Home

Centrale Raad van Beroep, 13-05-2008, BD1529, 07-1307 WWB

Centrale Raad van Beroep, 13-05-2008, BD1529, 07-1307 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
13 mei 2008
Datum publicatie
15 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BD1529
Zaaknummer
07-1307 WWB
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 7:15, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:75, Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 35.1

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand voor contra-expertise.

Uitspraak

07/1307 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 12 januari 2007, 06/2684 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven (hierna: College)

Datum uitspraak: 13 mei 2008

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H.C.M. Schaeken, advocaat te Eersel, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2008. Voor appellant is verschenen mr. Schaeken. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

II. OVERWEGINGEN

Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.

Appellant heeft op 9 januari 2006 een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de kosten van een psychodiagnostisch onderzoek. De daaraan verbonden kosten beliepen blijkens een offerte van Argonaut Advies € 950,--. De kosten zijn gemaakt in het kader van een bezwaarprocedure naar aanleiding van het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij de uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen van appellant is beëindigd.

Bij besluit van 8 februari 2006 heeft het College de aanvraag afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de kosten verbonden aan het inschakelen van een externe deskundige niet als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35 van de WWB kunnen worden aangemerkt. Daarbij is overwogen dat de bezwarenprocedure met voldoende waarborgen is omkleed en dat de enkele wens om tot positieversterking te komen geen toereikende grond is om zelf een deskundige in te schakelen.

Bij besluit van 18 april 2006 heeft het College de tegen het besluit van 8 februari 2006 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 18 april 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant zich tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. Daartoe is - samengevat - aangevoerd, dat hij ter weerlegging van de bevindingen van de verzekeringsarts geen andere mogelijkheid had dan op eigen initiatief een deskundige in te schakelen, dat dit in versterkte mate geldt omdat (ook) de bezwaarverzekeringsarts later in de loop van de bezwarenprocedure een opdracht heeft gegeven voor nader onderzoek door een psychiater, wiens bevindingen bij de besluitvorming in bezwaar zijn betrokken. Voorts heeft appellant gesteld dat zijn huisarts eveneens de vereiste specifieke medische kennis ontbeert en dat hij gedurende een reeks van jaren voor zijn klachten is behandeld door een psychiater.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WWB heeft een alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

De Raad stelt voorop dat de bezwarenprocedure bij het Uwv in beginsel geldt als een met voldoende waarborgen omklede procedure, waarin de betrokkene het standpunt van het bestuursorgaan kan betwisten, zijn argumenten naar voren kan brengen en deze zonodig kan onderbouwen met reeds voorhanden zijnde gegevens. Wat dat laatste betreft kan met name worden gedacht aan medische gegevens uit de behandelende sector zoals bijvoorbeeld de huisarts of een andere behandelend arts of specialist. Voor het daarnaast op eigen initiatief inschakelen van een medisch deskundige zal, vooruitlopend op de heroverweging in bezwaar en de beoordeling in beroep, als regel geen aanleiding bestaan. Naar vaste rechtspraak van de Raad vormt overigens de enkele wens tot versterking van de eigen positie in een geschil met een bestuursorgaan geen toereikende grond voor inschakeling van een deskundige (zie onder meer de uitspraak van 22 februari 2005, LJN AT0334).

In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond om af te wijken van het hiervoor geformuleerde uitgangspunt. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat appellant er kennelijk om hem moverende redenen van heeft afgezien om gegevens van de huisarts en/of de behandelend psychiater in de bezwaarprocedure in te brengen. Daarmee heeft appellant de gelegenheid onbenut gelaten zijn standpunt met objectieve gegevens te onderbouwen. De keuze van appellant om zelfstandig een contra-expertiserapport door drs. J.P. de Leeuw van Argonaut te laten uitbrengen, zelfs nog voordat de bezwaarverzekeringsarts tot een aanvullend psychiatrisch onderzoek bij Mentaal, Centrum voor Psychiatrie te Tilburg had besloten, moet voor risico en rekening van appellant worden gelaten. In dat verband merkt de Raad nog op dat de bestuursrechter ingevolge artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid heeft een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het bezwaar of beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, waaronder begrepen de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. Daarvan zal sprake kunnen zijn indien de inbreng van die deskundige wezenlijk aan de beoordeling van de zaak in bezwaar en/of beroep heeft bijgedragen. Zoals de Raad al vaker heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 13 juni 2006, LJN AX9573), zal de betrokkene met betrekking tot de vraag of hij een medische contra-expertise zal laten verrichten in dat licht een afweging behoren te maken. Een en ander geldt ingevolge artikel 7:15 van de Awb evenzeer voor de bezwaarprocedure, zij het dat daar het bestuursorgaan op verzoek van de belanghebbende gehouden is tot vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Gelet op het voorgaande is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de kosten van contra-expertise niet als uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB kunnen worden aangemerkt.

Het College heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor deze kosten dan ook terecht afgewezen.

Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2008.

(get.) Th.C. van Sloten.

(get.) W. Altenaar.

OA