

Centrale Raad van Beroep, 14-12-2007, BC1691, 05-7045 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 december 2007
Datum publicatie
14 januari 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2007:BC1691
Zaaknummer
05-7045 WAO
Relevante informatie
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten [Tekst geldig vanaf 01-07-2022 tot 01-07-2023] art. 9

Inhoudsindicatie

Intrekking WAO-uitkering. Maatmaninkomen. Geschiktheid geselecteerde functies.

Uitspraak

05/7045 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante],

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 november 2005, 04/3277 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)

Datum uitspraak: 14 december 2007

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. Broens, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door

mr. F. van Dam.

II. OVERWEGINGEN

Bij besluit van 23 oktober 2003 heeft het Uwv de aan appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekende uitkering, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, per 5 november 2003 ingetrokken, omdat appellante per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 5 november 2004 (bestreden besluit) gegrond verklaard, in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 5 november 2003 ongewijzigd blijft vastgesteld op 80% of meer en dat de WAO-uitkering van appellante per 16 november 2004 wordt ingetrokken.

De rechtbank heeft het beroep - op de in de uitspraak opgenomen overwegingen - ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar hetgeen door haar in beroep naar voren is gebracht, de medische en de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betwist.

Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank en de daartoe in de aangevallen uitspraak gebezigde overwegingen.

Ook de Raad ziet in de beschikbare informatie noch in hetgeen appellante in dit verband heeft aangevoerd, aanleiding om te oordelen dat de belastbaarheid van appellante op de datum in geding, 16 november 2004, zoals is neergelegd in de - mede naar aanleiding van het door de psychiater drs. J. IJsselstein op 20 juli 2004 over appellante uitgebrachte expertiserapport - aangepaste (K)FML van 10 augustus 2004, door de bezwaarverzekeringsarts onjuist is vastgesteld. In haar zorgvuldig tot stand gekomen en concludente rapporten van 29 maart 2004, 10 augustus 2004 en 27 oktober 2004 heeft de bezwaarverzekeringsarts verslag gedaan van een volledige heroverweging van de door de primaire arts in aanmerking genomen beperkingen van appellante.

Wat betreft de arbeidskundige kant overweegt de Raad als volgt.

Na de aanpassing van de FML is het bestreden besluit gebaseerd op de functies productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (SBC 111172), meubelstoffeerder, woningstoffeerder (SBC 272030), schilder, spuiter (SBC 262170).

Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv in de rapporten van 3 september 2004 en 27 oktober 2004 afdoende gemotiveerd dat, ondanks de vele medische beperkingen in de rubrieken 1 en 2 van de FML, de totale belasting in deze functies blijft binnen de vastgestelde belastbaarheid van appellante.

De Raad ziet geen aanleiding voor het oordeel dat in het geval van appellante op het Uwv een verdergaande plicht rust om de passendheid van de functies waarop de schatting berust te motiveren. Niet gebleken is immers dat de bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv bij de beoordeling van de passendheid van de functies de samenhang tussen de vastgestelde beperkingen uit het oog heeft verloren.

Ook in hoger beroep heeft appellante een beroep gedaan op artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Door de hoeveelheid beperkingen ten aanzien van het sociaal en persoonlijk functioneren van appellante is tewerkstelling op de reguliere arbeidsmarkt niet realistisch.

De Raad overweegt dienaangaande als volgt.

In vaste rechtspraak van de Raad (vgl. LJN BA1633) ligt besloten dat de in artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten bedoelde kenmerken op grond waarvan van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd hem in bepaalde arbeid te werk te stellen betrekking hebben op andere aspecten dan de aspecten die in aanmerking worden genomen bij de vraag naar de passendheid van geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht. Nu bij de vraag naar de passendheid van de geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht rekening is gehouden met het totaal van vastgestelde medische beperkingen van appellante ten aanzien van haar persoonlijk en sociaal functioneren, kunnen deze beperkingen rechtens niet tevens worden aangemerkt als kenmerken bedoeld in artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit.

Uitgaande van de juistheid van de FML leidt vergelijking van het in deze functies te verdienen loon met het voor appellante vastgestelde maatmaninkomen tot een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%, zodat moet worden geconcludeerd dat het Uwv terecht de WAO-uitkering van appellante per 16 november 2004 heeft ingetrokken.

Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 december 2007.

(get.) J. Janssen.

(get.) M. Gunter.

JL