Centrale Raad van Beroep, 19-03-2009, BH8663, 08-3500 ANW
Centrale Raad van Beroep, 19-03-2009, BH8663, 08-3500 ANW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 19 maart 2009
- Datum publicatie
- 30 maart 2009
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2009:BH8663
- Zaaknummer
- 08-3500 ANW
Inhoudsindicatie
Weigering ANW-uitkering toe te kennen. De door de rechtbank uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring van het beroep kan niet in stand blijven, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal met toepassing van artikel 27 van de Beroepswet de zaak niet terugwijzen maar zelf afdoen. Appellante heeft door de verwijzing naar de gedingstukken, waaronder moeten worden begrepen de grieven die in de bezwaarfase zijn ingediend, in ieder geval enige grond aangevoerd en aldus is voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, aanhef en eerste lid, onderdeel d, van de Awb. De echtgenoot van appellante was ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was krachtens de ANW en de Marokkaanse wetgeving.
Uitspraak
08/3500 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2008, 07/181 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 19 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2009. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, woonachtig in Marokko, heeft de Svb bij brief van 26 juni 2006 verzocht haar een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) toe te kennen, in verband met het overlijden van haar echtgenoot op 18 januari 2006. Haar echtgenoot, die eveneens woonachtig was in Marokko, ontving op het moment van zijn overlijden een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) van 2% van het volledige AOW-pensioen.
1.2. Bij besluit van 9 oktober 2006 heeft de Svb de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat haar echtgenoot op de datum van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW.
1.3. Bij bezwaarschrift van 1 november 2006 heeft appellante verzocht haar een uitkering toe te kennen omdat zij een oude vrouw is zonder inkomsten en dat zij meer dan 60% arbeidsongeschikt is.
1.4. Bij besluit van 29 november 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 oktober 2006 ongegrond verklaard.
2.1. In het beroepschrift heeft appellante aan de rechtbank verzocht het bestreden besluit te vernietigen en de Svb op te dragen een nieuwe beslissing te nemen op haar aanvraag. Zij heeft gevraagd om de gronden van het beroepschrift aan te mogen vullen.
2.2. Bij brief van 12 januari 2007 is door de rechtbank een uitstel voor het indienen van de gronden verleend van vier weken. Vervolgens is bij schrijven van 16 februari 2007 appellante een laatste termijn van één week verleend voor het indienen van de gronden, waarbij is aangegeven dat bij niet indiening de mogelijkheid bestaat dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2.3. Bij brief gedagtekend 16 februari 2007 heeft appellante aan de rechtbank medegedeeld dat zij naar haar mening de gronden al had ingediend per post. Als de gronden niet bij de rechtbank zijn aangekomen, verzoekt zij de rechtbank om een beslissing te nemen op de stukken en gegevens die bij de rechtbank in bezit zijn.
2.4. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het volgende overwogen (waar voor “eiseres” “appellante” dient te worden gelezen):
“De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden zich niet in het dossier bevinden. Hoewel in het algemeen geen hoge eisen worden gesteld aan de motivering van een beroepschrift, mag van de inhoud van een beroepschrift worden verlangd dat hieruit valt af te leiden op welke gronden opgekomen wordt tegen het bestreden besluit. Een niet gemotiveerde verwijzing naar stukken die zich in het dossier bevinden, of een verwijzing naar wettelijke bepalingen of vaste jurisprudentie, is daartoe in beginsel onvoldoende. De enkele stelling van eiseres dat het bestreden besluit onjuist is acht de rechtbank aldus onvoldoende, nu niet nader is gespecificeerd hoe deze stelling in het licht van het bestreden besluit dient te worden begrepen. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk.”
3.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij een ANW-uitkering heeft aangevraagd omdat haar overleden echtgenoot in Nederland heeft gewerkt en premie heeft betaald. Appellante kan niet werken omdat zij meer dan 60% arbeidsongeschikt is.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een beroepschrift ten minste de gronden van het beroep te bevatten. Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan het beroep, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.2. De Raad kan de rechtbank niet volgen in haar oordeel dat het namens appellante ingediende beroepschrift, niet voldeed aan het vereiste dat wordt gesteld in artikel 6:5, aanhef en eerste lid, onderdeel d, van de Awb voor het in behandeling nemen van het beroep. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen worden in het algemeen geen hoge eisen gesteld aan de motivering van een beroepschrift. De Raad is echter anders dan de rechtbank van oordeel dat appellante door de verwijzing in haar beroepschrift van 16 februari 2007 naar de gedingstukken, waaronder moeten worden begrepen de grieven die in de bezwaarfase zijn ingediend, in ieder geval enige grond heeft aangevoerd en aldus is voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, aanhef en eerste lid, onderdeel d, van de Awb. Hierbij heeft de Raad tevens in aanmerking genomen dat de motivering van het bestreden besluit in essentie dezelfde is gebleven als die van het primaire besluit en er voldoende duidelijkheid bestond omtrent de partijen verdeeld houdende punten.
4.3. Op grond van het vorenstaande komt de Raad tot de conclusie dat de door de rechtbank uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van appellante niet in stand kan blijven, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal met toepassing van artikel 27 van de Beroepswet de zaak niet terugwijzen maar zelf afdoen, omdat naar zijn oordeel geen nadere behandeling van de zaak door de rechtbank noodzakelijk is, gegeven ook de omstandigheid dat appellante zich ook in hoger beroep over de inhoudelijke kant van de zaak heeft uitgelaten.
4.4. Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht heeft geweigerd een nabestaandenuitkering aan appellante toe te kennen op de grond dat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden op 18 januari 2006 niet verzekerd was krachtens de ANW. Dienaangaande overweegt de Raad het volgende.
4.5. Ingevolge artikel 13 van de ANW is verzekerd krachtens die wet degene die ingezetene is of die geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Nu de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden in Marokko woonde en niet meer werkzaam was in Nederland, was hij toen op grond van deze bepaling niet verzekerd.
4.6. De Raad is voorts niet gebleken dat de echtgenoot van appellante op grond van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 1998, 746), verzekerd is geweest voor de volksverzekeringen, zodat ook geen sprake kan zijn geweest van deelname aan de vrijwillige verzekering na 1 januari 2000. Dit betekent dat de echtgenoot van appellante op 18 januari 2006 niet verzekerd was krachtens de ANW, zodat geen aanspraak bestaat op een nabestaandenuitkering krachtens die wet.
4.7. Voorts kan worden vastgesteld dat de echtgenoot van appellante niet verzekerd was krachtens Marokkaanse wetgeving, zodat ook op grond van artikel 13a van de ANW in combinatie met artikel 22 van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko geen aanspraak op een Nederlandse nabestaandenuitkering kan bestaan.
4.8. Het vorenstaande leidt de Raad tot het oordeel dat het bestreden besluit stand kan houden en dat appellantes beroep tegen dat besluit ongegrond dient te worden verklaard.
5. De Raad acht geen temen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb nu van proceskosten niet is gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellante het betaalde griffierecht van
€ 107,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2009.
(get.) H.J. Simon.
(get.) M. Pijper.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending
beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
IJ